Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBAMS:2019:5121 
 
Datum uitspraak:08-07-2019
Datum gepubliceerd:23-08-2019
Instantie:Rechtbank Amsterdam
Zaaknummers:
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:De moeder mag verhuizen met minderjarige naar een nieuwe stad. Moeder is zwanger van nieuwe vriend, daar woonachtig. Woont al twee jaar bij haar moeder. De vader woont met nieuwe gezin in andere stad, bijna geen verschil in reisafstand. Nieuwe stad niet onveilig.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
 
Uitspraak
beschikking




RECHTBANK AMSTERDAM


Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/13/666822 / FA RK 19-3170 (RT, MBE)


Beschikking van 8 juli 2019 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek


in de zaak van:


[moeder] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. C.H.C. Houben te Amsterdam,

tegen


[vader] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn Nh.





1De procedure


1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de moeder, ingekomen op 20 mei 2019;
- een productie van de zijde van de moeder, ingekomen op 12 juni 2019;
- het verweerschrift van de vader, ingekomen op 17 juni 2019;
- producties 10 tot en met 13 van de zijde van de moeder, ingekomen op 2 juli 2019 en
- producties 14 en 15 van de zijde van de moeder, ingekomen op 5 juli 2019..



1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 8 juli 2019.
Tijdens de behandeling zijn verschenen de moeder en haar advocaat en de vader met mr. M. Heimensem die waarneemt voor mr. Deijkers. Door mr. Heimensem is een pleitnota overgelegd ter zitting.



1.3.
De rechtbank heeft mondeling uitspraak gedaan ter zitting. Onderstaande is de uitwerking daarvan.





2De feiten


2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, tijdens welke relatie
is geboren:

[minderjarige],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013.
Deze minderjarige is erkend door de vader.


2.2.
Bij beschikking van 16 mei 2018 heeft deze rechtbank:
a. bepaald dat partijen gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over [minderjarige] ,
b. dat de moeder is gehouden de vader eenmaal per maand schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] ;
c. dat vader met ingang van 1 januari 2018 € 150 per maand aan de moeder zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding;
d. bepaald dat het ouderschapsplan aan de beschikking wordt gehecht.



2.3.
In het ouderschapsplan is de volgende regeling opgenomen:
- elk weekend zal het kind bij de vader logeren. De moeder brengt het kind op vrijdag om 17.00 uur naar de vader. De vader brengt het kind op zondag om 19.00 uur weer terug naar de moeder.
- vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld.





3Het verzoek en het verweer


3.1.
De moeder heeft verzocht:
1. de moeder vervangende toestemming te verlenen om per 12 juli 2019 met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats 3] , voor zover de vader weigerachtig blijft om schriftelijk zijn benodigde toestemming te verlenen;
2. de moeder vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] met ingang van het schooljaar 2019/2020 te plaatsen op een basisschool op loop/fietsafstand van de nieuwe aan te kopen woning in [woonplaats 3] , voor zover de vader weigerachtig blijft om schriftelijk zijn benodigde toestemming te verlenen;
3. te bepalen dat de omgangsregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan wordt gewijzigd in een omgangsregeling waarbij [minderjarige] met ingang van de door de rechtbank te wijzen beschikking om het weekend bij de vader zal verblijven;
4. te bepalen dat de huidige afspraken uit het ouderschapsplan omtrent het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de omgangsregeling wordt gewijzigd waarbij met ingang van de feitelijke verhuizing van de moeder, dan wel met ingang van de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking dan wel een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen moment [minderjarige] op vrijdag tussen 17.00 uur en 18.00 uur door de vader wordt opgehaald en de moeder [minderjarige] op zondag tussen 18.30 uur en 19.00 uur weer ophaalt bij de vader;
5. te bepalen dat de vakantie en feestdagen als volgt tussen partijen worden verdeeld:
- oneven jaren oud en nieuw bij de vader, even jaren oud en nieuw bij de moeder;
- even jaren Paasdagen bij de vader, oneven jaren Paasdagen bij de moeder;
- even jaren Koningsdag bij de vader, oneven jaren Koningsdag bij de moeder;
- oneven jaren Sinterklaas bij de vader (tot uiterlijk 19.00 uur), even jaren Sinterklaas bij de moeder;
- oneven jaren Eerste kerstdag bij de vader, even jaren Eerste kerstdag bij de moeder;
- even jaren Tweede kerstdag bij de vader, oneven jaren Tweede kerstdag bij de moeder;
- Sint Maarten bij de moeder;
6. te bepalen dat partijen in onderling overleg bepalen of en zo ja, bij welke buitenschoolse activiteiten [minderjarige] zal worden ingeschreven.



