Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBLIM:2019:6217 
 
Datum uitspraak:03-07-2019
Datum gepubliceerd:11-07-2019
Instantie:Rechtbank Limburg
Zaaknummers:AWB - 18 _ 2925
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Het houden van en fokken met 15 honden van een groot ras is in strijd met de woonbestemming gelet op de manier waarop deze worden gehouden, de continuïteit daarvan, de geur- en geluidoverlast die daarvan uitgaat voor het aangrenzende woonperceel, de verkoopactiviteiten, de professionele presentatie op internet en de economische omvang van de activiteit. De ligging in de bebouwde kom grenzend aan agrarisch gebied doet niet af aan de conclusie dat de overlast niet valt te rijmen met de woonfunctie omdat overlast van honden niet op een lijn kan worden gesteld met overlast die uitgaat van landbouwdieren in weilanden. Het college van burgemeester en wethouders had niet mogen afzien van handhavend optreden.
Trefwoorden:activiteitenbesluit
agrarisch
bestemmingsplan
buitengebied
koeien
paarden
perceel
wet milieubeheer
woz waarde
woz-waarde
 
Uitspraak
RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 18/2925

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2019 in de zaak tussen


[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. R.P.H. Sangers),

en


het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren, verweerder
(gemachtigde: mr. J.R.P. Lamers).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam belanghebbende], te [woonplaats].




Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om handhaving van eisers afgewezen.

Bij besluit van 16 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen.




Overwegingen

1. Eisers zijn eigenaar van en wonen in de woning aan [adres 1]. De derde-partij woont op het aangrenzende perceel aan [adres 2] en houdt daar honden. Bij brief van 28 maart 2018 hebben eisers aan verweerder verzocht om handhavend op te treden vanwege ondervonden geluid- en geuroverlast door het houden van en fokken met honden op dit perceel. Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit afgewezen omdat geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan en geen sprake is van een vergunning- of meldingplichtige inrichting als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk het Activiteitenbesluit milieubeheer. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt, dat bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard.

2. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren daartoe aan dat sprake is van een bedrijfsmatige activiteit. Ter onderbouwing daarvan verwijzen zij naar de richtlijnen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland met indicaties om activiteiten met huisdieren als bedrijfsmatig te beschouwen. Dat er geen inschrijving bij de Kamer van Koophandel is, doet daaraan volgens eisers niet af. Verder geven eisers aan dat de garage geheel is ingericht met opvangkooien voor honden en dat ook het buitenterrein volledig is ingericht voor honden. Op het moment van het indienen van het verzoek om handhaving waren er volgens eisers 26 honden en er zijn jaarlijks diverse nesten pups.
Eisers voeren verder tegen het bestreden besluit aan dat de gemeente de controles heeft aangekondigd door de derde-partij te informeren over het verzoek om handhaving, waardoor die de gelegenheid heeft gehad om de uitwerpselen van de honden op te ruimen. Eisers hebben foto’s overgelegd van de situatie voor deze controles, waaruit blijkt dat er veel uitwerpselen op het perceel liggen. Het woongenot wordt ernstig geschaad door overlast van geur (urine en poep) en geluid. Deze overlast heeft ook geleid tot verlaging van de WOZ-waarde. Er zijn vanuit de omgeving meer klachten bij verweerder ingediend over de overlast.

3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan omdat de activiteit geen bedrijfsmatig karakter heeft. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat er geen winstoogmerk is en geen inschrijving bij de Kamer van Koophandel, dat de dierstapel onder de 20 honden blijft, dat er geen speciale voorzieningen zijn aangebracht (behoudens in de garage), dat er geen honden van derden worden opgevangen en dat de derde-partij niet beschikt over het bij een bedrijfsmatige activiteit met huisdieren verplichte Bewijs van vakbekwaamheid. Verweerder geeft verder aan dat het perceel aan de rand van de bebouwde kom ligt, met daaromheen agrarische percelen waar regelmatig dieren (paarden en schapen) aanwezig zijn die eveneens geur produceren.
Wat betreft de gestelde geur- en geluidoverlast stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen strijd is met artikel 4:6b van de Algemene Plaatselijke Verordening of met artikel 7:22 van het Bouwbesluit. Eisers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van zodanige hinder dat daartegen handhavend moet worden opgetreden en ook de bevindingen van de toezichthouder van verweerder leiden niet tot de conclusie dat handhavend moet worden opgetreden.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat het gangbare praktijk is om de vermeende overtreder in kennis te stellen van een handhavingsverzoek, mede omdat bestuursrechtelijke handhaving gericht is op herstel en niet op bestraffing. De controles zijn echter niet van tevoren aangekondigd. Over de klachten vanuit de omgeving geeft verweerder aan dat verweerder 16 klachten heeft geregistreerd, die voor 75% afkomstig zijn van eisers. Dat de WOZ-waarde is verlaagd, betekent volgens verweerder niet dat sprake is van overlast.

