Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBROT:2021:3786 
 
Datum uitspraak:30-04-2021
Datum gepubliceerd:05-05-2021
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:8818465 CV EXPL 20-36443
Rechtsgebied:Arbeidsrecht
Indicatie:Vordering resterend loon. Gedeeltelijk toegewezen. Verrekening met te hoge transitievergoeding toegewezen.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
vaststellingsovereenkomst
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8818465 CV EXPL 20-36443

uitspraak: 30 april 2021


vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,


in de zaak van:



[eiseres] ,

wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. P. van Baaren,
tegen:



[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam] ,

wonende te gemeente Barendrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P. Overeijnder.

Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.





1.Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:


de dagvaarding van 5 oktober 2020, met bijlagen;


de conclusie van antwoord, met bijlagen;


het tussenvonnis van 9 november 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;


de akte van [eiseres] , met bijlagen;


de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021 overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven.


de akte van [gedaagde] , met bijlagen.



Het vonnis is nader bepaald op heden.




2.De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.

2.1

[eiseres] is op 1 maart 2017 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van medewerkster horeca/bar. In de arbeidsovereenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:“(…)


Artikel 3: Functie en beloning


(…)



3.3

De werknemer ontvangt een brutoloon van € 10,52 per gewerkt uur.


(…)


Artikel 4: Vakantie



4.1

Vakantiedagen (in totaal 9,78% over het uurloon, de wettelijke vakantieaanspraken) en de vakantietoeslag (8,73%) mogen tegelijkertijd met het uurloon worden uitbetaald (…).


(…)”




2.2
Het brutoloon van [eiseres] is in 2018 verhoogd naar € 10,66 per gewerkt uur. In 2019 is dit verhoogd tot € 10,88 per gewerkt uur.


2.3
In 2018 is [eiseres] ziek geworden, waarna tussen partijen verschillende conflicten zijn ontstaan. [eiseres] heeft jegens [gedaagde] een procedure aanhangig gemaakt met zaaknummer 7522459 CV EXPL 19-5942, waarin op 10 januari 2020 door de kantonrechter uitspraak is gedaan. In het vonnis is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:“(…)3. De beslissingDe kantonrechter:

Veroordeelt [gedaagde] tot het vaststellen van het salaris van [eiseres] over heel 2018, gebaseerd op 123,5 uur per maand en dit daadwerkelijk uit te betalen;


Veroordeelt [gedaagde] tot het opstellen van een correcte afrekening en tot toezending aan [eiseres] binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis;


een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, voor iedere dag dat [gedaagde] gebreke blijft te voldoen aan dit vonnis, na betekening, met een maximum van € 5.000,-, met dien verstande dat de dwangsom geen betrekking heeft op de veroordeling tot betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente bij non-betaling terzake het salaris, alsmede de dwangsom;


compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;


verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.

(…)”



2.4
Tijdens bovenvermelde procedure hebben partijen op 18 september 2019 een vaststellingsovereenkomst (‘vso’) gesloten. In de vso is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:“(…)Overwegende dat:(…)b) Het laatstgenoten salaris van werknemer bedraagt € 10,88 = per uur exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten bij een oproep dienstverband van gemiddeld 100 tot 130 uur per maand.(…)

PARTIJEN VERKLAREN HET NAVOLGENDE TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:


1.
Beëindigingsdatum


De arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer zal met ingang van 31-10-2019 met wederzijds goedvinden worden beëindigd, er wordt hierbij rekening gehouden met een opzegtermijn van 1 maand.


2.
Beëindigingsvergoeding


Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal door werkgever een transitievergoeding worden voldaan van € 3.750,= bruto, het berekende bedrag wordt binnen 30 dagen na beëindiging van de arbeidsovereenkomst door werkgever overgemaakt op het bij de werkgever bekende rekeningnummer van werknemer.


Werknemer zal tot het einde van het dienstverband worden vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden (artikel 4). Hiermee is werknemer afdoende gecompenseerd voor de gevolgen van einde dienstverband.


3.
Loon


Tot de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal het loon van de werknemer, te weten € 10,88 per uur op basis van het gemiddelde aantal uren per maand op de gebruikelijke wijze worden uitbetaald.


4. Verrichten van werkzaamheden


Werknemer wordt tot de datum van beëindiging vrijgesteld van het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden. Werknemer is beschikbaar voor vragen en overdracht van werkzaamheden.


5. Eindafrekening (vakantiedagen en vakantietoeslag)


De eindafrekening heeft enkel betrekking op de transitievergoeding. De vakantiedagen en de pro rato vakantietoeslag en overige emolumenten indien aanwezig zijn zoals overeengekomen vervallen. Het overeengekomen bedrag bedrag wordt binnen 30 dagen na beëindiging van de arbeidsovereenkomst doorwerkgever overgemaakt op het bij de werkgever bekende rekeningnummer van werknemer.


Indien werknemer zich voor 30-11-2019 ziek meld. komt de overeengekomen transitievergoeding te vervallen.

(…)”





3.Het geschil

3.1

[eiseres] vordert bij dagvaarding dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 6.426,27 te verhogen met de wettelijke verhoging van 50%, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.


