Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:HR:2023:840 
 
Datum uitspraak:02-06-2023
Datum gepubliceerd:02-06-2023
Instantie:Hoge Raad
Zaaknummers:22/00408
Rechtsgebied:Burgerlijk procesrecht
Indicatie:Arbitrage. Procesrecht. Art. 1064a Rv. Art. 1066 Rv. Art. 208 lid 1 Rv. Art. 87 lid 8 Rv. Kan in vernietigingsprocedure incidentele vordering tot schorsing van tenuitvoerlegging van arbitrale vonnis worden ingesteld? Belang bij schorsing van tenuitvoerlegging indien tenuitvoerlegging is voltooid. Ontoelaatbare verrassingsbeslissing.
Trefwoorden:erfgenamen
landbouwbedrijf
wettelijke rente
 
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER




Nummer 22/00408

Datum 2 juni 2023


ARREST


In de zaak van

1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiseres 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiseres 4],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
hierna gezamenlijk: [eisers],
advocaat: B.M.H. Fleuren,

tegen


[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [verweerder],
advocaat: J.H.M. van Swaaij.




1Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het arrest in de zaak 200.301.590/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2021.

[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.

[verweerder] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.




2Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder] heeft met zijn vader (hierna: de vader) vanaf 1974 een landbouwbedrijf geëxploiteerd in maatschapsverband. De vader is in 2002 overleden. [verweerder] en zijn moeder (hierna: de moeder) hebben de maatschap tot 2017 voortgezet. In februari 2017 zijn de boerderij, het bedrijf en enkele percelen grond verkocht. De opbrengst is bij een notaris in depot geplaatst.
(ii) Tussen de moeder en [verweerder] is een geschil ontstaan over de verdeling van de opbrengst, over welk geschil zij een arbitrageprocedure zijn begonnen. [verweerder] heeft conservatoir beslag gelegd op de gelden in het depot.
(iii) De moeder is in 2020 overleden. [eisers] en [verweerder] zijn de erfgenamen van de moeder.
(iv) Na een arbitraal tussenvonnis is de moeder bij arbitraal eindvonnis van 12 juli 2021 veroordeeld tot, kort gezegd, betaling aan [verweerder] van € 1.138.564,48.
(v) [verweerder] heeft het arbitrale eindvonnis aan [eisers] laten betekenen. Op 15 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland aan [verweerder] verlof verleend tot tenuitvoerlegging van het arbitrale eindvonnis. [verweerder] heeft dit verlof op 16 juli 2021 aan [eisers] laten betekenen.
(vi) [eisers] hebben vervolgens in kort geding gevorderd dat [verweerder] wordt veroordeeld om de tenuitvoerlegging van het arbitrale eindvonnis te staken en om het beslag op de gelden bij de notaris op te heffen. Bij vonnis van 9 september 2021 zijn deze vorderingen afgewezen. [eisers] hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
(vii) Op 15 september 2021 heeft de notaris € 1.021.681,88 aan [verweerder] uitbetaald. [eisers] hebben onder [verweerder] conservatoir beslag gelegd op deze gelden.



2.2

[eisers] vorderen in dit geding onder meer vernietiging van de arbitrale vonnissen. Zij hebben voorts in de inleidende dagvaarding een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arbitrale eindvonnis.



2.3
Het hof heeft het schorsingsverzoek afgewezen op grond van de volgende overwegingen:

“3.1 De hoofdzaak (de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis) wordt gevoerd met toepassing van de regels van de dagvaardingsprocedure. Dit volgt uit art. 1064a Rv. De vordering tot vernietiging schorst de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis niet (art. 1066 lid 1 Rv). Het incident tot schorsing wordt ingeleid met een verzoekschrift (art. 1066 lid 2 Rv) en de procedure die daarop volgt, wordt gevoerd met toepassing van de regels van de verzoekschriftprocedure (art. 1072a Rv).



3.2
In de dagvaarding van 12 oktober 2021 is het verschil in deze procedureregels niet onderkend en is het schorsingsverzoek gepresenteerd als ware het een schorsingsincident van gelijke aard als dat van artikel 351 Rv. In beginsel zou het hof [eisers] met toepassing van artikel 69 Rv in de gelegenheid moeten stellen om het schorsingsverzoek alsnog op de juiste wijze in te leiden.