3.2.
De moeder heeft ter onderbouwing van haar verzoeken het volgende aangevoerd. Sinds de relatie is beëindigd woont de moeder met [minderjarige] in [woonplaats 1] bij haar moeder in huis. De vader woont in [woonplaats 2] , samen met zijn nieuwe partner en hun kindje. De moeder heeft inmiddels een relatie, haar vriend woont in [woonplaats 3] woont en zij is zwanger van hem. Het is niet langer mogelijk om met [minderjarige] en het nieuwe kindje nog bij haar moeder te blijven wonen. De moeder wil ook graag samenwonen met haar partner. Door de oververhitte woningmarkt in [plaats] is het niet mogelijk daar iets geschikts en betaalbaars te vinden. Bovendien moet de partner van de moeder gezien zijn werk in (de buurt van) [woonplaats 3] wonen. Dit terwijl de afstand van [woonplaats 1] tot [woonplaats 2] en [woonplaats 3] tot [woonplaats 2] nauwelijks verschil uitmaakt voor de vader. In [woonplaats 3] wonen veel familieleden van de moeder en vrienden. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij, indien de moeder mag verhuizen, aan het begin van het schooljaar een nieuwe start kan maken op een nieuwe school. De moeder wil graag samen met de vader van [minderjarige] kijken naar een geschikte school, maar mochten partijen het daar niet over eens worden dan is het van belang dat de moeder [minderjarige] wel kan inschrijven op korte termijn. De moeder heeft aangevoerd dat [woonplaats 3] een geschikte woon- en leefomgeving is voor [minderjarige] voor de langere termijn. Er zijn familieleden en vrienden in de buurt, [minderjarige] kan veel buiten spelen, en bovendien kan er in [woonplaats 3] een betaalbare eengezinswoning worden gevonden, zodat dit financieel ook voordelen heeft voor [minderjarige] . Moeder is bereid om eventuele extra kosten voor de omgang te dragen. Zij zal tussentijds contact met vader via Facetime stimuleren.
Moeder wenst daarnaast een wijziging van de huidige regeling waarin [minderjarige] elk weekend bij de vader verblijft. Zij wil af en toe ook een weekend met hem doorbrengen en zij wil ook dat [minderjarige] in zijn nieuwe buurt omgang heeft met buurtkinderen in het weekend. Zij stelt voor een weekend om en om vast te stellen. Zij wil ook de afspraken over het halen en brengen wijzigen. Volgens de moeder komt vader de afspraken niet altijd correct na en is hij bijna stelselmatig te laat. Zij stelt voor dat de vader [minderjarige] op vrijdag tussen 17.00 en 18.00 ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondag tussen 18.30 en 19.00 uur weer bij de vader ophaalt, zodat [minderjarige] weer kan acclimatiseren en op tijd naar bed kan voor de volgende schooldag. Omdat er elke keer discussie ontstaat over de verdeling van de feest- en vakantiedagen heeft de moeder het concrete voorstel gedaan voor verdeling daarvan zoals hierboven omschreven.



3.3.
De vader heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken. Zijn belangrijkste verweer tegen de verhuizing is dat de vader [woonplaats 3] geen fijne woonomgeving voor [minderjarige] vindt omdat het er niet veilig is. Het is een arme gemeente en dat heeft zijn weerslag op kinderen die daar opgroeien in zijn algemeenheid. De vader kent verschillende mensen die weg willen uit [woonplaats 3] omdat de stad leegloopt. Volgens de vader had de moeder even goed in Badhoevedorp, Hoofddorp of Nieuw-Sloten iets kunnen zoeken. Omdat de vader vaak naar Zoeterwoude moet om zijn werkbonnen in te leveren, en dan [minderjarige] onderweg oppikte, is de verhuizing wel lastiger voor hem. Hij is ook bang dat als er zich een noodsituatie voordoet, de dijk volstaat met file. De plannen om te verhuizen zijn nog niet erg concreet. Het is de vraag of er financiële voordelen zitten aan een verhuizing. De moeder maakt zich met de verhuizing afhankelijk van haar nieuwe partner.
Het zit de vader dwars dat de moeder nu ineens wil dat [minderjarige] om het weekend bij haar is. De vader is bang dat hij zijn rol als vader minder goed kan vervullen als er minder tijd is om met [minderjarige] om te gaan. Hij is bang dat de moeder het contact tussen hem en [minderjarige] wil verminderen. Anders dan de moeder is de vader van mening dat de huidige omgangsregeling van elk weekend bij de vader wel goed verloopt. De vader heeft altijd een legitieme reden als hij afwijkt van het tijdstip van brengen, de moeder wordt daarvan altijd tijdig op de hoogte gesteld. De moeder had duidelijker haar plannen moeten onderbouwen. [minderjarige] is gewend aan de huidige regeling bij zijn vader en diens nieuwe gezin. Door de regeling nu weer te wijzigen worden die rust en structuur doorbroken. Het verzoek van de moeder met betrekking tot de inschrijving van [minderjarige] voor buitenschoolse activiteiten is onnodig omdat dit sowieso samen moet worden besloten. De vader wil weten waar de moeder precies gaat wonen en welke school [minderjarige] zal bezoeken. Totdat dit duidelijk is moet de beslissing worden aangehouden, aldus de vader.



