Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2021:1817 
 
Datum uitspraak:19-07-2021
Datum gepubliceerd:29-07-2021
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:19/2614 WIA
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Tijdens het hoger beroep heeft het Uwv bij brief van 5 november 2019 en rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 september 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 november 2017 gewijzigd in 63,01%. Dit heeft niet geleid tot een wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin appellante is ingedeeld, maar wel tot een wijziging van de resterende verdiencapaciteit van appellante in € 1.000,77 per maand. Daarom moeten de brief van 5 november 2019 en het onderliggende arbeidskundige rapport worden aangemerkt als nader gewijzigd besluit (bestreden besluit 2). Bij bestreden besluit 2 is bestreden besluit 1 niet gehandhaafd, omdat de mate van de arbeidsongeschiktheid van de WGA-vervolguitkering is verhoogd en de resterende verdiencapaciteit is verlaagd. Gelet hierop komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking, dient het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond te worden verklaard en zal dit besluit worden vernietigd. Het standpunt van appellante, dat het verzekeringskundig onderzoek onzorgvuldig is, wordt niet gedeeld. Voor het aannemen van meer beperkingen per 27 november 2017 bestaat geen aanleiding. Voor het aannemen van meer beperkingen in verband met de fysieke klachten van appellante bestaat evenmin aanleiding. Het Uwv heeft inzichtelijk en afdoende gemotiveerd dat de aan de berekende mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Geen aanleiding bestaat om dit standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen. Geconcludeerd wordt dat de mate van arbeidsongeschiktheid bij bestreden besluit 2 juist is vastgesteld. Uit de overwegingen volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante gemaakt in bezwaar, beroep en hoger beroep.
Trefwoorden:tuinbouw
 
Uitspraak
19 2614 WIA



Datum uitspraak: 19 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2019, 18/6549 WIA (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Randstad Groep Nederland B.V. (ex-werkgever)



PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Namens appellante is mr. Vlieger verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.




OVERWEGINGEN


1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als cateringmedewerkster voor 39 uur per week. Met ingang van 24 juni 2008 is appellante in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en met ingang van 24 december 2010 voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 100%.



1.2.
Bij besluit van 21 februari 2013 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 1 maart 2015 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65,34%. Het daartegen door appellante gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 13 augustus 2013 ongegrond verklaard. Het daartegen door appellante ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 11 februari 2015, 13/5449, gegrond verklaard waarbij het besluit van 13 augustus 2013 is vernietigd en het Uwv is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij uitspraak van 8 juli 2016, 15/2057 (ECLI:NL:CRVB:2016:2775), heeft de Raad deze uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 13 augustus 2013 ongegrond verklaard.



1.3.
Bij besluit van 19 februari 2015 heeft het Uwv bepaald dat appellante vanaf 1 maart 2015 niet meer in aanmerking komt voor een WGAloonaanvullingsuitkering, maar voor een WGAvervolguitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65 tot 80%. Het daartegen door appellante gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 9 september 2015 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij bepaald dat appellante per 24 maart 2014 68,88% arbeidsongeschikt was en per 1 maart 2015 61,63%, en dat de vervolguitkering met ingang van 1 december 2015 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het daartegen door appellante ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 5 juli 2016, 15/6539, gegrond verklaard waarbij het besluit van 9 september 2015 is vernietigd en het Uwv is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij uitspraak van 22 augustus 2018, 16/5037 (ECLI:NL:CRVB:2018:2591), heeft de Raad deze uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 9 september 2015 ongegrond verklaard.



1.4.
Appellante heeft zich op 25 oktober 2017 bij het Uwv gemeld met toegenomen fysieke en psychische klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, vastgelegd in een medisch rapport en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 december 2017 en een arbeidskundig rapport van 15 februari 2018, heeft het Uwv bij besluit van 16 februari 2018 bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 61,57% is met een resterende verdiencapaciteit van € 1.039,11 per maand.



1.5.
In bezwaar heeft appellante een rapport van psychiater H.D.B. Vermeulen (Vermeulen) van 24 augustus 2018 en een nadere toelichting van Vermeulen per e-mail van 25 september 2018 ingebracht. Vermeulen heeft appellante onderzocht en vastgesteld dat bij haar sprake is van een ernstige depressie, die zowel op 1 maart 2015, 25 oktober 2017 als ten tijde van zijn onderzoek op 23 juli 2018 aanwezig was. Daarbij heeft Vermeulen te kennen gegeven dat zich na de datum van 1 maart 2015 geen relevante ontwikkelingen binnen het medisch-psychiatrisch domein hebben voorgedaan. Volgens Vermeulen hadden meer beperkingen die inherent zijn aan een depressie voor appellante moeten worden aangenomen in verband met concentratiestoornissen, problemen met aandacht vasthouden en vermoeidheid. Ook is 4 uur per dag, 20 uur per week werken voor appellante niet haalbaar. Vermeulen heeft het mogelijk geacht dat appellante in een omgeving zonder productiedruk 1 à 2 uur per dag belastbaar is.



