Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBNHO:2020:7341 
 
Datum uitspraak:23-09-2020
Datum gepubliceerd:25-09-2020
Instantie:Rechtbank Noord-Holland
Zaaknummers:8274656 CV EXPL 20-233
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Non conformiteit bij aankoop van een paard met gedragsproblemen.
Trefwoorden:koopovereenkomst
paarden
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar

Zaaknr./rolnr.: 8274656 CV EXPL 20-233
Uitspraakdatum: 23 september 2020


Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:




[eiseres] en [eiseres]

beiden wonende te [woonplaats]
eiseressen
verder te noemen: [eiseressen] (eiseressen gezamenlijk)
gemachtigde: mr. W. Lenting (Unive Rechtshulp)

tegen



[gedaagde] , h.o.d.n. [naam 1]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mrs. M. Zwennes en S.H.J. Hogendoorn




1Het procesverloop


1.1.

[eiseressen] heeft bij dagvaarding van 7 januari 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft hierop schriftelijk gereageerd. Vervolgens is bij tussenvonnis van 4 maart 2020 een comparitie bepaald op 20 mei 2020. De comparitie heeft geen doorgang gevonden als gevolg van de maatregelen rond Covid-19. Daarna heeft [eiseressen] een schriftelijke reactie gegeven. [gedaagde] heeft hier weer op gereageerd waarna de datum voor vonnis is bepaald op heden.




2De feiten


2.1.

[eiseressen] heeft op 7 april 2019 het paard [naam paard] (hierna: het paard) gekocht van [gedaagde] voor de prijs van EUR 6.000,-.


2.2.

[eiseressen] reageerde daarmee op een advertentie van [naam 1] : “Te Koop (..) [naam paard] (..) Ruin 6 jaar. [naam paard] is een 1e jaars showpaard. Hij heeft in 2018 meegelopen in wedstrijden. Hij beheerst de manoeuvres en is op 1 hand te showen. Hij loopt een nette proef, met ruimte om nog te groeien. Hij is braaf op vreemd terrein, braaf bij de hoefsmid en dierenarts. Hij is een jaar geleden rontgen en klinisch helemaal goed gekeurd (..) Vp 9500,- euro”


2.3.
Voorafgaand aan de koop is het paard klinisch gekeurd door drs. [naam 2] van Paardenkliniek [naam 3] met als conclusie “klinisch gezond”.


2.4.
Bij brief van 26 september 2019 heeft [eiseressen] [gedaagde] verzocht het paard terug te nemen en de koopsom terug te betalen, omdat – samengevat – het paard onberekenbaar gedrag vertoonde en niet geschikt was om recreatief te berijden in de bak en het bos of het rijden van amateur reining wedstrijden.


2.5.
Bij brief van 11 oktober 2019 heeft de advocaat van [eiseressen] aan [gedaagde] een brief gezonden strekkende tot ontbinding dan wel vernietiging van de koopovereenkomst betreffende het paard.




3De vordering


3.1.

[eiseressen] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de koopovereenkomst is vernietigd althans ontbonden, dan wel deze te vernietigen dan wel te ontbinden en dat hij [gedaagde] veroordeelt tot betaling van EUR 6.000,- en gemaakte kosten, vermeerderd met rente en kosten onder de bepaling dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt als zij het paard niet terugneemt.


3.2.

[eiseressen] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij bij het aangaan van de koopovereenkomst is bedrogen, dan wel heeft gedwaald, dan wel dat sprake is van non-conformiteit, omdat [gedaagde] onjuiste informatie heeft gegeven over het onberekenbare en gevaarlijke gedrag dat het paard voor de verkoop had vertoond waardoor het ongeschikt was voor het doel waarvoor het was aangekocht.




4Het verweer


4.1.

[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij het paard privé heeft verkocht en dat daarom geen sprake is van consumentenkoop en verder dat zij bij de verkoop wel juiste informatie over het paard heeft gegeven en dat het paard geschikt is voor het trainen voor en het rijden van amateur reining wedstrijden.




5De beoordeling


5.1.

