Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHSHE:2020:85 
 
Datum uitspraak:14-01-2020
Datum gepubliceerd:22-01-2020
Instantie:Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers:200.248.245_01
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:kort geding: nakoming ter comparitie gemaakte afspraken?
Trefwoorden:agrarisch
herstructurering
rundvee
varkens
varkensbedrijf
varkenshouderij
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht

zaaknummer 200.248.245/01


arrest van 14 januari 2020


in de zaak van




1 [appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [de holding 1] Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. V.O.F. [de vof 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten c.s.] (enkelvoud),
advocaat: mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk,

tegen




1 [geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [de holding 2] Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4. [de holding 3] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. [de holding 4] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. V.O.F. [de vof 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7. V.O.F. [de vof 3] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s.,
advocaat: mr. R.A.C.J. van Kessel te Boxtel,

in welk kort geding zijn toegelaten om tussen te komen ex art. 217 Rv




1 [trade] Trade B.V.,
2. [pelscentrale] Pelscentrale B.V.,
3. [personeels] Personeels B.V.,
4. [varkenshouderij ] Varkenshouderij B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,

tussenkomende partijen,

hierna aan te duiden als [trade, pelscentrale, personeels en varkenshouderij c.s.] ,
advocaat: mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 20 november 2018 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/333315 / KG ZA 18-213 gewezen vonnis van
25 mei 2018. Het hof zal de nummering van de paragrafen in genoemde arrest hierna voortzetten.





5Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:


het tussenarrest van 20 november 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;


het proces-verbaal van comparitie van 21 januari 2019;




de memorie van grieven met producties/eiswijziging;


de memorie van antwoord met producties;


de bij brief van 18 oktober 2019 door mr. Van Kessel toegezonden productie, die bij het pleidooi bij akte in het geding is gebracht;


de bij brieven van 17 oktober 2019 door mr. Papeveld toegezonden producties, die bij het pleidooi bij akte in het geding zijn gebracht;


het pleidooi van 31 oktober 2019, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.



Op de zitting van 31 oktober 2019 heeft mr. Papeveld verzocht producties 68 tot en met 71 in het geding te mogen brengen, die op voorhand niet tijdig (te weten bij brief van 29 oktober 2019) zijn toegezonden. Daartegen heeft mr. Van Kessel bezwaar gemaakt. Gelet op het tijdstip van toezending en de aard en omvang van de producties, heeft het hof deze geweigerd, zodat deze geen deel uitmaken van de gedingstukken.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.




6De beoordeling


6.1.
Het hof constateert met partijen dat de tussenkomende partijen geen vordering hebben ingesteld, zodat zij niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.



6.2.
In r.o. 2.1. tot en met 2.19. heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief I wordt deze vaststelling (gedeeltelijk) bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.


6.2.1.

[geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 1] en [appellant] zijn broers en zus van elkaar en tevens de vennoten van VOF [de vof 1] .



6.2.2.
VOF [de vof 1] is onderdeel van de [de groep] Groep. Binnen de [de groep] Groep wordt een agrarische onderneming geëxploiteerd, die in ieder geval bestaat uit een nertsenfokkerij, een rundveehouderij en een varkenshouderij. De exploitatie van de rundveehouderij en de varkenshouderij is ondergebracht in VOF [de vof 1] . De exploitatie van de nertsenfokkerij is ondergebracht in VOF [de vof 3] .



6.2.3.
In de dagelijkse praktijk houden [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] zich voornamelijk bezig met de exploitatie van de nertsenfokkerij en de rundveehouderij, terwijl [appellant] zich bezig houdt met de varkenshouderij.



6.2.4.
Medio 2013 hebben partijen stappen gezet om tot een verdere herstructurering te komen van het agrarisch bedrijf met als uiteindelijk doel om een vermogensverdeling en splitsing van de locaties mogelijk te maken. Uitgangspunt daarbij is dat bij een eventuele splitsing aan ieder 1/3 deel van het totale vermogen toekomt. In dat kader hebben [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [appellant] in februari 2014 voor zich in privé en als bestuurder van hun persoonlijke holdings overeenkomsten gesloten met de besloten vennootschap [de holding 4] B.V., waarbij zij de aan ieder van hen toebehorende onroerende zaken aan [de holding 4] B.V. hebben verkocht. Levering heeft plaatsgevonden bij akte van 31 december 2015.



6.2.5.

[geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 1] en [appellant] zijn via hun persoonlijke holdings (respectievelijk [de holding 3] Holding B.V., [de holding 2] Holding B.V. en [de holding 1] Holding B.V.) indirect aandeelhouders en indirect bestuurders van [de holding 4] B.V.
De verstandhouding tussen [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] enerzijds en [appellant] anderzijds is tijdens de herstructurering steeds verder verslechterd. Dat heeft op 12 september 2016 geleid tot het ontslag van [de holding 1] Holding B.V. als bestuurder van [de holding 4] B.V.



6.2.6.
Tussen [appellant] en zijn persoonlijke holding enerzijds en onder meer [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] anderzijds is sinds 23 september 2016 een bodemprocedure aanhangig bij de rechtbank Oost-Brabant (C/01/314359/HA ZA 16-710). In die procedure strekken zowel de vorderingen van [appellanten c.s.] in conventie als de vorderingen van (onder meer) [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] in reconventie tot een ontvlechting door splitsing van de onderneming. Zowel [appellant] als [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] hebben daaraan ten grondslag gelegd dat de samenwerking binnen de [de groep] Groep tussen [appellant] enerzijds en [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] anderzijds duurzaam is ontwricht. In deze procedure heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 13 september 2017 – voor zover hier van belang – overwogen dat partijen het erover eens zijn dat een vruchtbare samenwerking niet langer mogelijk is en dat splitsing en ontvlechting van de [de groep] Groep onontkoombaar is. De rechtbank heeft tevens een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op
6 maart 2018.



