Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBROT:2021:2496 
 
Datum uitspraak:26-03-2021
Datum gepubliceerd:22-04-2021
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:ROT 19/4238
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Boete voor onjuist invullen VKI-formulier bij slacht paard. Naar oordeel rechtbank is eiseres, een paardenverzekering, niet aan te merken als overtreder. De boete is dus ten onrechte opgelegd.
Trefwoorden:landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
paarden
 
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 19/4238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2021 in de zaak tussen



[eiseres]
, te [plaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. J. de Vet,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.




Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.

Bij besluit van 12 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en een dwangsom van € 46,- aan eiseres toegekend.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , [naam] en [naam] , bestuursleden van eiseres. De bestuursleden en de gemachtigde hebben aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die wel fysiek ter zitting aanwezig was.




Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De houder van dieren, die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, verstrekte desgevraagd niet alle relevante informatie (middels het voedselketeninformatieformulier) over gevoerde diervoeders, toegepaste diergeneesmiddelen, aanwezige ziekten, analyseresultaten dan wel toepasselijke controles aan de bevoegde autoriteit.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten, en met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, zevende lid, van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004).


2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 12 september 2018 is opgemaakt door twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De toezichthouders schrijven in het rapport dat zij ten aanzien van het paard [naam] met chipnummer [nummer] onderzoek hebben gedaan naar het ingevulde VKI-formulier dat bij de slacht van dit paard is aangeleverd. Op dit formulier is op de vraag of het paard in de 60 dagen voorafgaande aan de slacht behandeld is met diergeneesmiddelen “Ja” geantwoord en is onder middelen die zijn toegediend vermeld dat het paard is behandeld met het middel Metacam op 4 juni 2018. De toezichthouders hebben de medische gegevens van het paard verkregen van de betreffende dierenarts en zagen daarin dat het paard op 4 juni 2018 ook het diergeneesmiddel Rapidexon toegediend had gekregen. Dit was niet vermeld op het VKI-formulier. Verder staat in het rapport dat de toezichthouders [A] , die het formulier heeft ondertekend, hebben gehoord, evenals de behandelend dierenartsen [naam] en [naam] , en [naam] en [naam] , vertegenwoordigers van eiseres. De toezichthouders concluderen in het rapport dat de toepassing van het middel Rapidexon ten onrechte niet op het VKI-formulier is vermeld en rekenen dit eiseres aan.

3. Eiseres voert aan dat het beboetbare feit inhoudt dat de houder van dieren alle relevante informatie verstrekt, terwijl eiseres niet als houder is aan te merken. De polisvoorwaarden van eiseres beschrijven wanneer zij eigenaar wordt van een paard. De verzekerde ( [A] ) heeft het VKI-formulier met behulp van de heer [B] ingevuld en daarna ondertekend en vervolgens is ter plekke het paard overgedragen aan de opkoper van het vlees, de heer [B] , die het transport naar het slachthuis verzorgt. Ten tijde van de overtreding (het niet juist invullen van het VKI-formulier) was eiseres geen eigenaar of houder van het paard. Eiseres betwist niet dat de overtreding is begaan maar zij stelt dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Eiseres heeft immers het VKI-formulier niet ingevuld of ondertekend. Bovendien, als eiseres het VKI-formulier wel had moeten controleren dan kon haar geen verwijt worden gemaakt want het paspoort van het paard vermeldde ook geen medicijngebruik. Dit is pas gebleken na onderzoek door de toezichthouder van de administratie van de betreffende dierenarts en van eiseres kan niet worden verlangd dat zij zulk diepgaand onderzoek verricht, aldus eiseres.