4. In geschil is de vraag of het houden van honden op het perceel van de derde-partij in strijd is met het bestemmingsplan, de vraag of dit een overtreding oplevert van de milieuwetgeving en de vraag of dit een overtreding oplevert van regelgeving over het veroorzaken van hinder. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of sprake is van strijd met het bestemmingsplan.


4.1.
Op grond van het bestemmingsplan ‘Stedelijk gebied’, vastgesteld op 26 mei 2016, geldt voor het perceel de bestemming ‘Wonen’ zonder nadere functieaanduiding op grond waarvan andere activiteiten dan wonen zouden zijn toegestaan. Wat onder ‘wonen’ moet worden verstaan, is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat de vraag of het houden van dieren in of bij een woning past binnen een woonbestemming, moet worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik heeft gezien de aard, omvang en intensiteit daarvan. Zie daarover bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2923) en 1 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:550). Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is, dat deze planologisch gezien niet meer met de woonfunctie valt te rijmen. Daarbij zijn verschillende omstandigheden van belang zoals het aantal en de soort dieren, de manier waarop deze gehouden worden en de continuïteit daarvan, de vraag of de dieren alleen voor eigen gebruik zijn, de overlast die van het houden van de dieren uitgaat en de aard van de omgeving van het perceel (landelijk of stedelijk gebied). Hierbij kan ook de vraag worden betrokken of het houden van de dieren een omvang heeft die vergelijkbaar is met een bedrijfsmatige omvang en daarom vanuit milieuoogpunt als bedrijfsmatig moet worden aangemerkt.
De rechtbank zal deze omstandigheden hierna onder 4.2 tot en met 4.7 bespreken.



4.2.
Over het aantal en de soort dieren overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt op basis van de bevindingen van verweerder vast dat op het perceel tegelijkertijd gemiddeld circa 15 volwassen honden worden gehouden van de rassen Pyreneese berghond en Leonberger, die tot de grote hondenrassen worden gerekend. Daarnaast zijn er regelmatig pups aanwezig, maar het aantal pups wisselt sterk per jaar. Meestal zijn er per jaar twee nesten pups met ongeveer 5 tot 15 pups per nest. Gelet op de uitspraken van de Afdeling van 18 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1168) waar het ging om 11 volwassen honden, en van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:728) waar het ging om 15 tot 20 Duitse herdershonden, kan een aantal van 15 honden, met daarnaast pups, een aanwijzing vormen voor strijd met de woonbestemming. Of daarvan daadwerkelijk sprake is, hangt af van de overige omstandigheden.



4.3.
Over de manier waarop de dieren worden gehouden en de continuïteit daarvan overweegt de rechtbank het volgende. Het houden van en fokken met de honden heeft een structureel karakter zo blijkt uit het verhandelde ter zitting, zij het dat het aantal honden enigszins wisselt. De honden worden niet alleen binnen gehouden, onder andere in de daarvoor ingerichte garage, maar ook buiten in een daarvoor ingericht, omheind gedeelte van het perceel. De uitwerpselen van de honden worden in een aparte container verzameld die eens per maand wordt geleegd door een afvalverwerkingsbedrijf. De rechtbank concludeert uit de inrichting van de garage en het buitenverblijf en uit de aanwezigheid van de afvalcontainer dat er speciale voorzieningen zijn voor het houden van de honden. De rechtbank ziet in de manier waarop de 15 honden worden gehouden en de continuïteit van het houden van en fokken met deze honden aanwijzingen voor een gebruik dat verder gaat dan nog valt te rijmen met de woonfunctie.