6.2.7.
Bij vonnis in kort geding van 14 februari 2017 (hersteld bij vonnis van 9 maart 2017) is [appellant] in reconventie op vordering van (onder meer) [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] op straffe van een dwangsom (onder meer) veroordeeld gedurende die hierboven genoemde splitsingsprocedure elke bemoeienis met de nertsentak van de [de groep] Groep te staken en is hem verboden te verschijnen op een aantal locaties van de [de groep] Groep. In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 20 februari 2018 deze veroordeling met een beperkte aanpassing in stand gelaten.



6.2.8.
Ter comparitie van 6 maart 2018 (in de bodemprocedure) hebben partijen procedure-afspraken gemaakt in het bijzonder over een deskundigenbericht met betrekking tot de waarde van de [de groep] Groep. Deze procedure-afspraken zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting.



6.2.9.
Bij tussenvonnis van 21 maart 2018 heeft de rechtbank in de bodemprocedure een onderzoek door deskundigen bevolen – kort gezegd – gericht op een waardering per
15 oktober 2018 van de [de groep] Groep als geheel en van de afzonderlijke bedrijven of entiteiten daarbinnen.



6.2.10.
Bij e-mail van 23 maart 2018 heeft de advocaat van [appellanten c.s.] de ter comparitie van
6 maart 2018 gesloten overeenkomst ontbonden, omdat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. ter zake van de nakoming daarvan in verzuim zouden zijn.



6.2.11.
Bij tussenvonnis van 11 juli 2018 heeft de rechtbank in de bodemprocedure deskundigen benoemd.



6.2.12.
Bij verzoekschrift van 25 april 2018 heeft [appellanten c.s.] een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam opgestart. Bij beschikking van
1 oktober 2018 heeft de Ondernemingskamer onder meer het volgende overwogen.
" Naar het oordeel van de Ondernemingskamer dienen partijen zich in te spannen om de door ieder van hen gewenste oplossing van hun geschillen te bereiken via de daartoe aanhangige procedure, te weten een splitsing van de [de groep] Groep door middel van de procedure bij de rechtbank Oost-Brabant. In haar vonnis van 11 juli 2018 heeft de rechtbank al overwogen dat indien een partij niet voldoet aan de verplichting mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen, de rechtbank daaruit de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht. De nadelen verbonden aan een door de Ondernemingskamer thans te gelasten onderzoek – in de vorm van de door partijen daaraan te besteden tijd, aandacht en kosten en mogelijke complicatie en vertraging van de splitsingsprocedure – wegen zwaarder dan de voordelen van door een onderzoek te verkrijgen openheid van zaken. Nu de Ondernemingskamer geen onderzoek zal gelasten, zijn ook de verzoeken tot treffen van onmiddellijke voorzieningen niet toewijsbaar."



6.2.13.
Op 22 augustus 2019 heeft de rechtbank in de bodemprocedure in aanwezigheid van de deskundigen een meervoudige comparitie van partijen gelast. Na debat tussen partijen wordt het volgende afgesproken:
" 1. de rechtbank zal deskundige Van Helvoirt op de kortst mogelijke termijn verzoeken het rapport van de door hem verrichte inventarisatie ter beschikking te stellen van partijen, uiterlijk binnen twee weken na heden;
2. vier weken na heden levert de accountant van de respectievelijke vennootschappen de conceptjaarrekeningen 2015, 2016, 2017 en 2018 tot 15 oktober 2018 aan beide advocaten aan. Het betreft de enkelvoudige jaarrekeningen van VOF [de vof 1] , VOF [de vof 3] , [beheer] BV, [agrarische bedrijven] B.V., [melkveehouderij] B.V., [varkenshouderij ] Varkenshouderij B.V., [personeels] Personeel B.V., [pelscentrale] Pelscentrale B.V., [trade] Trade B.V., [de holding 4] B.V., [de holding 3] Holding B.V., [de holding 2] holding B.V. en [de holding 1] Holding B.V. aan beide advocaten aan. Voor zover nodig geeft [appellant] bij deze opdracht aan de accountant om de genoemde conceptjaarrekeningen voor [de holding 1] Holding B.V. op te stellen. Mr. Van Kessel zal 23 augustus 2019 aan mr. Schröder de naam van de betreffende accountant doorgeven;
3. aan de accountant zal door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] in hun hoedanigheid van bestuurders van [de holding 4] BV ook worden verzocht onderzoek te doen naar de door [appellant] gestelde onttrekking van € 4.600.000,- in 2013;
4. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] leveren de schriftelijke opdrachtbevestiging van de accountant uiterlijk
19 september 2019 aan mr. Schröder aan;
5. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] zullen ervoor zorgdragen dat [appellant] uiterlijk 19 september 2019 de grootboekadministratie over de jaren 2015 tot en met 15 oktober 2018 kan inzien, hetzij digitaal, hetzij bij de accountant, gedurende de periode van vier weken, dus uiterlijk tot 17 oktober 2019;
[appellant] zal ervoor zorgdragen dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] uiterlijk 19 september 2019 de financiële administratie van [de holding 1] Holding B.V. over de jaren 2015 tot en met 15 oktober 2018 kunnen inzien, hetzij digitaal, hetzij bij de accountant, gedurende de periode van vier weken, dus uiterlijk tot
17 oktober 2019;
6. partijen kunnen gelijktijdig tot 31 oktober 2019 de vragen en commentaren die zij hebben naar aanleiding van de conceptjaarrekeningen schriftelijk via hun advocaat voorleggen aan de accountant;
7. de accountant zal naar aanleiding daarvan uiterlijk 15 januari 2020 de conceptjaarrekeningen, de vragen en opmerkingen daarover van partijen, en zijn reactie en aanvullende toelichting toesturen aan de door de rechtbank benoemde deskundigen Verduijn en Van de Streek van Countus;
8. Countus zal de periode van 15 januari 2020 tot 2 februari 2020 benutten om de conceptjaarrekeningen en de vraagpunten te onderzoeken en zo nodig de accountant nader te bevragen;
9. Countus zal een conceptrapport betreffende de vermogensopstelling en de waardering opstellen en toesturen aan de advocaten van partijen;
10. partijen zullen uiterlijk vier weken na ontvangst van het conceptrapport gelijktijdig hun vragen
en opmerkingen aan Countus doen toekomen;
11. vier weken na ontvangst van de vragen en opmerkingen van partijen zal Countus zijn rapport toesturen aan de rechtbank;
12. partijen zullen hun volledige medewerking verlenen aan de accountant en aan Countus waar het gaat om het aanleveren van de door hen gevraagde informatie;
13. partijen zullen zich onthouden van ongevraagde bemoeienis met de werkzaamheden van de accountant en de deskundigen. "