3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.





4De beoordeling


Het verzoek vervangende toestemming verhuizing en inschrijving basisschool



4.1.
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Dit brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats en school van [minderjarige] in beginsel toestemming van de vader behoeft. Nu de ouders het hierover niet eens hebben kunnen worden, heeft de moeder het geschil aan de rechtbank voorgelegd op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).



4.2.
Ingevolge artikel 1:253a BW dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.



4.3.
Uitgangspunt is dat het de ouder bij wie een kind zijn hun gewone verblijfplaats heeft in beginsel is toegestaan om met het kind te verhuizen. Dat betekent dat verhuizen is toegestaan, tenzij de ouder waar de kind het hoofdverblijf niet heeft door de verhuizing in onredelijke mate zou worden gehinderd om op een aanvaardbaar niveau contact met zijn kind te onderhouden. Kinderen hebben recht op een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders en daarnaast recht op en belang bij contact met beide ouders. Dat betekent echter niet dat beide ouders evenveel tijd met de kinderen dienen door te brengen. Thans is het aan de rechtbank de diverse belangen in het licht van de concrete omstandigheden van dit geval af te wegen. Bij een dergelijke afweging kunnen de volgende factoren een rol spelen:
- het recht en belang voor de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van de minderjarige, diens mening en de mate waarin de minderjarige is geworteld in zijn omgeving;
- de (extra) kosten dan wel financiële consequenties van de omgang na de verhuizing en
- de afstand tussen de verblijfplaats van de verhuizend ouder tot de woonplaats van de andere ouder en de eventuele extra reisduur.



4.4.
Het belang van de moeder om met de vader van haar nog ongeboren kind samen te leven staat voldoende vast. Van de moeder kan niet verwacht worden dat zij haar huidige woon- en leefsituatie, inwonend bij haar moeder in [woonplaats 1] , voortzet als straks haar tweede kind wordt geboren van een partner met wie zij wil samenwonen. Dat zij in wil gaan samenwonen in [woonplaats 3] ligt in de rede omdat, zoals de moeder onweersproken heeft gesteld, haar huidige partner daar een baan heeft en in [woonplaats 3] ook een sociaal netwerk bestaat waarbinnen [minderjarige] , zo nodig, kan worden opgevangen. Ook van belang is dat de afstand tussen de huidige woonplaats van de moeder (en [minderjarige] ) in [woonplaats 1] ten opzichte van de woonplaats van de vader nauwelijks verschilt met de afstand naar [woonplaats 3] .



4.5.
De vader heeft aangevoerd dat zijn grootste bezwaar tegen de verhuizing inhoudt dat [woonplaats 3] een onveilige gemeente is om als kind in op te groeien. De vader heeft zijn stelling onderbouwd met een document opgemaakt door het [stadspanel] in 2014. De moeder had ook meer geschikte alternatieven kunnen overwegen zoals Badhoevedorp, Hoofddorp of Nieuw-Sloten.



4.6.
De rechtbank is van oordeel dat nu de moeder heeft weersproken dat [woonplaats 3] geen fijne omgeving zou zijn om in op te groeien, het op de weg van de vader had gelegen om zijn klacht tegen [woonplaats 3] nader te onderbouwen. Het door hem overgelegde verslag dateert van 2014 en is daarvoor onvoldoende. Het is ook geen feit van algemene bekendheid dat [woonplaats 3] geen goede gemeente zou zijn om als kind in op te groeien.



4.7.
Een verhuizing naar [woonplaats 3] leidt niet tot nadelen in die zin dat de vader minder contact met [minderjarige] zou hebben of dat de verdeling van de zorgtaken op enige andere wijze door de verhuizing qua structuur of continuïteit negatief zou worden beïnvloed dan wel dat er hogere kosten zouden zijn verbonden aan de omgang tussen de vader en [minderjarige] na de verhuizing.