[gedaagde] drijft blijkens het overgelegde uittreksel uit het Handelsregister vanaf 15 juli 2011 de eenmanszaak [naam 1] . Volgens de stellingen van [gedaagde] drijft zij met haar echtgenoot sinds februari 2017 een fokkerij en pensionstal voor paarden. Voordien was de onderneming een hondenopvang. Volgens [gedaagde] fokte zij voor 2017 ook al paarden, maar dan voor eigen gebruik. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseressen] het paard op 7 april 2019 kocht als consument. Zij reageerde op een advertentie die was geplaatst door [naam 1] . Op grond van deze omstandigheden moet worden aangenomen dat [gedaagde] bij de verkoop handelde in het kader van haar handels- en beroepsactiviteit, zodat sprake is van een consumentenkoop. Dat het paard op naam was geregistreerd van [gedaagde] maakt dat niet anders, nu het hier gaat om een eenmanszaak en des te meer omdat het paard ook al in bezit was van [gedaagde] voordat zij beroepsmatig begon met het fokken van paarden.


5.2.

[eiseressen] heeft gesteld dat zij voorafgaand aan de koop aan [gedaagde] heeft meegedeeld dat zij een paard zocht voor het maken van bosritten en het trainen voor en het rijden van amateur reining wedstrijden. [gedaagde] heeft deze stelling niet betwist en zij heeft bovendien erkend dat het paard is verkocht als zijnde geschikt voor het trainen voor en het rijden van amateur reining wedstrijden, zodat dit vast staat.


5.3.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het paard ten tijde van de verkoop de eigenschappen bezat die het geschikt maakten voor het maken van bosritten en het trainen voor en het rijden van amateur reining wedstrijden.


5.4.
Volgens [eiseressen] heeft [gedaagde] voor de aankoop van het paard aan [eiseressen] meegedeeld dat zij in 2016 van het paard was gevallen toen het schrok van een voorbijrijdende oogstmachine en er vandoor ging. Meer van zulke incidenten hadden zich desgevraagd volgens [gedaagde] niet voorgedaan. Na aankoop van het paard bleek [eiseressen] echter dat het met regelmaat en bij herhaling op onverklaarbare wijze in paniek raakte en er dan vandoor ging en niet te stoppen was, wat leidde tot meerdere valpartijen van [eiseressen] Na vragen aan [gedaagde] zelf hierover en onderzoek bij derden bleek [eiseressen] vervolgens dat dit een bekend probleem van het paard was. Ter onderbouwing heeft [eiseressen] een aantal whatsapp-berichten van onder meer [gedaagde] en verklaringen van derden overgelegd.


5.5.
Volgens [gedaagde] is zij in februari 2019 van het paard gevallen toen het paard schrok van een voorbijrijdende mestmachine. [gedaagde] ontwikkelde daardoor angst voor het paard, waardoor zij besloot het te verkopen. Dit heeft zij ook meegedeeld aan [eiseressen] [gedaagde] heeft op haar beurt een aantal verklaringen van derden overgelegd die bekend zijn met het paard en die verklaren dat het een braaf en goed te berijden paard is.


5.6.
Bij de beoordeling van dit geschilpunt staat voorop dat ingevolge artikel 7:18 lid 2 BW bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, als de afwijking van wat is afgesproken zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet. Dit artikel is een uitwerking van Richtlijn 1999/44/EG die strekt tot bescherming van consumenten. [gedaagde] heeft op de uitzondering - tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet - een beroep gedaan onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof te Den Haag van 31 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA: 2015:869. In dat arrest heeft het hof onder meer overwogen dat het enkele feit dat de verkochte zaak een dier en meer specifiek een paard betreft, niet aan toepassing van het bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW in de weg staat. Verder overweegt het hof dat de aard van de afwijking slechts dan in de weg staat aan toepassing van het bewijsvermoeden uit artikel 7:18 lid 2 BW als reeds uit de aard van de afwijking volgt dat de afwijking zich ten tijde van de levering niet kan hebben voorgedaan. Daarvan is in dit geval echter geen sprake, integendeel, het onberekenbaar gedrag kan zich zeer wel al voor de verkoop hebben voorgedaan en dit is ook aangevoerd door [eiseressen] Daarbij moet bedacht worden dat een beroep op de aard van het gebrek een uitzonderingsituatie is, waarbij de stelplicht en de bewijslast rust op de beroepsmatige verkoper.