6.3.1.
In de onderhavige procedure vorderden [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. in de eerste instantie in conventie samengevat, onder meer (voor zover in hoger beroep nog van belang), bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:



[appellanten c.s.] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de uitvoering van het vonnis van 21 maart 2018 en het aan dat vonnis ten grondslag liggende proces-verbaal van 6 maart 2018, en als [appellanten c.s.] niet binnen tien dagen medewerking verlenen, de deurwaarder te machtigen de complete administratie die aanwezig is bij [appellanten c.s.] inclusief geluidsdragers in beslag te nemen ten behoeve van het opstellen van de jaarrekeningen;



[appellanten c.s.] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis medewerking te verlenen aan de machtigingen RVO dan wel alle andere instanties die nodig zijn ten behoeve van het opstellen van de jaarrekening zoals bepaald in het proces-verbaal van 6 maart 2018,


met veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten.





6.3.2.

[appellanten c.s.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.



6.3.3.

[appellanten c.s.] vordert in reconventie, voor zover in hoger beroep van belang, samengevat, onder meer:



[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om iedere vorm van bemoeienis met de varkenshouderij, de rundveehouderij en dus VOF [de vof 1] te staken en gestaakt te houden;



[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom te bevelen om binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis aan [appellanten c.s.] en VOF [de vof 1] :


a. volledige en onbeperkte inzage te geven in de volledige administratie van de [de groep] ;
b. volledige en onbeperkte inzage te geven in de administratie van [de holding 4] B.V., [personeels] Personeel B.V., [trade] Trade B.V., [pelscentrale] Pelscentrale B.V., [varkenshouderij ] Varkenshouderij B.V., VOF [de vof 1] en VOF [de vof 3] ;
c. de inlogcodes van Accountview en de centrale server te verstrekken en deze ongewijzigd te houden;
d. het recht te geven om van een en ander kopieën te maken;
e. een en ander tot het proces van splitsing is voltooid,
3. met veroordeling van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. in de proceskosten.



6.3.4.

[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.



6.3.5.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft in het vonnis van 25 mei 2018 in conventie [appellanten c.s.] , kort samengevat, op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld tot nakoming van het vonnis van deze rechtbank d.d. 21 maart 2018 (zaak- en rolnummer C/01/314359 / HA ZA 16-710) en de in het proces-verbaal van comparitie d.d.
6 maart 2018 in die zaak vastgelegde procedure-afspraken, meer in het bijzonder door binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de gegevens te produceren waar door [accountants] Accountants om is verzocht bij brief van 9 maart 2018, welke brief als productie 9 bij dagvaarding door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. in dit kort geding is overgelegd onder compensatie van de proceskosten. In vermeld vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellanten c.s.] in reconventie afgewezen, met veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten in reconventie.




6.4.

[appellanten c.s.] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellanten c.s.] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. en tot het toewijzen van zijn bij memorie van antwoord gewijzigde vorderingen. Deze vorderingen luiden als volgt:



[appellanten c.s.] verlof te verlenen tot volledige inzage in het – op grond van het beslagrekest d.d. 21 december 2017 en het op 8 januari 2018 verleende beslagverlof – gelegde bewijsbeslag, althans enige andere door uw hof in goede justitie te bepalen voorziening te treffen;



[geïntimeerde 1] , [de holding 2] Holding B.V., [geïntimeerde 3] , [de holding 3] Holding B.V. en [de holding 4] B.V. hoofdelijk te veroordelen om aan het hiervoor onder 1 geformuleerde verlof tot inzage alle nodige medewerking aan [appellanten c.s.] en eventuele derden, zoals bijvoorbeeld bewaarders, te (blijven) verlenen, althans enige andere door uw hof in goede justitie te bepalen voorziening treffen;



[geïntimeerde 1] , [de holding 2] Holding B.V., [geïntimeerde 3] , [de holding 3] Holding B.V. en [de holding 4] B.V. hoofdelijk te veroordelen om:


