Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2019:3614 
 
Datum uitspraak:14-11-2019
Datum gepubliceerd:18-11-2019
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:18-1241 ANW
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Afbouwregeling. Toepassing buitenwettelijk beleid. Intrekking ANW-uitkering, omdat de tweeling van appellanten niet aangemerkt worden als kinderen in de zin van de ANW.
Trefwoorden:nabestaandenuitkering
uitkering
 
Uitspraak
181241 ANW

Datum uitspraak: 14 november 2019


Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 januari 2018, 17/1266 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)


PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Appellante is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.




OVERWEGINGEN


1.1.
Aan appellante is, per december 2000, een nabestaandenuitkering toegekend op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW), als mede een halfwezenuitkering voor haar twee kinderen, geboren in 1993 en 1998. Appellante is aangemerkt als nabestaande van [X], die op 1 december 2000 is overleden. Op 7 april 2011 heeft appellante gemeld dat zij op [in] 2006 is bevallen van een tweeling, van wie [X] de biologische vader is. In reactie hierop heeft de Svb appellante laten weten dat haar recht op ANW-uitkering in beginsel eindigt met ingang van de maand volgend op de maand waarin de tweeling achttien jaar wordt. Omdat dit zal zijn na het bereiken van haar 65ste verjaardag, zal appellante de ANW-uitkering blijven ontvangen tot die leeftijd. Naar aanleiding van een onderzoek van begin 2016 heeft de Svb besloten dat de ANW-uitkering onveranderd doorbetaald zal worden.



1.2.
Nadat het ABP eind augustus 2016 aan de Svb om informatie had verzocht, omdat uit het systeem van het ABP volgde dat de jongste dochter ondertussen achttien jaar was, heeft de Svb besloten het recht op ANW-uitkering in te trekken met ingang van 1 januari 2017. Over de periode 1 september 2016 tot 1 januari 2017 wordt een afbouwregeling toegepast, omdat de Svb appellante onjuist had geïnformeerd over haar recht op uitkering. Deze afbouwregeling is tevens bedoeld als, tijdelijke, compensatie voor het inkomensverlies. Appellante krijgt van het ABP wel een hogere nabestaandenuitkering, maar heeft desondanks minder inkomen. In een beslissing van 13 februari 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.

2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de ANW kan de tweeling niet aangemerkt worden als kinderen in de zin van de ANW. Het recht op ANW-uitkering is daarom terecht beëindigd, volgens de rechtbank. Met de toegekende afbouwregeling is voldoende rekening gehouden met het feit dat de Svb vele jaren onjuiste informatie heeft verstrekt en met het verlies aan inkomen van appellante.

3. In hoger beroep benadrukt appellante dat de Svb haar verschillende malen, ook schriftelijk, heeft laten weten dat zij tot de pensioengerechtigde leeftijd recht heeft op een
ANW-uitkering. Haar inkomensachteruitgang wordt maar gedeeltelijk gecompenseerd door het ABP. De toegepaste afbouwregeling is onvoldoende, volgens appellante.

4. De Raad overweegt als volgt.



4.1.
Op grond van artikel 5, eerste en tweede lid, van de ANW wordt als kind in de zin van de ANW aangemerkt het eigen, aangehuwd of pleegkind dat is geboren voor het overlijden van de verzekerde, dan wel het kind van wie een vrouw zwanger is op het moment van overlijden van de verzekerde. Hieruit volgt dat de tweeling, die is geboren ruim zes jaar na het overlijden van [X], voor de toepassing van de ANW niet kan worden aangemerkt als kinderen van hem. Hierbij is niet van belang dat zij wel zijn natuurlijke kinderen zijn. Het recht op de ANW-uitkering eindigde voor appellante de eerste dag van de maand volgend op die waarin haar dochter, geboren in 1998, de achttienjarige leeftijd bereikte. Dat was in juli 2016, zodat het recht ten einde kwam per 1 augustus 2016.



4.2.
Niet in geschil echter is dat de Svb appellante verschillende malen, ook schriftelijk, heeft laten weten dat haar recht zou eindigen als de tweeling achttien jaar zou worden of als appellante de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. Enerzijds volgt hieruit dat appellante, op grond van deze mededelingen, de gerechtvaardigde verwachting kon hebben dat zij nog diverse jaren een ANW-uitkering zou ontvangen. Maar anderzijds is de Svb gehouden de ANW op juiste wijze uit te voeren en kan niet verwacht worden dat hij een gemaakte fout laat voortbestaan. Voor dit soort situaties heeft de Svb beleid gemaakt, in het bijzonder geldt voor een geval als hier aan de orde beleidsregel SB1077, verlaging of intrekking ex nunc wegens wijziging van de omstandigheden. Met toepassing van dit beleid heeft de Svb aan appellante een afbouwregeling toegekend, waarbij van september 2016 tot januari 2017 een compensatie voor het inkomensverlies is uitgekeerd. De onverschuldigd betaalde uitkering over augustus 2016 wordt niet herzien of teruggevorderd.



4.3.
In SB1077 is het volgende opgenomen:
“Van een afbouwregeling kan uitsluitend sprake zijn als ten minste wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de SVB heeft onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt, dan wel nagelaten noodzakelijke inlichtingen te verstrekken, waardoor betrokkene intrekking of verlaging van de uitkering niet behoefde te verwachten;
- betrokkene was niet op andere wijze op de hoogte van de noodzaak tot intrekking of verlaging van de uitkering, terwijl deze hem ook niet redelijkerwijs duidelijk behoefde te zijn;
- door herziening of intrekking vindt een ingrijpend verlies aan inkomen plaats.”



4.4.
Als aan deze voorwaarden is voldaan, dient de Svb vervolgens te bepalen op welke wijze de afbouw- of compensatieregeling gestalte zal krijgen. De Svb heeft hierbij een grote mate van beleidsvrijheid, nu hier sprake is van buitenwettelijk beleid. Hoewel een andere keuze van de Svb in deze situatie en context denkbaar en misschien wel redelijker was geweest, kan niet gezegd worden dat de gemaakte keuze zodanig onredelijk is dat het de beperkte rechterlijke toets bij de toepassing van dit beleid niet kan doorstaan.



4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het beroep tevergeefs is ingesteld. De aangevallen uitspraak zal bevestigd worden.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.







BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2019.



(getekend) T.L. de Vries



De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Link naar deze uitspraak