Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBNHO:2019:2280 
 
Datum uitspraak:19-03-2019
Datum gepubliceerd:19-03-2019
Instantie:Rechtbank Noord-Holland
Zaaknummers:284762
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Door COA gevorderde ontruiming Syrisch gezin toegewezen. Weigering aangeboden woning in Schagen (gedaagde sub 2 noemt het een "spookwoning" niet redelijk.
Trefwoorden:levensonderhoud
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar


zaaknummer / rolnummer: C/15/284762 / KG ZA 19-98


Vonnis in kort geding van 19 maart 2019


in de zaak van

rechtspersoon ingevolge art. 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

HET CENTRAAL ORGAAN OPVANG AZIELZOEKERS COA,
gevestigd te Den Haag,
eiser,
advocaat mr. W.H.J. Semeijn te Zwolle,

tegen




1
[M],
voor zichzelf en in zijn hoedanigheid van de minderjarige gedaagden 4, 5 en 6,
wonende te [plaats],
2. [A],
voor zichzelf en in haar hoedanigheid van de minderjarige gedaagden 4, 5 en 6,
wonende te [plaats],
3. [R],
wonende te [plaats],
4. [minderjarige],
wonende te [plaats],
5. [minderjarige],
wonende te [plaats],
6. [minderjarige],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. S. Kahraman te Alkmaar.


Partijen zullen hierna COA en gedaagden, het gezin of [M] genoemd worden.




1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


de dagvaarding van 21 februari 2019


de brief van de zijde van COA, ter griffie ingekomen op 27 februari 2018, met één productie


de akte overlegging producties van de zijde van gedaagden, met 3 producties


de mondelinge behandeling op 5 maart 2019 (in aanwezigheid van een tolk Arabisch voor de gedaagde partijen)


de pleitnota van COA


de pleitnota van [M].





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2De feiten

2.1.
Gedaagden zijn in het kader van nareis van hun zoon, dan wel broer, [minderjarige]
, in september 2017 in Nederland aangekomen en
hebben de Syrische nationaliteit. Bij beschikking van 21 september 2017 hebben
gedaagden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen, als bedoeld
in art. 29, tweede lid, onder c, Vw 2000. Gedaagden verblijven thans in het AZC

[plaats] aan de [straat] [plaats].



2.2.
Een vergunninghouder krijgt hulp van het COA bij het zoeken naar een woning,
maar kan (en mag) ook zelfstandig op zoek gaan. Gedaagden zijn er niet in
geslaagd om zelf woonruimte te vinden. Om die reden heeft het COA bemiddeld
bij het vinden van passende woonruimte.



2.3.
Op 11 oktober 2017 heeft in aanwezigheid van een tolk een gesprek
plaatsgevonden tussen gedaagden en een locatiemedewerker van de
opvanglocatie Alkmaar, waar gedaagden destijds verbleven. Gedaagden zijn
daarbij geïnformeerd over het voornemen van het COA om huisvesting te zoeken
voor het volledige gezin en over de mogelijke consequenties van een weigering
om daaraan mee te werken.
Gedaagden hebben in dit gesprek een voorkeur aangegeven voor een woning in Heiloo aangezien hun destijds nog minderjarige zoon in die plaats woonde. Tevens heeft [M]
een voorkeur uitgesproken voor een woning gelijkvloers in verband met rugklachten.
Op 30 oktober 2017 is medisch advies uitgebracht over de gezondheidstoestand van [M]. De medisch adviseur zag geen noodzaak voor aangepaste woonruimte.



2.4.
In april 2018 heeft [M] te kennen gegeven niet langer een voorkeur te hebben voor Heiloo en in juli 2018 heeft hij meegedeeld het liefst een woning in Almere te krijgen, omdat een broer van [M] daar in een AZC zat.
Op 29 oktober 2018 is aan gedaagden via COA woonruimte aangeboden in de gemeente Schagen. Het COA heeft hierbij geldend beleid toegepast, aangezien deze woning is gelegen binnen een afstand van 50 km. van Heiloo, de woonplaats van de inmiddels meerderjarige zoon. Gedaagden hebben de woning in Schagen echter geweigerd.
Op 9 november 2018 heeft een informatief gesprek met gedaagden plaatsgevonden, waarin zij zijn gewezen op de consequenties van woningweigering, namelijk stopzetting van alle voorzieningen volgens het RVA 2005.
Op 14 november 2018 heeft gedaagde sub 2 meegedeeld dat ze de aangeboden woning te klein vindt.



2.5.
Op 19 december 2018 heeft met behulp van een tolk een zogeheten eerste woningweigeringsgesprek plaatsgevonden tussen gedaagden en een locatiemedewerker van het AZC [plaats]. Gedaagden hebben verschillende bezwaren tegen de woning en tegen huisvesting in Schagen aangevoerd: er is geen universiteit in die plaats, de woning en de kamers zijn te klein, er is een te steile trap en de auto moet ver weg geparkeerd worden. Gedaagde sub 2 heeft verklaard dat ze liever in Haarlem zou gaan wonen.



