Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2020:2946 
 
Datum uitspraak:25-11-2020
Datum gepubliceerd:27-11-2020
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:19/737 WIA
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 maart 2018 de conclusies van de geraadpleegde psychiater gevolgd en is tot de conclusie gekomen dat betrokkene op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft als gevolg van een ernstige psychische stoornis. Omdat er nog voldoende geschikte behandelmogelijkheden zijn voor betrokkene, wordt een redelijke tot goede kans op verbetering van zijn belastbaarheid verwacht. Deze conclusie kan worden gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van het rapport van de psychiater terecht geconcludeerd dat met de behandelopties er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid van appellant zal optreden, zodat ten tijde van de datum in geding de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. Dit leidt er toe dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond worden verklaard.
Trefwoorden:agrarisch
uitkering
 
Uitspraak
19 737 WIA



Datum uitspraak: 25 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
31 januari 2019, 18/2011 (aangevallen uitspraak)






Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)


[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)



PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. F. Reith, advocaat, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2020. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. Betrokkene is niet verschenen.




OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als agrarisch medewerker. Op 11 april 2006 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Op dat moment ontving betrokkene een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 8 april 2008 een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Aansluitend is aan betrokkene met ingang van 12 oktober 2009 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 100%.


1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat betrokkene belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 34,56%. Het Uwv heeft de WGA-loonaanvullingsuitkering van betrokkene bij besluit van 28 juni 2017 met ingang van 28 augustus 2017 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.


1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om een psychiatrische expertise te laten verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van een rapport van psychiater J. Benckhuijsen van 12 maart 2018 geconcludeerd dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft, maar dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, omdat er nog behandelmogelijkheden zijn die kans bieden op verbetering van de belastbaarheid. Het Uwv heeft bij besluit van 22 maart 2018 (bestreden besluit) het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 28 juni 2017 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en vastgesteld dat de WGA-loonaanvullingsuitkering van betrokkene ongewijzigd wordt voortgezet vanaf 29 augustus 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat betrokkene per 29 juni 2017 in aanmerking komt voor een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de inschatting van de kans op herstel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet berust op een voldoende concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van betrokkene. Het Uwv heeft onvoldoende concreet gemaakt tot welke resultaten de voorgestelde behandelingen in geval van betrokkene naar verwachting zullen leiden. De rechtbank heeft in dat verband aan het Uwv gevraagd om een nadere toelichting over de onderdelen van het functioneren van betrokkene waarop een zodanige verbetering wordt verwacht dat betrokkene weer kan functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 oktober 2018 in antwoord daarop alleen vermeld dat er een redelijke tot goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Tot welke meer dan marginale arbeidsmogelijkheden dit zal leiden is niet nader benoemd. De vraag op welke punten van de Functionele Mogelijkhedenlijst verbetering wordt verwacht, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet beantwoord. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende onderbouwd dat de omstandigheid dat eerst gestart zal moeten worden met het motiveren van betrokkene voordat de behandeling daadwerkelijk kan beginnen, niet in de weg staat aan de verwachting dat de verbetering in het eerste jaar optreedt.


3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat voldoende is aangetoond dat er behandelmogelijkheden zijn voor de klachten van betrokkene en dat deze daarom niet duurzaam hoeven te zijn. Dit wordt onderschreven door de psychiatrisch deskundige. Als betrokkene zich laat behandelen, dan is de verwachting dat dit tot arbeidsmogelijkheden zal leiden. Ter nadere onderbouwing verwijst het Uwv naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 februari 2019 en 13 maart 2019.



3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Betrokkene is van mening dat het Uwv nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een redelijke tot goede kans op verbetering van de belastbaarheid.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.



4.1.
In geschil is of de door het Uwv vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene op de datum in geding, 28 augustus 2017, moet worden geacht ook duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat betrokkene recht heeft op een IVA‑uitkering in plaats van een WGA-uitkering.



4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.



4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien de inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.


4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarfase, omdat hem niet duidelijk was wat de aard en de ernst was van de psychische toestand van betrokkene, een psychiater verzocht om een expertise te verrichten. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevraagd of er een indicatie is voor behandeling en welk resultaat van zo’n behandeling mag worden verwacht. Psychiater Benckhuijsen heeft betrokkene onderzocht en heeft de diagnoses ernstige depressie met psychotische kenmerken en een posttraumatische stresstoornis gesteld. Hij heeft verder geconcludeerd dat er een indicatie is voor behandeling voor zowel de depressieve stoornis als de posttraumatische stresstoornis. De depressieve stoornis is volgens de geldende richtlijnen medicamenteus behandeld, maar niet alle stappen van de richtlijn zijn gevolgd. Daarnaast heeft geen psychotherapeutische behandeling plaatsgevonden, hetgeen mogelijk juist een meer gunstig effect kan sorteren. In het begin van de therapie zal de aandacht volgens de psychiater moeten liggen op het motiveren van betrokkene om op een andere manier te gaan denken, voelen en contact te maken met zijn omgeving. De psychiater heeft vervolgens diverse behandelopties voorgesteld, zoals een intensieve cognitieve gedragstherapie, een kortdurende steungevende psychotherapie, een kortdurende activerende (dag-)klinische behadeling in een gespecialiseerd centrum gericht op trauma of depressiebehandeling, of een minder verbale therapie, zoals EMDR, gericht op de PTSS-klachten in een kortdurende klinisch-activerende setting met daarna een psychotherapeutische behandeling van de depressieve klachten. Op de vraag welk resultaat van een behandeling mag worden verwacht heeft de psychiater geantwoord dat een psychotherapeutische systemische benadering, mits gedegen en voldoende vasthoudend en directief aangeboden, startend met een motivatietraject voor de behandeling, de coping kan doen veranderen en daarmee de klachten doen verminderen.



4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 maart 2018 de conclusies van de psychiater gevolgd en is tot de conclusie gekomen dat betrokkene op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft als gevolg van een ernstige psychische stoornis. Omdat er nog voldoende geschikte behandelmogelijkheden zijn voor betrokkene, wordt een redelijke tot goede kans op verbetering van zijn belastbaarheid verwacht. Deze conclusie kan worden gevolgd. De psychiater heeft verschillende behandelmogelijkheden voorgesteld, zowel voor de depressie als de PTSS. De psychiater heeft in zijn rapport inzichtelijk uiteengezet welke behandelingen er voor betrokkene zijn, waaronder diverse kortdurende behandelingen, en welk effect er kan worden verwacht van de behandelingen. De psychiater is ook ingegaan op het lange bestaan van de klachten van betrokkene en op de manieren om betrokkene te motiveren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van het rapport van de psychiater terecht geconcludeerd dat met deze behandelopties er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid van appellant zal optreden, zodat ten tijde van de datum in geding de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was.

5. Wat in 4.4 en 4.5 is overwogen leidt er toe dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond worden verklaard.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.







BESLISSING


De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 maart 2018 ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020.



(getekend) E. Dijt



(getekend) G.S.M. van Duinkerken
Link naar deze uitspraak