Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2019:3990 
 
Datum uitspraak:11-12-2019
Datum gepubliceerd:12-12-2019
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:17/6263 WIA
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Weigering een WIA-uitkering toe te kennen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar gemotiveerd dat de informatie van de GZ-psycholoog en van de psychiater die appellant in hoger beroep heeft overgelegd geen aanleiding geeft om verdergaande beperkingen aan te nemen. De overgelegde informatie geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie, inpakker en productiemedewerker metaal en elektro-industrie afdoende gemotiveerd is.
Trefwoorden:pluimvee
uitkering
 
Uitspraak
176263 WIA

Datum uitspraak: 11 december 2019

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
4 augustus 2017, 16/2777 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)


[naam v.o.f.] (ex-werkgever)


PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Namens ex-werkgever heeft mr. K.M.J. Schrijver een schriftelijke uiteenzetting ingediend. Appellant heeft geen toestemming gegeven om zijn medische gegevens aan zijn ex-werkgever te sturen.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. Ex-werkgever heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.



OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker pluimvee-verwerkende industrie. Op 25 april 2014 heeft hij zich ziek gemeld wegens gezondheidsklachten na een bedrijfsongeval. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 21 maart 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 22 april 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangepaste FML van 13 september 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellant gezien tijdens het spreekuur en heeft met hem gesproken. De verzekeringsarts heeft zijn conclusies voldoende begrijpelijk toegelicht in zijn rapport en heeft de informatie van Dimence van 18 februari 2015 en 27 oktober 2015 bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater van appellant. De rechtbank heeft ook geen reden gezien om de medische beoordeling onjuist te achten. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen grond bestond voor de verzekeringsartsen om beperkingen aan te nemen uitgaande van een depressie, maar wel voor de PTSS. De verzekeringsartsen hebben volgens de rechtbank genoegzaam gemotiveerd waarom er geen verdergaande beperkingen hoeven te worden aangenomen bij conflicthantering en samenwerken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar toegelicht dat een beperking op het item persoonlijk risico niet meebrengt dat appellant niet aan de lopende band kan werken, dat appellant niet functioneel eenarmig is en dat geen beperkingen hoeven te worden aangenomen voor rugklachten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het, uitgaande van de FML, aannemelijk is dat appellant in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.


3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de medische beoordeling. Appellant is van mening dat de verzekeringsartsen ten onrechte alleen rekening hebben gehouden met de diagnose PTSS en geen rekening hebben gehouden met de door de behandelend psychiater gestelde diagnose depressieve stoornis. Op grond van het protocol Depressieve Stoornis hadden verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Er had een sterke beperking moeten worden aangenomen bij de items ‘samenwerken’ en ‘omgaan met conflicten’, zoals ook door de verzekeringsarts in het kader van het deskundigenoordeel is gebeurd. Ter onderbouwing heeft appellant informatie overgelegd van de GZ-psycholoog van 20 december 2017 en 12 oktober 2018 en van de psychiater van 25 september 2018. Appellant heeft verder aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn rughernia met wortelcompressie. Ter onderbouwing heeft hij medische informatie van de huisarts van 14 september 2017 en 4 januari 2018 overgelegd. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de functie van inpakker niet geschikt is, omdat er aan de lopende band moet worden gewerkt, wat voor appellant door zijn medicijngebruik niet mogelijk is. De geselecteerde functies zijn ook niet geschikt, omdat appellant in de functies zijn beide armen volledig moet gebruiken. Dit is niet mogelijk voor appellant.



3.2.
Het Uwv heeft, met verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 april 2019, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.



3.3.
De ex-werkgever heeft aangegeven het standpunt van het Uwv te volgen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.



4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.



4.2.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar gemotiveerd dat de informatie van de GZ-psycholoog en van de psychiater die appellant in hoger beroep heeft overgelegd geen aanleiding geeft om verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de klachten bij appellant niet tot de diagnose depressie leiden en dat een diagnose niet automatisch tot beperkingen leidt. De GZ-psycholoog geeft aan dat er ten tijde van de behandeling van appellant ook sprake was van depressieve klachten, maar dat er niet voor is gekozen om een depressieve stoornis als aparte diagnose te stellen omdat de aanwezige depressieve klachten niet los konden worden gezien van de reeds vastgestelde PTSS en Ongedifferentieerde Somatoforme Stoornis. In het rapport staat bij de anamnese aangegeven dat appellant last heeft van somberheid, slecht slapen, prikkelbaarheid en verbale agressiviteit. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij rekening hebben gehouden met de depressieve klachten van appellant. De overgelegde informatie geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen.



4.3.
Over de rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat gezien het feit dat er in ieder geval tot ruim na de datum in geding geen veranderingen zijn opgetreden in vergelijking tot het MRI-onderzoek in 2009, appellant zijn eigen werk heeft kunnen doen en er bovendien rond de datum in geding geen enkele melding is gemaakt van de rugklachten of beenklachten, er geen aanleiding bestaat om de FML te wijzigen. Uit de medische informatie die appellant heeft overgelegd blijkt niet dat de rugklachten op de datum in geding zijn te objectiveren.



4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie, inpakker en productiemedewerker metaal en elektro-industrie afdoende gemotiveerd is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft navolgbaar toegelicht dat bij verschillen tussen links en rechts volgens het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem moet worden uitgegaan van een gemiddelde en dat een toelichting moet worden gegeven voor de slechtste kant. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de functies heeft overlegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een beperking aangenomen bij item 1.9.9 omdat het is af te raden om met draaiende machines te werken waarbij er een groot risico is voor ongevallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er in de functies geen sprake is van draaiende machines.



4.4.
De overwegingen onder 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.






BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019.



(getekend) T. Dompeling



(getekend) H. Spaargaren
Link naar deze uitspraak