- [appellanten c.s.] in het bezit te stellen van alle gegevens omtrent de herstructurering 2015, zoals onder meer, maar niet uitsluitend:
* alle door notaris mr. [de notaris] in het kader van de herstructurering gepasseerde notariële aktes;
* alle commerciële en fiscale openingsbalansen zoals benoemd door de heer [de accountant] van [accountants] in diens brief d.d. 31 juli 2018, p. 2 van 3 en onder sub 2 t/m 11 genoemd alsmede alle onderliggende en/of daarmee samenhangende berekeningen en/of daarmee samenhangende berekeningen en bescheiden;
- [appellanten c.s.] volledig en blijvend (online) toegang te geven tot de volledige boekhouding van – alle entiteiten die behoren tot – de [de groep] Groep, tot en met het moment dat de in rechte uitgesproken splitsing van de [de groep] Groep in kracht en gezag van gewijsde is gegaan;
- [appellanten c.s.] opgave te doen van de in 2018 aangehouden voorraden nertsenvellen onder afgifte van tellijsten;
- [appellanten c.s.] in het bezit te stellen van alle actuele inlogcodes van de veilinghuizen waar vanuit de [de groep] Groep nertsenvellen zijn aangeboden;
- onder bepaling dat [de holding 4] c.s. het wordt verboden om de inlogcodes verbonden aan de online boekhouding van – alle entiteiten die behoren tot – de [de groep] Groep en de nertsenhuizen na datum verstrekking aan [appellanten c.s.] te wijzigen;
- althans enige andere door uw hof in goede justitie te bepalen voorziening te treffen;
4. [geïntimeerde 1] , [de holding 2] Holding B.V., [geïntimeerde 3] , [de holding 3] Holding B.V. en [de holding 4] B.V. te gebieden om iedere (vorm van) (in-) directe bemoeienis met en het beheer van de varkenshouderij, de rundveehouderij en (dus) de onderneming van de vennootschap onder firma VOF [de vof 1] te staken en gestaakt te houden, waaronder ook verstaan wordt het direct en indirect onderhouden van contacten met werknemers, het plegen van financiële transacties, het uitoefenen van directe of indirecte bemoeienis via gezamenlijke afnemers en leveranciers, het betreden en beheren van de locaties van de diverse onderdelen van VOF [de vof 1] en het beheer van bankrekeningen, totdat de in rechte uitgesproken splitsing van de [de groep] Groep in kracht en gezag van gewijsde is gegaan, althans enige andere door uw hof in goede justitie te bepalen voorziening te treffen;
5. bij overtreding van het onder 2 t/m 4 gevorderde [geïntimeerde 1] , [de holding 2] Holding B.V., [geïntimeerde 3] , [de holding 3] Holding B.V. en [de holding 4] B.V. hoofdelijk te veroordelen om aan [appellanten c.s.] een direct opeisbare dwangsom van € 25.000,- te voldoen, te vermeerderen met € 5.000,- per dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoen onder bepaling dat ten gunste van [appellanten c.s.] verbeurde dwangsommen niet voor (rechterlijke) matiging in aanmerking komen;
6. alles met veroordeling van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. (en niet ook VOF [de vof 1] ) (hoofdelijk) in de kosten van dit hoger beroep alsook in eerste aanleg, alsmede in de nakosten.


6.4.1.

[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen voormelde eiswijziging. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.




6.5.
Met grief II klaagt [appellanten c.s.] erover dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. voldoende spoedeisend belang hebben bij het gevorderde.
In de toelichting op deze grief stelt [appellanten c.s.] dat de voorzieningenrechter het spoedeisend belang heeft aangenomen op grond van de stelling van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. dat zij het risico lopen op boetes, indien de jaarrekeningen niet tijdig gereed zijn. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. hadden echter geen spoedeisend belang. Juist ter voorkoming van deze boetes hadden [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. eind 2017 en begin 2018 Van de Ven Accountants ingeschakeld die juist om deze reden voor hen tijdig voorlopige deponeringen over de jaren 2015 en 2016 had verzorgd teneinde de gevreesde boetes te voorkomen. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. konden dit ook voor het boekjaar 2017 doen, hetgeen ook is gebeurd. Kortom, ieder spoedeisend belang aan de zijde van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. ontbrak en ontbreekt, aldus [appellanten c.s.] .


6.5.1.
De grief faalt.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Op zichzelf is juist dat de voorlopige cijfers tijdig zijn gedeponeerd, zodat het risico voor het eventueel opgelegd krijgen van boetes daarmee was afgewend. Dat neemt niet weg dat [appellant] , zoals [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. terecht aanvoeren, door zijn houding, die onder meer bestaat uit het vernietigen en/of buitengerechtelijk ontbinden van de procedure-afspraken, zoals die tijdens de comparitie op 6 maart 2018 in de splitsingsprocedure zijn gemaakt, de voortgang in de bodemprocedure heeft vertraagd en [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. er belang bij hebben dat deze splitsingsprocedure met een zekere voortvarendheid wordt gevoerd. Daarmee is het spoedeisend belang bij de vorderingen van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s., die strekken tot nakoming van de in de bodemprocedure gemaakte procedure-afspraken, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gegeven.




6.6.
Grief III heeft betrekking op de nakoming van de afspraken d.d. 6 maart 2018.
De voorzieningenrechter heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat de afspraken d.d. 6 maart 2018 en het deel van het vonnis d.d. 21 maart 2018 dat daarop ziet, partijen nog binden. Wegens de terecht ingeroepen vernietiging en ontbinding van de overeenkomst d.d. 6 maart 2018, dat de basis vormt voor het vonnis van 21 maart 2018, is die overweging onjuist, aldus [appellanten c.s.]


(i) beroep op vernietiging van de afspraken



6.6.1.

