Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2020:7469 
 
Datum uitspraak:30-06-2020
Datum gepubliceerd:06-08-2020
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:NL20.12783
Rechtsgebied:Vreemdelingenrecht
Indicatie:Bewaring, geen rechtmatig verblijf, vw had lichter middel moeten toepassen gelet op overgelegde garantverklaring en bereidheid IOM om eiser voor de tweede keer te begeleiden bij terugkeer, beroep gegrond.
Trefwoorden:aangifte inkomstenbelasting
inkomstenbelasting
levensonderhoud
 
Uitspraak
uitspraak













RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.12783

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen


[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Schutter), en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).



Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.



Overwegingen


Eiser stelt dat hij de Braziliaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1997] .


In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:


3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht





1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).


Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser betwist alle zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat hij de zware grond onder 3f niet langer handhaaft en dat bij de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, kan worden volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die gronden blijkt.3 Naar het oordeel van de rechtbank is bij de grond 3c duidelijk toegelicht dat aan eiser op 16 december 2019 een terugkeerbesluit is opgelegd, waarin staat dat hij Nederland binnen 28 dagen moet verlaten. Ten tijde van zijn inbewaringstelling was deze vertrektermijn verlopen. Eiser heeft zich dus niet gehouden aan zijn vertrekplicht. Ter zitting heeft verweerder ook aannemelijk gemaakt dat hij beschikt over een ondertekende versie van het terugkeerbesluit van 16 december 2019 en dat het besluit tijdig aan eiser is uitgereikt. Verweerder heeft de ondertekende versie van het terugkeerbesluit na de zitting geüpload in het digitale dossier. De rechtbank oordeelt dat ook de lichte grond onder 4c terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Weliswaar heeft eiser tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling verklaard dat hij verblijft bij zijn vriendin in Amsterdam, maar hij staat niet ingeschreven op dat adres. Bovendien heeft eiser verklaard dat zijn vriendin niet rechtmatig in Nederland verblijft. Met de enkele stelling van eiser dat hij op een bepaald adres woont, heeft hij onvoldoende aangetoond dat hij over een vaste woon-of verblijfplaats beschikt.4 Ten tijde van de inbewaringstelling had eiser nog geen garantverklaring overgelegd. De bewaringsgronden onder 3c en 4c zijn samen voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Nu deze twee gronden de maatregel al kunnen dragen, laat de rechtbank de overige gronden van de bewaring onbesproken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder de strengere maatregelen die in het detentiecentrum zijn genomen in het verband met de Covid-19 situatie bij de belangenafweging had moeten meewegen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft niet toegelicht waarom deze strengere maatregelen in het detentiecentrum juist voor hem onevenredig bezwarend zijn terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Daarnaast worden deze preventieve maatregelen door de Dienst Justitiële Inrichtingen genomen om de verspreiding van het coronavirus te voorkomen. In deze bijzondere situatie neemt verweerder dus de nodige maatregelen die noodzakelijk zijn in het algemeen belang, waaronder ook dat van eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.







2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Dit volgt uit de uitspraak van ABRvS van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4 ECLI:NL:RVS:2008:BG9512.


6. Eiser voert aan dat een lichter middel dan bewaring kan worden toegepast. Eiser stelt dat hij bij zijn goede vriend, de heer [A] , kan verblijven onder oplegging van een meldplicht. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een ondertekende garantverklaring van de heer [A] overgelegd met daarbij een kopie van zijn legitimatiebewijs en een aangifte inkomstenbelasting van 2018 en 2019.
7. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eiser deze stukken aan de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) had moeten voorleggen en dat die dan een beslissing neemt over de eventuele toepassing van een lichter middel.
8. De rechtbank wijst allereerst op de uitspraak van de ABRvS van 23 januari 20155, rechtsoverweging 2.2, waarin is overwogen dat de vraag of andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan bewaring doeltreffend kunnen worden toegepast, niet terughoudend moet worden getoetst.
9. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
De rechtbank heeft op 26 juni 2020 de ondertekende garantverklaring van de heer [A] ontvangen, woonachtig op de [adres] te [woonplaats] . Daarin verklaart hij dat eiser bij hem kan verblijven en dat hij in het levensonderhoud van eiser zal voorzien. De handtekening op de garantverklaring komt overeen met de handtekening op het – eveneens overgelegde - legitimatiebewijs van de heer [A] . Verder blijkt uit de aangiftes inkomstenbelasting dat de heer [A] over voldoende inkomen beschikt.
Daarnaast is eerst op de zitting duidelijk geworden dat eiser op 25 juni 2020 een gesprek heeft gehad met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en dat de IOM bereid is om eiser te begeleiden bij zijn terugkeer naar Brazilië. Eiser is al eens eerder vertrokken met het IOM naar Brazilië, maar is vervolgens weer teruggekomen naar Nederland.
Ondanks het feit dat eiser weer teruggekomen is naar Nederland heeft het IOM toegezegd om eiser nogmaals te begeleiden bij zijn vertrek.
Eiser heeft tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling op 21 juni 2020 en ter zitting verklaard dat hij een vriendin heeft in Nederland, maar desondanks wel graag terug wil naar Brazilië. Zijn ouders zijn eind 2019 voorgoed vertrokken naar Brazilië en eiser heeft een dochtertje in Brazilië.
Al deze omstandigheden zijn door verweerder niet weersproken.
10. Gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 9 had verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen volstaan met een lichter middel dan de bewaring. Hoewel uit de voorgeschiedenis van eiser blijkt van ontwijken of belemmeren van terugkeer, moet, ter beantwoording van de vraag of thans ter uitvoering van de terugkeer met een lichter middel kan worden volstaan, naar het oordeel van de rechtbank waarde worden gehecht aan de onder 9 genoemde omstandigheden. Verblijf op het vaste adres van de heer [A] , gekoppeld aan een meldplicht, is naar het oordeel van de rechtbank een haalbaar en realistisch alternatief voor bewaring. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat ter zitting is gebleken dat het IOM bij uitzondering eiser voor de tweede keer wil begeleiden bij





5 ECLI:NL:RVS:2015:232.


zijn vertrek. Daarnaast heeft verweerder desgevraagd niet toegelicht op basis van welke grondslag het enkel aan de regievoerder is om een beslissing te nemen over de toepassing van een lichter middel. Verweerder heeft ter zitting ook niet aangeboden om de stukken betreffende de garantverklaring alsnog voor te leggen aan de regievoerder. Nu pas ter zitting is gebleken dat eiser in gesprek is met het IOM waaruit kan worden geconcludeerd dat eiser wenst te vertrekken en dit doorslaggevend is voor het oordeel dat kan worden volstaan met een lichter middel, dient de bewaring per heden te worden opgeheven.
11. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf vandaag onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
11. Omdat de bewaring onrechtmatig is geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.



Beslissing
De rechtbank:


verklaart het beroep gegrond;


beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;


wijst het verzoek om schadevergoeding af;


veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.



Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.


De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:


30 juni 2020




















Documentcode: [documentcode]
















Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Link naar deze uitspraak