Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBROT:2020:1548 
 
Datum uitspraak:18-02-2020
Datum gepubliceerd:21-02-2020
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:FT EA 20/71
Rechtsgebied:Insolventierecht
Indicatie:Toewijzing verzoek voorlopige voorziening, artikel 287b Faillissementswet. Verzoek zal vanuit Bavo Europoort begeleid gaan wonen. De rechtbank ziet aanleiding om de verzochte voorziening voor een termijn van drie maanden uit te spreken, in plaats van de verzochte termijn van zes maanden. 589831 FT EA 20-71
Trefwoorden:bijstandsuitkering
huurovereenkomst
uitkering
Wetreferenties:Faillissementswet 278
 
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam

Team insolventie


voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing


toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk


rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 18 februari 2020



[verzoeker]
,
wonende te [adres verzoeker ]

[woonplaats verzoeker] ,
verzoeker.




1De procedure

Verzoeker heeft op 17 januari 2020, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.

In het vonnis van deze rechtbank van 17 januari 2020 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 11 februari 2020.

Ter zitting van 11 februari 2020 zijn verschenen en gehoord:


verzoeker;


mevrouw [naam] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);


de heer mr. D. Gogar, werkzaam bij Flanderijn van Eck, namens Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).



De heer mr. D. Gogar, werkzaam bij Flanderijn van Eck heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.

De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.




2Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden de huurovereenkomst voor de woonruimte van verzoeker op te zeggen of te ontbinden.

Uit het verzoekschrift blijkt dat bedoeld is een verzoek in te dienen om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 1 november 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker te verbieden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.




Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat de financiële problemen zijn ontstaan doordat hij weinig uitkering ontving. Inmiddels is een bijstandsuitkering toegekend en heeft SHV ter terechtzitting verklaard dat budgetbeheer, in afwachting van toekenning van beschermingsbewind, is opgestart. Verzoeker heeft zelf de huur van februari 2020 voldaan. Verder heeft SHV verklaard dat verzoeker vanuit Bavo Europoort begeleid zal gaan wonen. Een concrete datum is nog niet bekend.




3Het verweer

De gemachtigde van verweerster heeft in het verweerschrift aangevoerd dat verzoeker ruim 11 maanden geen huur heeft voldaan. De huurachterstand bedraagt thans € 7.119,94. Verder heeft de gemachtigde van verweerster aangevoerd dat het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam één of twee maanden huurtermijnen zouden voldoen als vanuit Flanderijn een bevestiging zou komen over de hoogte van de huurachterstand. Deze bevestiging heeft Flanderijn gegeven, maar desondanks heeft er geen betaling plaatsgevonden. Daarnaast zou verzoeker hulpverlening van Middin hebben opgezegd en lange tijd bezig zijn geweest met het aanvragen van schuldhulpverlening bij de Kredietbank Rotterdam. Bij verweerster ontbreekt het vertrouwen dat verzoeker de lopende huren kan (blijven) betalen. De gemachtigde van verweerster verzoekt daarom het verzoek af te wijzen.




4De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 1 november 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 7 januari 2020 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 22 januari 2020 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.

De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.

Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.

Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen zolang hij nog niet begeleid woont en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.

Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 1 november 2019 ten uitvoer kan leggen.





De rechtbank ziet in beginsel aanleiding om het verzoek moratorium af te wijzen. Verzoeker heeft immers een substantiële huurachterstand laten ontstaan. Verzoeker heeft weliswaar de huur van februari 2020 voldaan, maar heeft dit ondanks aanwijzingen niet tijdig gedaan. De rechtbank is evenwel van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de komende lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Ten behoeve van verzoeker is inmiddels budgetbeheer opgestart, in afwachting van het verzoek tot beschermingsbewind. Verder heeft verzoeker thans adequate hulpverlening om begeleid wonen op te starten. Gelet hierop laat de rechtbank het belang van verzoeker zwaarder wegen dan het belang van verweerster. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de verzochte voorziening voor een termijn van drie maanden uit te spreken, in plaats van de verzochte termijn van zes maanden. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verzoeker binnen drie maanden begeleid zal wonen.

De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.

Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.




5De beslissing

De rechtbank:

- schort de tenuitvoerlegging op van het op 1 november 2019 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres verzoeker ] te [woonplaats verzoeker] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;

- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van drie maanden;

- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;

- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;

- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.


Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.
Link naar deze uitspraak