4.8.
De moeder heeft ter zitting aangevoerd dat zij de verhuizing naar [woonplaats 3] goed kan combineren met haar huidige baan te [stadsdeel] . De oma (mz) van [minderjarige] heeft toegezegd op die dagen voor [minderjarige] en diens nieuwe broertje of zusje te zullen zorgen. In noodsituaties kan [minderjarige] mee naar het werk van de moeder. Ook is haar partner beschikbaar voor noodopvang, evenals familie en vrienden die al in [woonplaats 3] wonen. In zoverre heeft de moeder de verhuizing doordacht.


4.9.
Geen van partijen heeft aangevoerd dat het niet in het belang van [minderjarige] is om zijn huidige omgeving te verlaten.



4.10.
Ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen partijen sowieso verbeterd kan en moet worden. Beide partijen hebben zich ter zitting bereid verklaard om deel te nemen aan een traject bij Altra. Tijdens de schorsing heeft de vader een afspraak gemaakt met de huisarts om dit zo spoedig mogelijk op te pakken in het belang van [minderjarige] .



4.11.
Alles tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat het belang van de moeder om haar leven opnieuw in te richten zwaarder weegt dan de niet aannemelijk geworden zorgen van de vader dat [minderjarige] in [woonplaats 3] niet naar zijn zin zou kunnen opgroeien, zodat het verzoek van de moeder zal worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat partijen gezamenlijk moeten optrekken waar het de keuze van de nieuwe school van [minderjarige] betreft. Nu de zomervakantie zich spoedig aandient, dient de moeder de vader binnen drie dagen de scholen waar zij aan denkt voor te leggen, zodat zij het daarover nog voor het einde van de week over eens kunnen proberen te worden. Mochten partijen daar binnen een termijn van drie dagen niet in slagen, dan heeft de moeder onweersproken belang bij vervangende toestemming voor de inschrijving van [minderjarige] op een nieuwe school zodat ook dat verzoek zal worden toegewezen.


Wijziging weekendregeling




4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de huidige weekendregeling met ingang van 6 september 2019 moet worden gewijzigd, omdat het in het belang van [minderjarige] voorkomt dat hij tenminste één weekend per vier weken met zijn moeder kan doorbrengen. Er is bereidheid gebleken aan beide zijden om in overleg met elkaar, onder begeleiding van Altra, verder te onderzoeken hoe er een weekendregeling kan worden bepaald die recht doet aan [minderjarige] en de continuïteit van het contact met zijn vader. Vader heeft ter zitting aangegeven dat hij, als de weekendregeling verder wordt beperkt, graag compensatie voor de gemiste tijd zou krijgen in de vakanties. De moeder heeft meegedeeld daar niet onwelwillend tegenover te staan. Het eerste weekend dat [minderjarige] bij de moeder zal doorbrengen op grond van deze wijziging gaat in op 6 september 2019.



4.13.
Voor wat betreft de logistiek van de met ingang van 6 september 2019 te wijzigen weekendregeling overweegt de rechtbank als volgt. Mede vanwege het pedagogische belang dat [minderjarige] toestemming ervaart van de ouders om tijd met de andere ouder door te brengen, zal de rechtbank bepalen dat de moeder [minderjarige] op vrijdagmiddag 17.00 uur bij de vader thuis brengt, en dat de vader [minderjarige] op zondagavond om 19.00 uur bij de moeder thuis brengt. [minderjarige] wordt geacht dan al te hebben gegeten. Het is van belang voor [minderjarige] dat deze regeling zo stipt mogelijk wordt nagevolgd en dat eventuele calamiteiten door partijen tijdig aan elkaar worden meegedeeld, zodat zij over en weer – wanneer dat nodig is – flexibel kunnen zijn. Mocht vader eerder dan 17.00 uur thuis zijn op de vrijdag, dan kan hij moeder vragen of [minderjarige] al eerder kan komen.



4.14.
De rechtbank ziet aanleiding om de (definitieve) beslissing op het verzoek tot het wijzigen van de weekendregeling aan te houden in afwachting van de ontwikkelingen bij Altra. De behandeling zal daartoe pro forma worden aangehouden tot 20 januari 2020. Partijen dienen uiterlijk vijf werkdagen voordien schriftelijk bericht te doen van de stand van de zaken en de gewenste voortgang van de procedure.