4.4.
Over de overlast van de dieren overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank beschouwt het als een feit van algemene bekendheid dat van het deels buiten houden van circa 15 grote honden een bepaalde mate van geur- en geluidoverlast uitgaat voor een aangrenzend woonperceel wanneer er geen speciale maatregelen worden getroffen om die overlast te voorkomen. De rechtbank ziet dit bevestigd door de constateringen van verweerder in de diverse controlerapporten, waarin onder andere is gerapporteerd over gedempt geblaf van honden binnen, geblaf buiten toen de honden de toezichthouder voorbij zagen lopen, geblaf in de garage en tuin als de honden mensen hoorden praten, luid geblaf tijdens een gesprek buiten en geblaf als de honden mensen voorbij zagen komen of als ze andere honden in de omgeving hoorden blaffen. Ook is gerapporteerd over in de tuin verspreide uitwerpselen van de honden. In deze rapporten wordt verder verwezen naar een controle door de Landelijke Inspectiedienst Dieren waarbij een sterke hondenlucht is vastgesteld, volgens de betreffende rapporteur veroorzaakt doordat Pyreneese berghonden en Leonbergers een van nature sterke hondenlucht met zich meedragen. De rechtbank slaat ook acht op de door eisers overgelegde foto’s. Deze tonen weliswaar momentopnames, maar uit die foto’s blijkt wel dat er op die momenten een niet geringe hoeveelheid uitwerpselen van de honden in het buitengedeelte lag.
Niet is gebleken dat er voorzieningen zijn getroffen om geur- en geluidoverlast te voorkomen of te beperken, anders dan het regelmatig opruimen van de uitwerpselen. Zonder een uitspraak te kunnen doen over de vraag of sprake is van zodanige hinder of overlast dat regelgeving ter voorkoming daarvan wordt overtreden, oordeelt de rechtbank gelet op het voorgaande dat van het houden van de honden, door de geur die en het geluid dat zij produceren, een ruimtelijke uitstraling uitgaat die verder gaat dan nog valt te rijmen met de woonfunctie.



4.5.
Over de aard van de omgeving overweegt de rechtbank het volgende. In het algemeen geldt dat het houden van dieren eerder te rijmen is met een woonfunctie die grenst aan het buitengebied, in de zin van agrarisch gebied, dan met een woonfunctie midden in de bebouwde kom. In de omgeving van agrarisch gebied mag namelijk een bepaalde mate van overlast vanwege het houden van dieren worden verwacht.
Het [dorp] bestaat uit enkele aaneengesloten bebouwingslinten met veelal een woonfunctie, omgeven door agrarisch gebied. De percelen van eisers en de derde-partij maken onderdeel uit van een dergelijk bebouwingslint, waar naar het oordeel van de rechtbank sprake is van bebouwing met een aaneengesloten karakter die tot de bebouwde kom moet worden gerekend. Beide percelen liggen ook in het bestemmingsplan voor het stedelijk gebied. De percelen liggen dus in de bebouwde kom, maar grenzen wel aan agrarisch gebied. De woonpercelen hebben een diepte van circa 140 meter gemeten vanaf de achterste grens van het bouwvlak. Dat betekent dat er vanaf de woning nog een behoorlijke afstand resteert tot de grens van het agrarisch gebied.
Bovendien moet worden gelet op de aard van de ondervonden overlast die uitgaat van het houden van honden en de vraag of dergelijke overlast inherent is aan de ligging tegen het agrarisch gebied. Geluid en geur van circa 15 honden op een woonperceel zien naar het oordeel van de rechtbank op een ander soort overlast en hebben een andere intensiteit dan geluid en geur afkomstig van landbouwdieren die in een weiland grazen, zoals paarden, koeien of schapen. De rechtbank stelt het houden van honden daarom niet op een lijn met bijvoorbeeld het houden van paarden binnen een woonbestemming, wat betreft de in de nabijheid van het agrarisch gebied te aanvaarden overlast en de betekenis daarvan voor de ruimtelijke uitstraling in relatie tot de woonbestemming.
De omgeving van het perceel doet naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande niet af aan de hiervoor getrokken conclusie dat van het houden van de honden een ruimtelijke uitstraling uitgaat die verder gaat dan nog valt te rijmen met de woonfunctie.



4.6.
Over de vraag of de honden alleen voor eigen gebruik zijn, overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens hun website www.pyreneeseberghond-leonbergerfokker.nl presenteert de derde-partij zich als een kennel en fokker van Pyreneese berghonden en Leonbergers. Dit fokken gebeurt, zo blijkt uit deze website, volgens het ideaalbeeld van de rasstandaard, volgens de regels van de Raad van Beheer op Kynologisch gebied in Nederland. Pups worden ontwormd, gevaccineerd, optimaal gesocialiseerd en verkocht met FCI-stamboom en zijn in het bezit van een Europees hondenpaspoort. De derde-partij is lid van de rasvereniging en neemt deel aan tentoonstellingen in diverse Europese landen. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de derde-partij honden aan derden verkoopt en is de rechtbank van oordeel dat de derde-partij zich daarbij als een professionele partij presenteert. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing dat sprake is van een gebruik dat niet valt te rijmen met de woonfunctie.



