Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBLIM:2023:3311 
 
Datum uitspraak:30-05-2023
Datum gepubliceerd:02-06-2023
Instantie:Rechtbank Limburg
Zaaknummers:ROE 22/1470
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Herziening en terugvordering WIA Herziening en terugvordering WIA-uitkering in verband met inkomsten uit hennepteelt.
Trefwoorden:kwekerij
uitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1470

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen



[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Wettelijk vertegenwoordiger: bewindvoerder [naam bewindvoerder]
(gemachtigde: mr. ing. J.G. van Ek),

en


de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F.D.A Römgens).




Inleiding

Met het besluit van 8 februari 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiser over de periode van 1 november 2020 tot en met 31 maart 2021 herzien en € 5.189,74 bruto als onverschuldigde betaling van eiser teruggevorderd.

In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 14 juni 2022.

Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.



Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser ontvangt sinds 12 juli 2010 een WIA-uitkering. Het UWV heeft onderzoek ingesteld nadat hij een melding heeft ontvangen dat eiser als verdachte is aangemerkt door de politie-eenheid Limburg in verband met een onderzoek naar een in werking zijnde hennepkwekerij in de woning van eiser. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in het onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 16 december 2021 (het onderzoeksrapport). Uit dit onderzoeksrapport volgt dat de handhavingsmedewerker van het UWV eiser op 8 december 2021 heeft gesproken. Het UWV heeft de ontvangen informatie van de politie en de netbeheerder betrokken in het onderzoek. In het onderzoeksrapport heeft het UWV geconcludeerd dat eiser in de periode van 23 november 2020 tot 23 maart 2021 wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt heeft gehad dat hij niet heeft doorgegeven aan het UWV.
2. Hierna heeft het UWV de besluiten genomen die in de inleiding genoemd zijn.


Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door inkomsten uit hennepteelt niet te melden. Om die reden heeft het UWV de WIA-uitkering herzien en beslist dat eiser over de periode van 1 november 2020 tot en met 31 maart 2021 € 5.189,74 te veel WIA-uitkering heeft ontvangen. Eiser moet dat bedrag daarom terugbetalen.



Wat vindt eiser

4. Eiser is het niet eens met het UWV en betwist de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en daarmee de hoogte van de terugvordering. Volgens eiser neemt het UWV een voorschot op de strafprocedure. Het UWV kan niet uitgaan van de berekening in het BOOM-rapport, zonder dat de strafrechter zich daarover heeft uitgesproken. De strafrechter dient de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen. Eiser vindt dat het bestaan van de strafrechtelijke ontnemingsvordering en de bestuursrechtelijke terugvordering naast elkaar in strijd is met het ne bis in idem-beginsel.



Wat vindt de rechtbank

5. De vraag is of het UWV terecht de WIA-uitkering van eiser heeft herzien over de periode van 1 november 2020 tot en met 31 maart 2021 en heeft beslist dat eiser € 5.189,74 moet terugbetalen. De rechtbank moet die vragen beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.

6. Niet in geschil is dat op 23 maart 2021 in de woning van eiser een hennepkwekerij is aangetroffen. Ook is niet in geschil dat eiser heeft nagelaten het UWV te informeren over het feit dat hij inkomsten uit een hennepkwekerij had.

7. Volgens vaste rechtspraak rechtvaardigt het feit dat in de woning van eiser een hennepkwekerij is aangetroffen de vooronderstelling dat eiser als bewoner van die woning (mede)exploitant is geweest en dat de opbrengst daarvan (ook) aan hem ten goede is gekomen. Het is vervolgens aan eiser om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de hennepkwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd en ook overigens geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. Als eiser deze gegevens niet heeft verstrekt, is het UWV volgens vaste rechtspraak bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen van eiser vallen geheel binnen zijn risicosfeer.

8. Eiser heeft geen gegevens aangedragen waaruit overtuigend, objectief en verifieerbaar is op te maken dat eiser de hennepkwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd en ook geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. Gelet daarop mocht het UWV de inkomsten van eiser schattenderwijs vaststellen.

9. Het UWV heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld in het rapport van 16 december 2021, onder verwijzing naar het BOOM-rapport van 24 maart 2021. Hieruit volgt dat het wederrechtelijke verkregen voordeel toegekend kan worden aan de periode van 23 november 2020 tot 23 maart 2021. De hoogte van het wederrechtelijke verkregen voordeel is vastgesteld op € 14.828,55, wat evenredig verdeeld wordt over eiser en zijn ex-partner.

10. De rechtbank is van oordeel dat het UWV heeft mogen uitgaan van het BOOM-rapport, en terecht de hoogte van het wederrechtelijke verkregen voordeel op grond van dit rapport heeft bepaald. De stelling van eiser dat de hoogte van het wederrechtelijke verkregen voordeel nog kan wijzigen in de strafprocedure, en dat daarom eerst het oordeel van de strafrechter moet worden afgewacht maakt dat niet anders. In een strafrechtelijke procedure wordt niet alleen een andere vraag ter beantwoording aan de rechter voorgelegd, maar er bestaat bovendien een aanmerkelijk verschil tussen de vereisten waaraan het bewijs in strafzaken moet voldoen, en de vereisten voor het bewijs in een bestuursrechtelijke beroepsprocedure.

11. Het UWV is op goede gronden ervan uitgegaan dat eiser in de periode van 23 november 2020 tot 23 maart 2021 inkomsten heeft gehad uit de hennepkwekerij in zijn woning, waarvan hij geen melding heeft gemaakt. Het UWV was dan ook op grond van artikelen 76 en 77 van de Wet WIA verplicht de WIA-uitkering te herzien en de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering terug te vorderen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde hoogte van de terugvordering.

12. Anders dan eiser, acht de rechtbank het bestreden besluit niet in strijd met het ne bis in idem-beginsel. Een terugvordering op grond van de Wet WIA is (anders dan een boete) geen bestraffende maatregel en kan daarom niet leiden tot strijd met dit beginsel.



Conclusie en gevolgen

13. Het UWV heeft terecht vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, door inkomsten uit hennepteelt niet te melden. Het is daardoor terecht dat het UWV over de periode van 1 november 2020 tot en met 31 maart 2021 de WIA-uitkering van eiser heeft herzien en € 5.189,74 heeft teruggevorderd.

14. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.




Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 30 mei 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.








griffier


rechter







De uitspraak is verzonden op 30 mei 2023.

en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.



Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.


Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, van 25 februari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:416).


Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2139)
Link naar deze uitspraak