[appellanten c.s.] heeft in de toelichting op deze grief het volgende gesteld.
Hij heeft de overeenkomst d.d. 6 maart 2018 gesloten op grond van een wilsgebrek. De heer [fiscalist en toeschouwer ter zitting van 6 maart 2018] , fiscalist en toeschouwer ter zitting van 6 maart 2018, geeft aan dat [appellanten c.s.] het nodige bezwaar had tegen de gang van zaken ter zitting en dat hij dat ook duidelijk kenbaar heeft gemaakt; dat alles zeer onzorgvuldig op papier is gezet en dat hij het niet overzag (prod. 31 cva).
Daarbij was [appellant] op 6 maart 2018 niet bekend met de onjuiste opdracht aan [accountants] . [appellanten c.s.] ging uit van een opdracht van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. met betrekking tot de boekjaren 2015 tot en met 2018 in plaats van enkel 2017 geconsolideerd, wat de werkelijke opdracht was. Ook ten aanzien van dit feit heeft [appellanten c.s.] gedwaald op grond waarvan hij de overeenkomst, voor zover die nog bestaat, alsnog vernietigt op grond van dwaling. Vervolgens zijn de door de rechtbank benoemde deskundigen aan de slag gegaan om direct te komen met vragen over de DCF-methode als methode voor waardering. Daar is enkel op
6 maart 2018 over gesproken, maar daar is [appellanten c.s.] niet over voorgelicht. Ook daar heeft [appellant] volgens hem over gedwaald.



6.6.2.
Het hof overweegt op dit punt als volgt.
Zoals [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] terecht aanvoeren blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie van
6 maart 2018 (prod. 8 inl. dagv) dat mr. [fiscalist en toeschouwer ter zitting van 6 maart 2018] ter zitting aanwezig was in zijn hoedanigheid van financieel adviseur. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] hebben onweersproken gesteld dat mr. [fiscalist en toeschouwer ter zitting van 6 maart 2018] destijds de vaste fiscalist was van [appellant] en dat hij, in de zittingszaal achter [appellant] zat, op de gang (naar het hof begrijpt aan de zijde van [appellant] ) deelnam aan de gesprekken en werd betrokken bij het opstellen van het proces-verbaal, zodat het hof dit als vaststaand aanneemt. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt voorts dat [appellant] , zoals [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] terecht aanvoeren, naast mr. [fiscalist en toeschouwer ter zitting van 6 maart 2018] , werd bijgestaan door zijn advocaat. Nadat de zitting geschorst is geweest, zijn de afspraken op papier gezet, voorgelezen door de griffier en nadien heeft [appellant] in het bijzijn van zijn advocaat en zijn financieel adviseur/fiscalist een handtekening gezet onder de in het proces-verbaal opgenomen afspraken.
Tegen deze achtergrond staat naar het voorlopig oordeel van het hof niet vast dat de afspraken, zoals neergelegd in het proces-verbaal van 6 maart 2018, onzorgvuldig door de rechter op papier zijn gezet en dat deze onder invloed van een wilsgebrek tot stand zijn gekomen.



6.6.3.
De stelling van [appellanten c.s.] dat hij op 6 maart 2018 niet bekend zou zijn met de opdracht van [accountants] kan hem niet baten, omdat juist ter zitting concrete afspraken zijn gemaakt wat [accountants] zou gaan doen en over welke jaren. Ook in het geval dat de feitelijke opdracht aan [accountants] anders zou zijn, rechtvaardigt die omstandigheid op zichzelf dan ook niet de voorlopige conclusie dat [appellanten c.s.] heeft gedwaald over de met [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] gemaakte afspraken, zoals neergelegd in het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 2018.



6.6.4.
Voor zover [appellanten c.s.] stelt dat hij heeft gedwaald over de DCF-waarderingsmethode, acht het hof van belang dat [appellanten c.s.] zelf aangeeft dat daarover tijdens de zitting op 6 maart 2018 is gesproken. Aangezien [appellanten c.s.] ter zitting werd bijgestaan door zijn vaste financieel adviseur/fiscalist en advocaat, is het hof voorshands van oordeel dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, die de conclusie rechtvaardigen dat hij heeft gedwaald over de inhoud en strekking van de ter zitting besproken waarderingsmethode. Daar komt bij dat voorshands niet valt uit te sluiten dat, ook in het geval er sprake zou zijn van dwaling, deze in de gegeven omstandigheden voor rekening van de dwalende behoort te blijven.


(ii) beroep op buitengerechtelijke ontbinding van de afspraken




6.6.5.

[appellanten c.s.] stelt in de toelichting op dit onderdeel van het grief, kort samengevat, het volgende. Vast staat dat [appellanten c.s.] bij e-mail van 23 maart 2018 de ontbinding van de ter comparitie van 6 maart 2018 gesloten overeenkomst heeft ingeroepen. Op de datum van de ontbinding waren volgens hem [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] als directie van [de holding 4] terzake van het opstellen van de jaarcijfers jegens [appellanten c.s.] tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen. Ook op het moment van het indienen van de memorie van grieven (19 februari 2019) zijn er nog steeds geen jaarcijfers van de [de groep] Groep 2014 tot en met 2018. Uit deze feiten volgt dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. in dat verzuim zouden (blijven) volharden.



6.6.6.

[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] betwisten dat zij zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen. [appellant] heeft in de toelichting op grief II zelf aangegeven dat de jaarcijfers juist wel waren gedeponeerd. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] waren niet in gebreke. Waar het om ging, is dat deze voorlopige cijfers nog steeds geen juist beeld vertoonden omdat [appellant] geen gegevens wilde verstrekken. Juist om die reden is expliciet in het proces-verbaal van 6 maart 2018 overeengekomen dat [appellant] dit zou gaan doen en dat om discussies te voorkomen, [accountants] een lijst zou maken wat zij nog nodig hadden, aldus [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] .