4.7.
Over de omvang van de activiteit en de vraag of deze wel of niet bedrijfsmatig is, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen of sprake is van een op winst gerichte, bedrijfsmatige exploitatie. Wat betreft de vraag of de omvang van de activiteit vergelijkbaar is met een bedrijfsmatige omvang, dus een omvang heeft als ware zij bedrijfsmatig, in welk geval sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, overweegt de rechtbank als volgt.
Met de honden wordt gefokt en er vindt verkoop van (jonge) honden plaats. Het gaat daarbij om circa twee nesten per jaar, waarvan bijna alle pups worden verkocht. Uitgaande van een aantal van gemiddeld 20 pups per jaar en de door de derde-partij genoemde verkoopprijs van € 1.000,- tot € 1.250,- per pup, leidt dit tot een omzet van gemiddeld ongeveer € 20.000,- per jaar. Hoewel daartegenover ook kosten staan, waardoor volgens de derde-partij niet of nauwelijks winst wordt gemaakt, geeft dit wel een indicatie van de economische omvang van de activiteit. Deze is naar het oordeel van de rechtbank hoger dan normaal gesproken mag worden verwacht van het hobbymatig houden van dieren. De derde-partij presenteert zich hierbij bovendien, zoals hiervoor is overwogen, als een professionele partij.
De jurisprudentie over de vraag wanneer sprake is van een bedrijfsmatige omvang heeft een sterk casuïstisch karakter. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2001:AL3052), waarin over het houden van twee Ierse wolfshonden, een bouvier, een kruising shiwawa en 19 vlinderhondjes, met welke laatste werd gefokt (twee tot drie nesten per jaar), werd geoordeeld dat geen sprake was van een bedrijfsmatige omvang. Hetzelfde geldt voor het houden van 10 honden en maximaal 4 nesten van pups, zo blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AY6764). In de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD8350) werd het houden van 24 honden, gelet op onder andere de wijze van huisvesting (deels buiten in een naast het huis gelegen ren en een stal), het uitlaten van de honden in groepjes van ongeveer 10 honden en het feit dat er een zekere continuïteit bestaat van de verrichte activiteiten, geoordeeld dat sprake was van een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was. In de jurisprudentie komen verder diverse gevallen naar voren waarin sprake is van een vergunning voor een inrichting voor bedrijfsmatige activiteiten waarbij, weliswaar met bijkomende activiteiten, bijvoorbeeld circa 15 honden (uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2008:BF7217) en 17 honden (uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF8991) in de buitenlucht worden gehouden.
Gelet op het aantal van 15 honden, de grootte van deze honden en de wijze van huisvesting, deels in de buitenlucht, alsmede gelet op de professionele fokactiviteiten, oordeelt de rechtbank dat in dit geval gesproken moet worden van een omvang van de activiteit als ware zij bedrijfsmatig. Dat betekent dat het gebruik niet valt te rijmen met de woonfunctie.

5. Op basis van hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een gebruik dat niet past binnen de woonbestemming, gelet op de aard van dit gebruik en de ruimtelijke uitstraling die daarvan uitgaat. Er is dus sprake van strijd met het bestemmingsplan. In het verlengde daarvan oordeelt de rechtbank dat sprake is van een inrichting, die moet voldoen aan de daarvoor geldende milieuregelgeving. Dit betekent dat verweerder niet van handhavend optreden had mogen afzien.
Aan de vraag of de milieuregelgeving wordt overtreden en de vraag sprake is van een zodanige mate van overlast dat sprake is van strijd met andere regelgeving over het veroorzaken van hinder, zoals de Algemene Plaatselijke Verordening of artikel 7:22 Bouwbesluit, komt de rechtbank daarom niet meer toe.

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal verweerder moeten beslissen of hij handhavend gaat optreden ter beëindiging van het strijdige gebruik dan wel of hij een afweging gaat maken over de mogelijkheden van legalisering en de voorwaarden waaronder dat kan plaatsvinden.
De rechtbank geeft verweerder in overweging bij het nemen van het nieuwe besluit rekening te houden met het concrete voornemen van de derde-partij, zoals ter zitting naar voren is gebracht, om (mede) vanwege het onderhavige geschil naar elders te verhuizen. Indien voldoende zekerheid bestaat over deze verhuizing en daarmee over de feitelijke beëindiging van de overtreding op korte termijn, kan dit immers aanleiding zijn om af te zien van handhavend optreden als dit vanwege de korte periode dat de overtreding nog zal voortduren, onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).





Beslissing

De rechtbank:


verklaart het beroep gegrond;


vernietigt het bestreden besluit;


draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;


draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eisers te vergoeden;


veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,-




Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van L.M.I. Kerstges, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.
De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.






rechter




Afschrift verzonden aan partijen op: 3 juli 2019




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Link naar deze uitspraak