1.6.
Bij besluit van 4 oktober 2018 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 september 2018 ten grondslag.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen, gelet op de onderzoeksactiviteiten en de rapporten, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het rapport van Vermeulen van 25 september 2018 betrokken. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat Vermeulen in zijn rapport te kennen heeft gegeven dat zich na 1 maart 2015 geen relevante ontwikkelingen binnen het medisch psychiatrisch domein hebben voorgedaan en dat de Raad bij uitspraak van 22 augustus 2018 de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 mei 2015 heeft bevestigd. De rechtbank heeft daarbij nog opgemerkt dat het bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid niet gaat om de diagnose, maar om de beperkingen die een betrokkene heeft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Nu de beperkingen hetzelfde zijn gebleven en de FML niet is aangepast, bestond er volgens de rechtbank ook geen aanleiding voor een arbeidskundig onderzoek.



3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het door Vermeulen opgestelde rapport van 24 augustus 2018. De rechtbank heeft ook ten onrechte geen onafhankelijke deskundige benoemd. Volgens appellante zijn haar beperkingen onderschat door het Uwv, zoals blijkt uit het rapport van Vermeulen. Appellante kampt al jaren met een ernstige depressie waardoor zij beperkt tot niet belastbaar is. Verder heeft de rechtbank volgens appellante ten onrechte overwogen dat een arbeidsdeskundig onderzoek niet nodig was.



3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep te kennen gegeven dat in bezwaar ten onrechte geen beoordeling heeft plaatsgevonden door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Het Uwv heeft alsnog een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 september 2019 ingebracht. Deze arbeidsdeskundige heeft opnieuw het CBBS geraadpleegd en de actuele functies op de beoordelingsdatum 27 november 2017 geselecteerd. Dit heeft geleid tot een gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid omdat de beloning in de functies is gewijzigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 63,01% en de resterende verdiencapaciteit op € 1.000,77 per maand. De arbeidsongeschiktheidsklasse waarin appellante is ingedeeld is ongewijzigd 55 tot 65%.



3.3.
In reactie hierop heeft appellante verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante, inclusief de kosten voor het inschakelen van deskundige Vermeulen. Verder heeft appellante een besluit van het Uwv van 8 juni 2020 ingebracht, waarin het Uwv appellante per 9 oktober 2019 100% arbeidsongeschikt heeft geacht omdat er geen te duiden functies zijn. Dit besluit is gebaseerd op dezelfde FML als in onderhavige procedure, zodat volgens appellante moet worden geoordeeld dat zij in onderhavige procedure ook 100% arbeidsongeschikt is.



3.4.
Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 juni 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierin toegelicht dat de in 3.3 vermelde beoordelingen zien op andere beoordelingsdata. Het CBBS is een dynamisch bestand, waarin functies wijzigen, worden toegevoegd of vervallen. Bij de schatting per 27 november 2017 is de functie medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) geselecteerd met in totaal vijf arbeidsplaatsen. Bij de schatting per 9 oktober 2019 is deze functie ook geselecteerd, maar waren er slechts twee arbeidsplaatsen, terwijl minstens drie arbeidsplaatsen vereist zijn.



3.5.
Appellante heeft vervolgens bij brief van 8 mei 2021 haar standpunt over de medische onderschatting van haar mogelijkheden en beperkingen in de FML van 21 december 2017 gehandhaafd. Verder heeft appellante de geschiktheid van de geselecteerde functies betwist.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.



4.1.
Tijdens het hoger beroep heeft het Uwv bij brief van 5 november 2019 en rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 september 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 november 2017 gewijzigd in 63,01%. Dit heeft niet geleid tot een wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin appellante is ingedeeld, maar wel tot een wijziging van de resterende verdiencapaciteit van appellante in € 1.000,77 per maand. Daarom moeten de brief van 5 november 2019 en het onderliggende arbeidskundige rapport worden aangemerkt als nader gewijzigd besluit (bestreden besluit 2). Nu bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet komt aan de bezwaren van appellante, dient dat besluit met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in de beoordeling te worden betrokken. Bij bestreden besluit 2 is bestreden besluit 1 niet gehandhaafd, omdat de mate van de arbeidsongeschiktheid van de WGA-vervolguitkering is verhoogd en de resterende verdiencapaciteit is verlaagd. Gelet hierop komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking, dient het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond te worden verklaard en zal dit besluit worden vernietigd.



4.2.
In geschil is of het Uwv met ingang van 27 november 2017 (datum in geding) de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 63,01%. Deze vaststelling door het Uwv is gebaseerd op de belastbaarheid van appellante voor arbeid zoals neergelegd in de FML van 21 december 2017 en de drie voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn geselecteerd en beoordeeld op 10 september 2019.