6.6.7.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen van partijen kan voorshands niet met een voldoende mate van waarschijnlijkheid worden uitgemaakt wie van hen het gelijk aan de zijde heeft. Een meer verantwoord oordeel over deze kwestie zou een nader onderzoek vergen, waarvoor dit kort geding zich – in tegenstelling tot een bodemprocedure – niet leent.



6.6.8.
Uit het voorgaande volgt dat voorshands niet geoordeeld kan worden dat het beroep op vernietiging en ontbinding van de afspraken, zoals neergelegd in het proces-verbaal van 6 maart 2018, slaagt. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter dan ook terecht voorshands geoordeeld dat de afspraken, zoals neergelegd in het proces-verbaal van comparitie d.d. 6 maart 2018 en het daarop betrekking hebbende deel van het in de bodemzaak op 21 maart 2018 gewezen vonnis, partijen nog steeds binden.
Het hof is voorshands van oordeel dat [appellanten c.s.] in de gegeven omstandigheden terecht door de voorzieningenrechter op straffe van verbeurte van een dwangsom tot nakoming van die afspraken is veroordeeld. Voor zover grief V daartegen opkomt faalt deze grief, evenals grief III.



6.7.
Grief IV betreft: dwangsom machtiging

[appellanten c.s.] stelt in de toelichting op deze grief het volgende.
Uit productie 41 (cva in conv. eis rec) volgt dat de machtiging RVO door [appellanten c.s.] al op
9 april 2018 geregeld was. Vóór datum dagvaarding hadden [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] de verzochte toegang al. Kortom er was geen grondslag, laat staan een (spoedeisend) belang voor toewijzing van deze vordering. Dat de RVO door [appellanten c.s.] was geregeld, is ook door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] ter zitting in eerste aanleg erkend. Ten onrechte is er dan ook een veroordeling op dit punt met een dwangsom opgelegd. Te meer [appellanten c.s.] ondanks de onderlinge verstandhouding die machtiging, conform afspraak d.d. 6 maart 2018, in orde had gemaakt. Kortom de vordering en de dwangsom hadden niet toegewezen mogen worden, omdat daarvoor geen grondslag en aanleiding aanwezig was.


6.7.1.

[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] betwisten dat zij geen belang hadden bij hun vordering.
Zij hadden op het moment van het kort geding wel degelijk belang bij een dwangsom omdat [appellant] op dat moment het proces-verbaal reeds had vernietigd, de accountant aansprakelijk had gesteld en in tegenstelling tot wat partijen overeengekomen waren, geen gegevens had verstrekt ten behoeve van de jaarrekening.



6.7.2.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Niet ter discussie staat dat [appellant] de gevorderde machtigingen RVO inmiddels - na betekening van de inleidende dagvaarding – heeft verstrekt. Het hof is desondanks voorshands van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] voldoende spoedeisend belang hebben bij de gevorderde veroordeling met daaraan verbonden een dwangsom. [appellant] kan de machtiging namelijk weer intrekken. De slechte onderlinge verstandhouding, zoals die ook tijdens het pleidooi in hoger beroep bleek, maakt dat het hof met de voorzieningenrechter er onvoldoende vertrouwen in heeft dat [appellant] de machtiging niet zal intrekken. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter in dat verband terecht opgemerkt dat ook van belang is dat de verplichting om de machtiging te verstrekken onderdeel is van de gemaakte afspraken die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van 6 maart 2018 (zie proces-verbaal randnummer 9f) en die verplichting reeds daarvoor door het gerechtshof is vastgelegd in het arrest van 20 februari 2018 (r.o. 3.5.3.).




6.8.
Grief V betreft ook de proceskostenveroordeling conventie.

[appellanten c.s.] stelt zich op het standpunt dat de proceskosten in conventie tussen partijen ten onrechte zijn gecompenseerd. Dit onderdeel van de grief faalt. Uit het voorgaande volgt dat het hof voorshands van oordeel is dat de vordering van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s., die ertoe strekt om [appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot nakoming van de in het proces-verbaal van 6 maart 2018 neergelegde procedure afspraken terecht is toegewezen. Dit brengt mee dat partijen in conventie over en weer in het (on-)gelijk zijn gesteld en dat de proceskosten in eerste aanleg, voor zover deze betrekking hebben op de conventie, terecht tussen partijen is gecompenseerd.



6.9.
Grief VI betreft de hiervoor onder 6.2.4. onder 1 genoemde reconventionele vordering van [appellanten c.s.] , die hij in hoger beroep heeft gewijzigd, zoals hiervoor onder 6.4. sub 4. weergegeven.


6.9.1.
Het eerste onderdeel van deze grief komt erop neer dat deze vordering van [appellanten c.s.] ten onrechte is afgewezen.

[appellanten c.s.] stelt zich op het standpunt dat partijen het erover eens zijn dat er gesplitst moet gaan worden en dat zij uit elkaar dienen te gaan. Afgesproken is dat [appellant] de onderneming VOF [de vof 1] met onder andere daarin de varkenshouderij, naast de rundveehouderij, zal voortzetten. De onderneming VOF [de vof 1] is per datum splitsing voor [appellant] . Het probleem is dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. eind 2018 de nodige gelden uit VOF [de vof 1] hebben geboekt, zodat [appellanten c.s.] de grootst mogelijke problemen heeft gekregen met de levering en betaling van het voer voor de varkens. Een absoluut ongewenste situatie, omdat dat de continuïteit van de onderneming VOF [de vof 1] direct raakt. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. wensen inzake VOF [de vof 1] en de onderneming daarvan wel de lusten maar niet de lasten te aanvaarden. Aangezien de datum van de splitsing al is gepasseerd wenst [appellanten c.s.] dan ook ongestoord zijn werk te kunnen blijven doen en zijn onderneming te drijven. Het blijvend toebrengen van schade door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. van [appellant] en zijn onderneming dient te stoppen. [appellanten c.s.] wenst dan ook dat zijn vordering wordt toegewezen, aangezien [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. enkel hinder toebrengen en relaties met klanten en leveranciers op het spel zetten, aldus [appellanten c.s.]