5.7.
Voor de beoordeling van de vraag of het gedragsprobleem van het paard zich reeds voor de verkoop heeft voorgedaan en niet het gevolg is van bijvoorbeeld onoordeelkundig gebruik van het paard, is voorts het volgende van belang. In de eerste plaats heeft [gedaagde] zelf bevestigd dat het paard eerder al kuren vertoonde in enkele whatsapp-berichten aan [eiseressen] Zij schrijft op het bericht van [eiseressen] “Hij is braaf met rijden en plotseling rent hij uit het niets weg, schrikken doet hij niet” namelijk “Ik weet het niet bij [voornaam] heeft hij dat nooit meer gedaan. Dus dat is vreemd dat [naam paard] het nu weer doet.” en verder op een volgende vraag “Maar bij jou ging het ook op die manier uit het niets?”: “Bij mijn deed hij het uit angst en ik was bang voor hem waardoor hij onzeker werdt en dan ging rennen.”. In een later bericht schrijft [eiseressen] aan [gedaagde] : “Maar wel raar want hij is super relaxt en in eens gaat hij zonder aanwijzing ervan door”, waarop [gedaagde] reageert met “(..) maar dat was bij mij ook dat ik zelf dacht wat die ik fout. En bij [voornaam] deed hij het niet.” Hieruit volgt dat [gedaagde] zelf vergelijkbare problemen met het paard heeft ondervonden voordat ze het aan [eiseressen] verkocht. Dit wordt bovendien bevestigd door verklaringen van derden, bijvoorbeeld trainer [naam trainer 1] op de vraag of hij problemen ondervond toen hij het paard heeft ingereden: “Nou niet echt ingereden. Hij kwam hier om in te rijden maar ik was toen alleen omdat Rhea net bevallen was. En hij rende soms zomaar ineens weg. Ik vertrouwde hem daarin niet om het alleen te doen dus toen is hij naar [naam 4] gegaan.” Verder [naam 5] die verklaart: “dat ik in de periode tussen maart t/m oktober 2017 samen met mijn paard heb gestaan (..) in Aalsmeer waar ook [naam paard] in training stond. In deze periode heb ik meerdere malen gezien dat [naam paard] vanuit het niets gevaarlijke bokkensprongen maakten en niet meer te hanteren was. Waarom hij dit deed was mij niet duidelijk (..)”. En zo ook [naam 6] , instructeur ‘centered riding’ die [eiseressen] afraadt om het paard te berijden omdat hij zonder duidelijke reden explosief gedrag vertoont waardoor gevaar ontstaat: “In de maanden mei t/m november 2017 was ik veel op een stal in Aalsmeer (..). Ik heb daar [naam paard] meerdere malen bereden zien worden door een destijds daar gevestigde trainer. Ik heb toen gezien dat dit paard onverwacht explosief gevaarlijk gedrag kan vertonen onder het zadel.” Ook de door [gedaagde] zelf genoemde trainer [voornaam] zegt op de vraag “Als hij iets doet waar kunnen we dan op rekenen?”: “Rennen”. Tot slot verklaart trainer [naam trainer 2] : “Er is mij gevraagd om de video’s te bekijken van Mevr [eiseres] waarbij zij haar paard [naam paard] berijd. Het beeld dat het mij geeft is dat het paard netjes en correct bereden word. Paard is ook relaxt en goed aan het werk tot aan zijn “uitbarstingen”. Naar mijn idee wordt de uitbarsting niet uitgelokt door de ruiter door dat zij bv een moeilijke oefening vraagt van het paard. (..) Dit paard wordt gewoon netjes rond gereden en zonder enige aanleiding gaat het over in totale paniek en daardoor levensgevaarlijk gedrag vertoond waard de ruiter ook van hem afvalt, tot 2x aan toe. Paard vertoont uitzonderlijk gevaarlijk gedrag en is een gevaar voor zijn berijder of begeleider. Het waarom het paard dit gedrag vertoond is mij niet duidelijk, het zou een neurologische afwijking kunnen zijn maar ook een ernstige gedragsstoornis.”