4.3.
Het standpunt van appellante, dat het verzekeringskundig onderzoek onzorgvuldig is, wordt niet gedeeld. De primaire verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd, appellante gezien op het spreekuur, een medische anamnese afgenomen en haar psychisch en lichamelijk onderzocht. Ook heeft deze arts informatie van behandelaars van appellante in de beoordeling betrokken en informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater, die hierop niet heeft gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante niet gezien maar wel de dossiergegevens en het rapport van Vermeulen in de beoordeling betrokken. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de conclusies van Vermeulen over de belastbaarheid van appellante heeft gevolgd, betekent niet dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig zou zijn geweest.



4.4.
Voor het aannemen van meer beperkingen per 27 november 2017 bestaat geen aanleiding. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat ten opzichte van de vorige herbeoordeling in 2015 geen sprake is van toegenomen beperkingen, zoals vastgelegd in de FML van 3 juli 2015. De primaire verzekeringsarts heeft die eerder vastgestelde beperkingen in verband met de fysieke en psychische klachten van appellante in de FML van 21 december 2017 gehandhaafd. Vermeulen heeft in zijn rapport van 24 augustus 2018 vastgesteld dat bij appellante sprake is van een ernstige depressie, die ook al bestond op 1 maart 2015 en op de datum in geding. Deze diagnose is niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betwist. Vermeulen heeft echter ook geconstateerd dat zich na 1 maart 2015 bij appellante geen relevante ontwikkelingen binnen het medisch-psychiatrisch domein hebben voorgedaan. Met de bestaande psychische klachten van appellante was in de FML van 3 juli 2015 al rekening gehouden. Zo zijn beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren en is een urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week aangenomen. Deze beperkingen zijn wederom opgenomen in de FML van 21 december 2017 en in bezwaar gehandhaafd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de FML van 3 juli 2015 ook al onderdeel van geschil is geweest in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2591, en dat deze FML toen in hoger beroep niet is betwist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan dan ook worden gevolgd in zijn standpunt dat wanneer bij de recentste primaire beoordeling in 2017 geen veranderingen in psychische zin worden geconstateerd, ook niet door Vermeulen, de belastbaarheid zoals vastgelegd in de beoordeling in 2015 kan worden gehandhaafd en geen aanleiding bestaat de FML van 21 december 2017 aan te passen. Gelet hierop ziet de Raad ook geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.



4.5.
Voor het aannemen van meer beperkingen in verband met de fysieke klachten van appellante bestaat evenmin aanleiding. De primaire verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de gestelde toegenomen beperkingen van de armen niet konden worden geobjectiveerd. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit anders blijkt.



4.6.
Het Uwv heeft inzichtelijk en afdoende gemotiveerd dat de aan de berekende mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Dat appellante bij besluit van 8 juni 2020 op grond van inhoudelijk dezelfde FML met ingang van 9 oktober 2020 100% arbeidsongeschikt is geacht, betekent niet dat appellante ook op de datum in geding 100% arbeidsongeschikt was. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 juni 2020 toegelicht dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 oktober 2019 is gewijzigd omdat het functiebestand in het CBBS is gewijzigd. Voor de geselecteerde functie van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) bestonden bij de beoordeling per 27 november 2017 nog 5 arbeidsplaatsen, terwijl er bij de beoordeling per 9 oktober 2019 slechts 2 arbeidsplaatsen waren. Deze functie kwam daardoor te vervallen. Geen aanleiding bestaat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hierin niet te volgen. Dat de functie van medewerker tuinbouw in verband met de beperking van appellante voor reiken ook op de datum in geding al niet geschikt was, blijkt niet uit de functiebelasting zoals beschreven in de resultaat functiebeoordeling bij deze functie. Daaruit blijkt dat maximaal 400 keer per uur wordt gereikt, terwijl appellante in de FML van 21 december 2017 beperkt is geacht voor ongeveer 600 keer per uur reiken. Het standpunt van appellante dat de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) niet geschikt is omdat daarin meer dan 1000 maal per uur wordt gereikt, wordt evenmin gedeeld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 september 2019 gemotiveerd dat appellante weliswaar beperkt is tot ongeveer 600 keer per uur reiken, maar dat de reikafstand niet is beperkt in de FML. Appellante wordt volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dus in staat geacht om de normale reikafstand van 60 tot 70 centimeter uit te voeren. Reiken tot 30 centimeter wordt niet als reiken beschouwd en een reikafstand van 40 centimeter is erg kort. In de functie komt reiken hoofdzakelijk voor in combinatie met een reikafstand van 40 centimeter. De hogere frequentie van het reiken wordt volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gecompenseerd door de kleinere afstand van het reiken. Geen aanleiding bestaat om dit standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen. Geconcludeerd wordt dat de mate van arbeidsongeschiktheid bij bestreden besluit 2 juist is vastgesteld.



4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt.

5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante gemaakt in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 534,- in bezwaar, € 1.496,- in beroep en € 1.496,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en op € 1.627,45 voor de kosten van ingezonden medische rapporten, in totaal € 5.153,45.






BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep


- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 oktober 2018 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 november 2019 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 5.153,45;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.


Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.



(getekend) E. Dijt



(getekend) G.S.M. van Duinkerken
Link naar deze uitspraak