Nadere uitwerking algemene vakantieregeling




4.15.
De rechtbank is van oordeel dat het daarnaast zinnig is om de concrete uitwerking van de vakantieregeling in het dictum vast te leggen conform het verzoek van de moeder, met welke verzoek de vader heeft ingestemd, zodat partijen weten waar zij aan toe zijn qua verdeling. Partijen moeten daags na het verschijnen van het schoolrooster in overleg treden over de concrete uitwerking daarvan. Dat kan ook plaatsvinden onder begeleiding van Altra. Het is belangrijk dat de vader aan zijn vaderschap ook invulling kan geven tijdens vakanties.

Zomervakantie 2019




4.16.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat [minderjarige] gedurende de komende zomervakantie week op week af bij zijn vader en moeder verblijft, telkens van vrijdag tot vrijdag, met dien verstande dat [minderjarige] het laatste weekend voor het begin van de (nieuwe) school aaneensluitend bij moeder zal verblijven zodat [minderjarige] zich rustig kan voorbereiden op de gang naar de (nieuwe) school.


Inschrijving [minderjarige] buitenschoolse activiteiten




4.17.
Partijen dienen als gezaghebbende ouders gezamenlijk te beslissen over de buitenschoolse activiteiten van [minderjarige] . Nu de moeder heeft verzocht dit bij beschikking te bepalen en de vader zich hiertegen niet heeft verzet en deze bepaling in het belang van [minderjarige] wenselijk is, zal de rechtbank dit als volgt bepalen.

Mitsdien wordt beslist als volgt.





5De beslissing

De rechtbank:


5.1.
verleent de moeder vervangende toestemming om met [minderjarige] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013) naar [woonplaats 3] te verhuizen;



5.2.
verleent de moeder vervangende toestemming om [minderjarige] voornoemd met ingang van het schooljaar 2019/2020 te plaatsen op een basisschool op loop/fietsafstand van de nieuwe aan te kopen woning in [woonplaats 3] , indien en voor zover de vader weigerachtig blijft om schriftelijk zijn benodigde toestemming te verlenen;



5.3.
wijzigt de zorgregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan in die zin dat [minderjarige] met ingang van 6 september 2019 één weekend per vier weken bij de moeder zal verblijven, het eerste weekend zijnde het weekend van 6 september 2019 en bepaalt voor die weekends dat [minderjarige] bij de vader zal zijn, de moeder [minderjarige] op vrijdagmiddag 17.00 uur bij de vader thuis brengt, en dat de vader [minderjarige] op zondagavond om 19.00 uur bij de moeder thuis brengt, een en ander met inachtneming van hetgeen de rechtbank hierboven onder 4.7 heeft overwogen;



5.4.
stelt vast dat partijen voor de zomervakantie 2019 zijn overeengekomen dat [minderjarige] week op week af bij de andere ouder zal verblijven van vrijdag tot vrijdag als volgt:
12 juli 2019 - 19 juli 2019: bij vader
19 juli 2019 - 26 juli 2019: bij moeder
26 juli 2019 - 2 augustus 2019: bij vader
2 augustus 2019 - 9 augustus 2019: bij moeder
9 augustus 2019 - 16 augustus: bij vader
16 augustus 2019 tot 25 augustus 2019 bij moeder;



5.5.
bepaalt dat de vakantie en feestdagen als volgt tussen partijen worden verdeeld:
- oneven jaren oud en nieuw bij de vader, even jaren oud en nieuw bij de moeder;
- even jaren Paasdagen bij de vader, oneven jaren Paasdagen bij de moeder;
- even jaren Koningsdag bij de vader, oneven jaren Koningsdag bij de moeder;
- oneven jaren Sinterklaas bij de vader (tot uiterlijk 19.00 uur), even jaren Sinterklaas bij de moeder;
- oneven jaren Eerste kerstdag bij de vader, even jaren Eerste kerstdag bij de moeder;
- even jaren Tweede kerstdag bij de vader, oneven jaren Tweede kerstdag bij de moeder;
- Sint Maarten bij de moeder;



5.6.
bepaalt dat partijen in onderling overleg bepalen of en zo ja, bij welke buitenschoolse activiteiten [minderjarige] zal worden ingeschreven;



5.7.
verklaart deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;



5.8.
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot wijziging van de weekendregeling pro forma wordt voortgezet op 20 januari 2020, en houdt iedere verdere beslissing aan.



Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, voorzitter tevens kinderrechter, mr. H.M. Patijn en mr. H.L.L. Briët , rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van den Berg, griffier, op 8 juli 2019




Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).Het beroep moet worden ingesteld:- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
Link naar deze uitspraak