5.8.
De door [gedaagde] in het geding gebrachte verklaringen leiden niet tot een ander beeld. Dat [naam 4] en [naam trainer 3] goed met het paard overweg kunnen, legt weinig gewicht in de schaal, aangezien zij professionele paardentrainers zijn en het paard geschikt moest zijn voor het trainen voor en het rijden van amateur reining wedstrijden. Ook de verklaring van mevrouw [naam 7] is van weinig gewicht, aangezien veel van wat zij verklaart uit de tweede hand is. Volgens haar is het paard superbraaf, maar zij refereert in haar verklaring ook aan “het voorval van [naam paard] ” zonder dit te verduidelijken. De verklaring van de vader van [voornaam] over het werk van zijn dochter met het paard is eveneens vooral een verklaring uit de tweede hand en ook hier geldt dat [voornaam] een professionele trainer is.


5.9.
Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat het paard ook reeds voor de verkoop aan [eiseressen] de gewraakte gedragseigenschappen had die het ongeschikt maken voor het trainen voor en het rijden van amateur reining wedstrijden. Het paard is derhalve non-conform. Hetgeen door [gedaagde] daartegenin is gebracht, is onvoldoende om dit vermoeden aan het wankelen te brengen, met name als gevolg van de whatsapp-berichten van [gedaagde] zelf. Gelet op die berichten en de verder door [eiseressen] gegeven onderbouwing zoals hierboven is weergegeven, heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld en zal zij daarom ook niet worden toegelaten tot nadere bewijslevering. Benoeming van een deskundige is evenmin nodig.


5.10.

[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiseressen] te laat heeft geklaagd. Dit verweer wordt verworpen. Vast staat dat [eiseressen] het paard op 7 april 2019 heeft gekocht en op 26 september 2019 aan [gedaagde] heeft geschreven dat het paard niet voldoet en dat zij eist dat [gedaagde] het paard terugneemt. Het lag op de weg van [gedaagde] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen, waaruit kan volgen op welk moment [eiseressen] heeft ontdekt of bij een redelijkerwijs van haar te vergen onderzoek had behoren te ontdekken dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordde, alsmede dat het tijdsverloop vanaf dat moment tot aan het moment waarop [eiseressen] geklaagd heeft, zo lang is geweest dat niet kan worden gesproken van een tijdige klacht als bedoeld in de art. 7:23 lid 1 BW (ECLI:NL:HR:2014:3593). [gedaagde] heeft dat onvoldoende gedaan.
De conclusie is dat [eiseressen] de koopovereenkomst terecht heeft ontbonden bij brief van 11 oktober 2019. [gedaagde] is gehouden om het paard terug te nemen. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als in het dictum vermeld. Verder is [gedaagde] gehouden om de schade van [eiseressen] te vergoeden, bestaande uit de koopsom ad EUR 6.000,- en de door [eiseressen] ten behoeve van het paard gemaakte kosten, bestaande uit de stallings-, verzorgings- en veterinaire kosten en het zadel dat [eiseressen] bij het paard heeft laten aanmeten en dat zonder het paard onbruikbaar is. Deze kosten zijn redelijk en onderbouwd met facturen. [gedaagde] heeft deze kosten onvoldoende betwist. Verder worden toegewezen de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente, als zijnde niet betwist. De gevorderde dwangsom zal op hierna te noemen wijze worden gematigd en gemaximeerd.




De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseressen] worden gemaakt.



5.12.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het door [gedaagde] genoemde restitutierisico is niet onderbouwd. Er is evenmin reden om [eiseressen] zekerheid te laten stellen.




6De beslissing

De kantonrechter:


6.1.
verklaart voor recht dat [eiseressen] de op 7 april 2019 ter zake het paard [naam paard] tot stand gekomen koopovereenkomst op 11 oktober 2019 heeft ontbonden;


6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseressen] van EUR 13.998,54, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.000,- vanaf 11 oktober 2019 tot aan de dag van de gehele betaling en over EUR 4.437,84 vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot de dag van betaling;


6.3.
veroordeelt [gedaagde] om het paard binnen 5 dagen na terugbetaling van de koopsom van EUR 6.000,- en de daarover verschuldigde rente als bepaald onder 6.2, op te halen en terug te nemen op straffe van een dwangsom van EUR 100,- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft met een maximum van EUR 10.000,-;


6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseressen] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 100,89
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 720,00 ;
en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van EUR 131,- aan nasalaris als [gedaagde] niet binnen 14 dagen aan het vonnis voldoet, respectievelijk EUR 191,- in geval van betekening, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseressen] worden gemaakt.



6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;


6.6.
wijst de vordering voor het overige af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter
Link naar deze uitspraak