3.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de overtreding is begaan, maar wel of eiseres als overtreder kan worden aangemerkt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres als verzekeringsmaatschappij op het moment van overtreding eigenaar was van het paard en dat ook uit het feitelijk handelen blijkt dat eiseres op dat moment beschikkingsbevoegd was, nu eiseres had besloten het paard te laten slachten en het vervoer naar het slachthuis had geregeld. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. In artikel 3 van de Verzekeringsvoorwaarden van eiseres staat dat alle paarden (met uitzondering van een aantal in artikel 3 genoemde situaties) waarvoor door de maatschappij een vergoeding wordt gegeven, in eigendom overgaan naar de maatschappij. Daarmee is een exact moment van eigendomsoverdracht niet duidelijk; dit is ook niet elders in de verzekeringsvoorwaarden geregeld. Wel volgt uit artikel 3 dat in elk geval sprake is van eigendomsoverdracht als eiseres een vergoeding voor het paard heeft gegeven. In het dossier zit een transactiebewijs van 24 juni 2018 van een betaling van € 1.600,- door eiseres aan [A] met als omschrijving “uitbetaling afgekeurd paard”. Deze betaling is verricht eerst nadat het paard op 18 juni 2018 naar de slachterij was gebracht, zoals volgens de toelichting door eiseres ter zitting de gebruikelijke handelswijze is. Uit de verzekeringsvoorwaarden zelf kan dus niet rechtstreeks worden afgeleid dat eiseres op het moment van de overtreding eigenaar was van het paard. Evenmin kan dit naar het oordeel van de rechtbank uit het feitelijk handelen worden afgeleid. Namens eiseres is ter zitting toegelicht dat het regelen van vervoer naar het slachthuis en het inschakelen van een opkoper van het vlees als een extra service door eiseres wordt aangeboden. Zoals eiseres het beschreef heeft zij aan de eigenaar en houder van het paard een dienst verleend waardoor de eigenaar de teugels van het paard kon overdragen aan de opkoper die vervolgens het paard naar het slachthuis heeft gebracht, nadat de eigenaar en de opkoper samen de daarvoor benodigde papieren hebben ingevuld. Gelet op deze toelichting en de inhoud van de verzekeringsvoorwaarden waaruit evenmin blijkt dat eiseres die handelingen verricht vanuit eigenaar- of houderschap, kan naar het oordeel van de rechtbank ook uit die feitelijke handelingen niet worden geconcludeerd dat eiseres ten tijde van de overtreding eigenaar of houder was van het paard.



3.2.
Daarnaast volgt uit de regelgeving evenmin dat de paardenverzekeraar als normadressaat van de overtreden voorschriften kan worden aangewezen. In artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, zevende lid, van Verordening 852/2004 wordt namelijk gesproken over “Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met primaire productie”. Ook artikel 2.4, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten is blijkens artikel 2.2 van die regeling (alleen) van toepassing op exploitanten van levensmiddelenbedrijven. In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheids-aangelegenheden, zijn de begrippen exploitant van een levensmiddelenbedrijf en primaire productie gedefinieerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de verzekeringsvoorwaarden en de feitelijke handelingen geenszins worden geconcludeerd dat eiseres als exploitant van een levensmiddelenbedrijf is aan te merken.



3.3.
Bovendien acht de rechtbank van belang dat niet in geschil is dat geen vertegenwoordiger van eiseres betrokken is geweest bij de invulling van het VKI-formulier; dit is gedaan door [A] in samenspraak met de opkoper/vervoerder. Op het formulier is bij “aanbieder van het paard” en bij “eigenaar/houder” ook de naam van [A] ingevuld en het formulier is ook alleen door hem ondertekend.



3.4.
Uit al het voorgaande concludeert de rechtbank dat eiseres niet als overtreder van het beboetbare feit kan worden aangemerkt. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was aan eiseres de boete op te leggen. Gelet op deze conclusie behoeven de overige beroepsgronden van eiseres en de verlaging van de boete door verweerder vanwege een gewijzigde grondslag hangende de beroepsprocedure, geen bespreking meer.

4. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Voorts zal de rechtbank gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de boete vervalt.

5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

6. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).





Beslissing

De rechtbank:


verklaart het beroep gegrond;


vernietigt het bestreden besluit;


bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;


herroept het primaire besluit;


bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;


veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.602,-.



Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 maart 2021.



de rechter is verhinderd


deze uitspraak te tekenen


griffier rechter


Afschrift verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Link naar deze uitspraak