3.3
Uit proceseconomische overwegingen zal het hof hiertoe niet overgaan. De reden hiervoor is dat het verzoek voor afwijzing gereed ligt omdat [eisers] bij toewijzing daarvan geen voldoende belang hebben zoals bedoeld in art. 3:303 BW. Immers, [eisers] hebben zelf aangevoerd dat de notaris op 15 september 2021 € 1.021.681,88 aan [verweerder] heeft uitbetaald ter uitvoering van het arbitraal eindvonnis van 12 juli 2021. De tenuitvoerlegging is daarmee voltooid, zodat er niets (meer) valt te schorsen. De omstandigheid dat [eisers] conservatoir beslag hebben gelegd op de gelden die door de notaris aan [verweerder] zijn uitbetaald, maakt dit niet anders.”





3Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1a van het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat een schorsingsverzoek als bedoeld in art. 1066 lid 2 Rv kan worden ingesteld door middel van een incidentele vordering in de dagvaardingsprocedure op de voet van art. 1064a Rv.



3.2
Ingevolge art. 1066 lid 1 Rv schorst de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis de tenuitvoerlegging van het vonnis niet. Ingevolge art. 1066 lid 2 Rv kan de rechter die omtrent de vernietiging oordeelt op verzoek van de meest gerede partij de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis schorsen totdat over de vordering tot vernietiging onherroepelijk is beslist.
De wetsgeschiedenis biedt geen aanknopingspunten voor de gedachte dat de wetgever met de term ‘verzoek’ in art. 1066 lid 2 Rv heeft beoogd om voor de in dat artikel bedoelde schorsing van de tenuitvoerlegging uitsluitend de verzoekschriftprocedure aan te wijzen. De tekst van art 1066 lid 2 Rv staat aan een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging in de vernietigingsprocedure dan ook niet in de weg.



3.3
Het onderdeel is derhalve gegrond.



3.4
Onderdeel 3 klaagt over het oordeel van het hof in rov. 3.3 dat [eisers] bij toewijzing van hun schorsingsverzoek onvoldoende belang hebben als bedoeld in art. 3:303 BW, omdat de tenuitvoerlegging is voltooid, zodat er niets (meer) valt te schorsen.
Onderdeel 3a klaagt dat het hof daarmee heeft miskend dat sprake is van voldoende belang onder de door [eisers] gestelde omstandigheden dat a) de notaris onrechtmatig tot uitbetaling is overgegaan, b) de kans aanzienlijk is dat de gelden zullen zijn verdampt terwijl [eisers] verder geen verhaalsmogelijkheden hebben en c) [eisers] terugbetaling door [verweerder] van de door de notaris aan [verweerder] uitbetaalde gelden hebben gevorderd.
Onderdeel 3b klaagt dat dit oordeel in strijd is met art. 19 Rv en een ontoelaatbare verrassingsbeslissing behelst. Het hof had niet mogen oordelen dat aan het schorsingsverzoek onvoldoende belang toekomt zonder [eisers] daarover te horen, zo voert het onderdeel aan.



3.5
Onderdeel 3a neemt tot uitgangspunt dat een voldoende belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging, ondanks het gegeven dat de tenuitvoerlegging is voltooid, kan zijn gelegen in de omstandigheden dat de tenuitvoerlegging op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, dat er sprake is van een verhaalsrisico en dat terugbetaling wordt gevorderd. Dat uitgangspunt is onjuist. Schorsing van de tenuitvoerlegging is niets anders dan het staken van de tenuitvoerlegging voor de duur van de schorsing. Indien de tenuitvoerlegging reeds is gestaakt omdat deze is voltooid, bestaat bij toewijzing van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging dus geen belang. Voor het afwenden van een verhaalsrisico bestaan andere middelen, zoals beslaglegging.



3.6
De klacht van onderdeel 3b is evenwel gegrond. Ingevolge art. 208 lid 1, tweede volzin, Rv was op de behandeling van een incidentele vordering voorheen art. 134 (oud) Rv en is thans art. 87 lid 8 Rv van toepassing. Art. 87 lid 8 Rv bepaalt dat indien geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, de rechter voordat hij over de zaak beslist, aan partijen desverlangd gelegenheid biedt hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Ook in de procedure in een incident dienen de partijen derhalve de gelegenheid te krijgen zich desverlangd nog over de zaak uit te laten. [eisers] behoefden niet te verwachten dat het hof aanstonds op het schorsingsverzoek zou beslissen zonder dat gelegenheid werd gegeven in het incident van antwoord te dienen en zonder dat zij nog om een mondelinge behandeling konden verzoeken (vgl. ook art. 279 lid 1 Rv voor de verzoekschriftprocedure). Het hof heeft daarmee dan ook een ontoelaatbare verrassingsbeslissing gegeven.





4Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2021;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 480,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerder] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.



Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, A.E.B. ter Heide en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 2 juni 2023.




Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10457.
Link naar deze uitspraak