6.9.2.

[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. verzetten zich tegen toewijzing van deze vordering en voeren daartoe het volgende aan. De voorzieningenrechter constateert terecht dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] vennoot zijn van de VOF, dus in beginsel gerechtigd zijn om zich met de daarin ondergebrachte rundvee en varkenstak te bemoeien. Zij betwisten dat [appellant] grote financiële problemen zou hebben gekregen, omdat zij eind 2018 de nodige gelden uit VOF [de vof 1] zou hebben geboekt. [appellant] legt hiervan ook geen bewijs over.
Het stoort [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] dat [appellant] op geen enkele wijze wil meewerken aan het afwikkelen van de splitsing maar inmiddels op eigen houtje een splitsing is gestart die juridische consequenties voor hen heeft. Ten aanzien van de varkenstak hebben [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] geen bemoeienis, maar zijn daar juridisch nog wel aansprakelijk voor. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] werden op 5 februari 2019 door de voerleverancier van het varkensbedrijf geïnformeerd over het feit dat de voerschuld van het varkensbedrijf drastisch opliep en inmiddels € 164.271,37 bedroeg. De voerleverancier geeft zelfs aan dat zij zonder verdere aankondiging zullen overgaan tot stopzetten van de voerleveranties indien niet betaald wordt. Indien de voerschuld nog hoger oploopt dan zou dit ertoe kunnen leiden dat een faillissement situatie ontstaat, waarbij [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] , als vennoten in de VOF, persoonlijk aansprakelijk zijn.



6.9.3.
Het hof is voorshands van oordeel dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling terecht voorop heeft gesteld dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] vennoten zijn van VOF [de vof 1] en daarmee dus in beginsel gerechtigd zijn om zich met de daarin ondergebrachte rundvee- en varkensbedrijf te bemoeien.
De stelling van [appellanten c.s.] dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. eind 2018 de nodige gelden uit VOF [de vof 1] hebben geboekt, waardoor hij de grootst mogelijke problemen heeft gekregen met de betaling en levering van het voer voor de varkens, is door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] bestreden en door [appellanten c.s.] niet nader met bescheiden onderbouwd. Hierdoor is voorlopig oordelend niet komen vast te staan dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] de continuïteit van VOF [de vof 1] hinder en schade hebben toegebracht danwel toebrengen.
Voor het overige heeft [appellanten c.s.] geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die het gevorderde verbod rechtvaardigen. De hiervoor onder 6.4. sub 4. vermelde vordering van [appellanten c.s.] wordt daarom afgewezen.




6.10.

[appellanten c.s.] vordert inzage in het bewijsbeslag. Deze vordering is hiervoor onder 6.4. sub 1 en sub 2. weergegeven.

[appellanten c.s.] wenst inzage in de administratie. Daar heeft [appellanten c.s.] in het licht van de door de rechtbank bevolen deskundigenonderzoek alle recht en belang bij. Ook de door de rechtbank benoemde deskundigen zijn dit van mening. Alle notariële aktes die zijn gepasseerd in het licht van de herstructurering en alle cijfers moeten voor partijen te raadplegen zijn in het kader van het door de rechtbank bevolen deskundigenonderzoek. [appellanten c.s.] vordert dus inzage na bewijsbeslag op grond van art. 843a Rv.
Aan de daarvoor geldende vereisten: a. het hebben van een rechtmatig belang; b. het moet gaan om bepaalde bescheiden en c. men moet partij zijn bij de rechtsbetrekking is voldaan. [appellanten c.s.] staat in rechtsbetrekking met diens wederpartijen; hij is familie, medevennoot en medeaandeelhouder en zij zijn met elkaar verwikkeld in procedures. De bescheiden zijn in het verzoekschrift onder randnummer 5 omschreven.
Daarbij heeft [appellanten c.s.] volgens hem spoedeisend belang bij deze vordering. [appellanten c.s.] wenst de nog op te stellen jaarrekening en de daarop door de deskundigen te baseren vermogensopstelling te kunnen beoordelen in het kader van hoor- en wederhoor. Om dit recht concreet iets voor te laten stellen heeft [appellanten c.s.] de beslagen administratie nodig. Voorts geldt dat de door de rechtbank benoemde deskundigen aan de slag zijn gegaan. Hoe eerder de volledige inzage in de boekhouding van de [de groep] Groep er is voor [appellanten c.s.] hoe beter dat voor eenieder in de splitsingsprocedure is. Om te voorkomen dat naast Maas ook de deskundigen van onvolledige, onjuiste gegevens of van desinformatie door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. worden voorzien, heeft [appellanten c.s.] spoedeisend belang bij deze vordering.


6.10.1.