2.6.
Op een tweede woningweigeringsgesprek op 20 december 2018 is alleen [M] aanwezig. Meegedeeld wordt dat de weigering onterecht is bevonden. [M] verklaart dat zijn vrouw stress ondervindt en paniekaanvallen heeft gehad. Ook meldt hij het huurcontract zelf wel te willen ondertekenen. Op een afspraak daartoe op 21 december 2018 komen gedaagden niet opdagen.



2.7.
Op 28 december 2018 hebben medewerkers van het AZC gedaagden ervan geprobeerd te overtuigen dat ze de woning het beste toch konden aanvaarden, omdat anders de voorzieningen voor hen zouden worden stopgezet. [M] noemde dat zijn echtgenote
niet naar het gesprek is gekomen aangezien zij ziek is en te veel stress ervaart. Gedaagden blijven bij hun weigering. Er is daarna in verband met de minderjarigen een melding gedaan bij Veilig Thuis.



2.8.
Gedaagden hebben geweigerd deze woning te accepteren. Ingevolge
art. 7 lid 1 sub a van de Rva 2005 betekent de weigering de woning te accepteren,
dat het recht op opvang in het kader van de Rva 2005 is geëindigd.



2.9.
Gedaagden zijn op 8 januari 2019 gesommeerd het AZC te verlaten, maar gedaagden hebben geweigerd uit het AZC [plaats] te vertrekken.





3Het geschil


3.1.
COA vordert samengevat - ontruiming van de woonruimte, die gedaagden in het AZC [plaats] gebruiken.



3.2.

[M] voert verweer.



3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.





4De beoordeling
Spoedeisendheid

4.1.
Tussen partijen bestaat geen verschil van mening over de spoedeisendheid van deze zaak, zodat ook de voorzieningenrechter daarvan uitgaat.


Bestuursrechtelijke procedure



4.2.

[M] heeft op 20 februari 2019 (één dag voor de dagvaarding in dit kort geding) beroep ingesteld tegen de beëindiging van de verstrekkingen in het AZC. Hij voert daarom als verweer dat de vordering in het onderhavige kort geding moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter hanteert als uitgangspunt dat zijn oordeel moet worden afgestemd op een eerder oordeel van de bodemrechter. Dat geldt ook als die bodemrechter niet de civiele rechter, maar de bestuursrechter is (HR 24 april 2015, NJ 2015, 266, ECLI:NL:HR:2015:1128). Dat oordeel is er in deze zaak nu nog niet en ook niet op heel korte termijn te verwachten.



4.3.
COA heeft erop gewezen dat de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State in een vrijwel identieke zaak op 22 maart 2018 besliste dat een soortgelijk beroep op juiste gronden niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de beëindiging van de verstrekkingen geen besluit was waartegen beroep kan worden ingesteld. COA neemt daarom het standpunt in dat de bestuursrechtelijke procedure niet afgewacht moet worden.
Dat standpunt is door [M] niet weersproken. Het verweer van [M] wordt daarom verworpen.


Inhoudelijke bezwaren



4.4.
Ter zitting heeft de advocaat van gedaagden de weigering van gedaagden om de woning in Schagen te accepteren als volgt toegelicht:Gedaagden hebben de woning bezichtigd in december 2018. Tijdens de bezichtiging kreeg de moeder van het gezin (gedaagde sub 2) angst- en paniekaanvallen in de badkamer van de woning, wat zich herhaalde in de schuur. De moeder meende ‘geesten’ te hebben gezien, ofwel iets wat zij hiervoor nooit heeft gezien, iets wat niet op een mens of een dier lijkt, en
wat zij omschreef als een ‘geest’. Zij kreeg daarop huilbuien en een paniekaanval. Vrijwel direct na de bezichtiging is bij de moeder een zenuwinzinking en een depressieve stoornis ontstaan waarvoor zij vanaf dat moment wordt behandeld.
De medische toestand van de moeder, die voor gedaagden de doorslag gaf de woning niet te zullen accepteren, is niet c.q. onvoldoende betrokken door het COA.



4.5.
Vooruitlopend op dat verweer heeft COA een verslag van de waarnemend voorzitter van het COA in het geding gebracht. Behalve wat hiervoor onder 2.4 t/m 2.6 is weergegeven, blijkt daaruit nog het volgende:

“14-12-2018: gesprek met bewoner ihkv begeleiding inburgering. Hierin geeft bewoner aan dat hij geweigerd heeft om te tekenen. Hij zegt dat er een steile trap in het huis is, die vindt hij gevaarlijk. De parkeerplaats is 500 meter van het huis vandaan, het huis is oud en de stad is te klein. Er is aangegeven dat dit geen realistische redenen zijn om een woning te weigeren. De woningweigeringsprocedure is hem uitgelegd. Bewoner geeft aan toch te zullen blijven weigeren.”