[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. verzetten zich tegen toewijzing van deze vorderingen en voeren daartoe het volgende aan. De rechtbank, de voorzieningenrechter en de Ondernemingskamer hebben vastgesteld dat de procedure gevolgd dient te worden die in de bodemprocedure is vastgesteld en waarbij het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 2018 als uitgangspunt dient. [appellant] tracht via het bewijsbeslag de door hem gewenste informatie af te dwingen. In deze procedure staat vast dat [appellant] tot 2017 inzage had in alle financiële stukken. [appellant] kan nog steeds in alle bankrekeningen van de BV's en VOF's waarvan hij nog bestuurder is. [appellant] heeft enkel geen inzage in de nertsenhouderij, omdat hem daartoe een inmiddels onherroepelijk verbod is opgelegd. [appellant] kan op dit moment de varkenshouderij runnen. Hij beschikt daartoe over de benodigde informatie, zodat er geen noodzaak en spoedeisend belang is bij de vordering.
Zoals al diverse malen is vastgesteld draait het in deze zaak om het vermogen van de totale groep per 15 oktober 2018. Daarvoor is het noodzakelijk dat er jaarrekeningen komen. Op basis van deze cijfers kunnen de deskundigen een vermogensvergelijking maken en kan de rechtbank tot een splitsing overgaan. Omdat [appellant] niet akkoord kon gaan met de door de deskundigen voorgestelde werkwijze hebben [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. aan de deskundigen te kennen gegeven dat zij de rechtbank zullen verzoeken om de opdracht uit te breiden in die zin dat de deskundigen ook wordt verzocht om het opstellen van de jaarrekeningen en de daarbij behorende vermogensvergelijking te verzorgen. In dat kader hoort het onderhavige verzoek, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft geconstateerd, in de bodemprocedure te worden behandeld.



6.10.2.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is.
Vast staat dat de rechtbank op 8 januari 2018 beslagverlof heeft verleend en dat [appellanten c.s.] vervolgens beslagbewijs heeft gelegd op de administratie.
Voorts staat vast dat de rechtbank in de bodemprocedure op 22 augustus 2019 in aanwezigheid van de deskundigen een meervoudige comparitie van partijen heeft gelast, waarbij partijen concrete procedureafspraken hebben gemaakt met betrekking tot het door deskundigen opstellen van de conceptjaarrekeningen 2015 tot en met (15 oktober) 2018 van de betreffende vennootschappen. Daarbij is onder punt 5 van de afspraken ook inzage door [appellant] van de grootboekadministratie over de jaren 2015 tot en met 15 oktober 2018 geregeld. Het hof constateert dat de rechtbank naar aanleiding van dit stappenplan op
22 augustus 2019 kennelijk geen aanleiding heeft gezien om aan [appellanten c.s.] (ook) inzage te verlenen in het door hem gelegde bewijsbeslag.
Het hof is voorshands van oordeel dat [appellanten c.s.] gelet op deze procedure-afspraken in de bodemprocedure d.d. 22 augustus 2019 thans onvoldoende spoedeisend belang heeft bij deze vorderingen. Daar komt bij dat een eventuele toewijzing van de vorderingen mogelijk een doorkruising zou betekenen van de in de bodemprocedure op 22 augustus 2019 gemaakte afspraken over de te volgen werkwijze, hetgeen het hof onwenselijk voorkomt. Het is in dit stadium van de splitsingsprocedure, mede gelet op de uitvoerig gemaakte procedure-afspraken, aan de bodemrechter of en wanneer [appellant] het bewijsbeslag mag inzien.
De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.




6.11.
In hoger beroep heeft [appellanten c.s.] gesteld dat er een beperking zit in het bewijsbeslag omdat dit betrekking heeft op de jaren 2012 tot en met 21 december 2017, terwijl de splitsingsdatum 15 oktober 2018 is en omdat de juridische documentatie ontbreekt. Om die reden heeft [appellanten c.s.] in hoger beroep de hiervoor onder 6.4. sub 3. vermelde vordering ingesteld.


6.11.1.
Het hof wijst ook deze vordering af bij gebrek aan spoedeisend belang.
In het licht van de op 22 augustus 2019 in de bodemprocedure gemaakte procedure-afspraken heeft [appellanten c.s.] thans onvoldoende spoedeisend belang bij deze vordering. Daar komt bij dat een eventuele toewijzing van de vordering mogelijk een doorkruising zou betekenen van de in de bodemprocedure op 22 augustus 2019 gemaakte afspraken over de te volgen werkwijze, hetgeen het hof onwenselijk voorkomt.




6.12.
Aangezien de vorderingen van [appellanten c.s.] zoals vermeld onder 6.4. sub 2. tot en met 6.4. sub 4. worden afgewezen, volgt dat ook de hiervoor onder 6.4. sub 5. vermelde nevenvordering, die strekt tot het opleggen van een dwangsom, wordt afgewezen.



6.13.
Voor het overige heeft [appellanten c.s.] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, die leiden tot een ander voorlopig oordeel.



6.14.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat (i) de tussenkomende partijen niet-ontvankelijk worden verklaard, (ii) het beroepen kort geding vonnis, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, wordt bekrachtigd (waaraan niet afdoet dat in de bodemzaak tijdens de comparitie bepaalde afspraken zijn gemaakt) en (iii) de door [appellanten c.s.] in hoger beroep ingestelde vorderingen worden afgewezen. [appellanten c.s.] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s..
Aangezien niet is gesteld noch is gebleken dat de tussenkomende partijen extra kosten hebben veroorzaakt, zal een kostenveroordeling te dien aanzien achterwege blijven.





7De uitspraak

Het hof:

verklaart [trade] Trade BV, [pelscentrale] Pelscentrale B.V., [personeels] Personeels B.V., en [varkenshouderij ] Varkenshouderij B.V. niet-ontvankelijk;

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 25 mei 2018, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;

veroordeelt [appellanten c.s.] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] c.s. op € 726,- aan griffierecht en op € 4.833,- aan salaris advocaat;

verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen meer of anders door [appellanten c.s.] is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, E.A.M. van Oorschot en M.C. Schepel en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 januari 2020.


griffier rolraadsheer
Link naar deze uitspraak