4.6.
Niet geheel duidelijk is geworden op welk moment de woningbezichtiging precies heeft plaatsgevonden.
De arts van de Gezondheidszorg voor Asielzoekers heeft op 21 december 2018 aan gedaagde sub 2 een anti-psychotisch medicijn voorgeschreven. De medische situatie was in ieder geval op dat moment bekend bij COA.
De huisarts van gedaagde sub 2 heeft haar vervolgens op 4 januari 2019 een rustgevend medicijn voorgeschreven in verband met stress (“het slechte nieuws over het huis”).
Gezien de hiervoor in 2.3 t/m 2.5 en 4.5 omschreven omstandigheden is duidelijk dat gedaagden al vóór de woningbezichtiging (en de gestelde angstaanvallen van gedaagde sub 2) op verschillende momenten de woning hebben geweigerd en daarvoor steeds verschillende redenen hebben aangegeven, die niets met een psychische toestand van gedaagde sub 2 van doen hadden. Er was ook geen sprake van psychische problemen vóór de woningbezichtiging.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat COA onder die omstandigheden in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen dat de aan het gezin aangeboden zelfstandige woonruimte in Schagen als passend moet worden aangemerkt en verwerpt het verweer.



Belangen van de kinderen



4.7.

[M] heeft aangevoerd dat het COA onvoldoende rekening houdt met de rechten van de kinderen, zoals verdragsrechtelijk beschermd in art. 8 EVRM en 16 IVRK.
Ook dit verweer slaagt niet.
Uit het chronologisch overzicht van de feiten blijkt dat COA in deze zaak een uitzondering heeft gemaakt op zijn eigen beleid en gedaagden nog een tweede kans heeft gegeven om de woning toch te accepteren. COA heeft die uitzondering onderbouwd door (ook tegenover gedaagden) te stellen dat COA wilde proberen te voorkomen dat een gezin met minderjarige kinderen ontruimd zou gaan worden. Het zijn gedaagden geweest die er toen voor hebben gekozen om de woning toch niet te accepteren en daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter zelf geen recht hebben gedaan aan de belangen van hun kinderen. De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat een zelfstandige woning als woon- en verblijfplaats voor de kinderen beter is dan een verblijf op een kamer in een AZC. Goed denkbaar zou zijn geweest dat de woning wel door de familie zou zijn geaccepteerd en dat de moeder – al dan niet tijdelijk – ergens anders zou gaan verblijven. Zij stelt immers zelf dat familie van haar in Haarlem en Heiloo woont. De vader zou dan met zijn kinderen (waarvan één meerderjarig) in Schagen onderdak hebben gehad. Gedaagden hebben zich zelf nu in deze positie gebracht. Indien het daadwerkelijk tot een ontruiming zal komen, zal - net als bij iedere andere ontruiming – een maatregel door het bevoegde gezag dienen te worden genomen om de minderjarige kinderen bescherming te bieden.


Slotsom



4.8.
Door de beslissing de woning in Schagen te weigeren, is de verantwoordelijkheid om in hun huisvesting en levensonderhoud te voorzien bij gedaagden komen te liggen. Gelet op de druk op de opvang van asielzoekers, bestaat er voor het COA geen ruimte om gezinnen, die zonder recht of titel in de opvang verblijven, daar te handhaven. COA heeft voldoende onderbouwd dat er een situatie is, waarin een sterke behoefte bestaat aan het op korte termijn vrij krijgen van opvangplaatsen van asielzoekers en hiermee
gelijkgestelde categorieën. De vordering van COA is daarom toewijsbaar.


Termijn ontruiming



4.9.
De voorzieningenrechter zal de gevorderde ontruiming toewijzen, maar niet op de gevorderde termijn van drie dagen. Aan [M] zal een termijn worden gegeven om ander onderdak te organiseren, al dan niet via de reguliere wijze van hulpverlening. De woning in Schagen is inmiddels niet meer beschikbaar, maar het is niet denkbeeldig dat een van de betrokken gemeenten een woning kan aanbieden, zoals dat in december 2018 ook het geval was. [M] heeft immers nog steeds een status en ontneemt in dat geval immers ook een woning aan het woningbestand, net zoals hij dat in december 2018 ook zou hebben gedaan. COA heeft echter geen verplichting meer om zich in te spannen woonruimte te zoeken. De voorzieningenrechter gaat er wel van uit dat COA in de periode tot de ontruimingsdatum aan het gezin wel bed, bad en brood ter beschikking zal stellen.


Proceskosten



4.10.

[M] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van COA worden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht 638,00
- salaris advocaat 527,00
Totaal € 1.246,83





5De beslissing
De voorzieningenrechter


5.1.
veroordeelt [M] en zijn gezin om uiterlijk 15 april 2019 de door hen in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC [plaats] aan de [straat] te [plaats] te ontruimen en ontruimd te houden, met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van COA zijn, en de sleutels af te geven aan COA,



5.2.
veroordeelt [M] in de proceskosten, aan de zijde van COA tot op heden begroot op € 1.246,83,



5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en op 19 maart 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. .



type: LJS
coll: NB
Link naar deze uitspraak