3.2

[eiseres] legt aan haar vordering tot betaling nakoming van de verbintenissen uit de arbeidsovereenkomst ten grondslag. [gedaagde] heeft over de jaren 2018 en 2019 te weinig salaris betaald aan [eiseres] . Deze dient [gedaagde] alsnog te betalen.


3.3

[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.





4.De beoordeling

4.1
Ter zitting heeft [eiseres] haar eis verminderd tot € 4.220,47. De vordering bestaat uit het loon over 2018 voor een bedrag van € 2.220,47 en het loon over 2019 voor een bedrag van € 1.800,-.

Salaris 2018



4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat op 1 januari 2020 een nabetaling heeft plaatsgevonden door [gedaagde] , voor een bedrag van € 2.921,94 bruto, ter nakoming van hiervoor vermeld vonnis. Partijen zijn het erover eens dat het salaris over 2018 berekend dient te worden over 12 maanden x 123,5 uur per maand x € 10,66 aan bruto uurloon. Dit komt neer op een bruto jaarsalaris van € 15.798,12. Partijen zijn nog in geschil omtrent de volgende punten: de hoogte van het vakantiegeld, de hoogte van de vergoeding ten aanzien van de vakantiedagen, de aftrek van 5% wegens ziekte, de contante betalingen en het loonbeslag. Bovenvermelde punten zullen hierna afzonderlijk worden besproken.

5% aftrek wegens ziekte



4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] recht heeft op 1 maand loon ad 100% en 11 maanden loon ad 95%. [gedaagde] erkent dat zij per abuis 1 maand loon te veel ad 95% heeft berekend, zodat [eiseres] in ieder geval nog recht heeft op een bedrag van € 65,82. Ter zitting erkent [gedaagde] dat zij bij de nabetaling een percentage van 90% heeft gehanteerd in plaats van een percentage van 95%. Gelet op het berekende bedrag van € 2.705,50 dient dit bedrag vermeerderd te worden met 5%, wat neer komt op een bedrag van (12 x 23,5 uur x € 10,66 x 5%=) € 150,31. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen voor een bedrag van € 216,13.

Vakantiegeld



4.4

[eiseres] vordert de betaling van 8,73% aan vakantiegeld. [gedaagde] betwist dit en voert aan dat [eiseres] recht heeft op 8% aan vakantiegeld. Volgens de berekening van [gedaagde] zou [eiseres] in dat geval zelfs € 49,96 te veel hebben ontvangen. Gelet op artikel 4.1 van de arbeidsovereenkomst is dit onjuist en dient [gedaagde] inderdaad 8,73% aan vakantiegeld te betalen aan [eiseres] . Dit percentage dient echter berekend te worden over de totale loonsom over 2018, te weten (€ 15.798,12- € 789,90 +€ 65,82=) € 15.074,04. Dit deel van de vordering zal dan ook als onvoldoende gemotiveerd betwist worden toegewezen voor een bedrag van (€ 15.074,04 * 8,73% - € 1255,48=) € 60,48.

Vakantiedagen



4.5

[eiseres] vordert de betaling van 9,78% als vergoeding voor de door [eiseres] opgebouwde vakantiedagen. [gedaagde] betwist dit en voert aan dat [gedaagde] recht heeft op 20 vakantiedagen per jaar. Hiervan wordt 1 (wacht)dag in mindering gebracht wegens een ziekmelding van [eiseres] , zodat [gedaagde] omgerekend (19/260=) 7,3% verschuldigd is aan [eiseres] . [eiseres] zou ook hier € 113,96 te veel hebben ontvangen. Gelet op artikel 4.1 van de arbeidsovereenkomst is dit onjuist en dient [gedaagde] in beginsel 9,78% aan vakantiedagen te betalen aan [eiseres] . Aangezien [eiseres] niet heeft betwist dat zij wegens een ziekmelding recht heeft op 1 (wacht)dag minder, dient deze verrekend te worden, alvorens het door [gedaagde] te betalen bedrag kan worden betaald. Omgerekend had [eiseres] recht op ((9,78% x 260)/100=) 25,43 vakantiedagen. Gelet op de in mindering gebrachte (wacht)dag resteert hier een percentage van ((25,43 – 1)/260 * 100=) 9,40%. Dit percentage dient echter berekend te worden over € 15.074,04. Dit deel van de vordering zal dan ook als onvoldoende gemotiveerd betwist worden toegewezen voor een bedrag van (€ 15.074,04 * 9,4% - € 1215,53=) € 201,43.

Contante betalingen



4.6

[eiseres] vordert de betaling van € 800,-, omdat [gedaagde] dit bedrag onterecht in mindering heeft gebracht van het totaal door haar te betalen loon over 2018. [gedaagde] verweert zich door het volgende te stellen. Zij heeft voor een bedrag van € 800,- betalingen verricht aan [eiseres] als voorschot op het loon van [eiseres] en heeft deze betalingen in mindering gebracht op de door haar gedane nabetaling. Toen [eiseres] ziek thuis is komen te zitten is [gedaagde] bij haar op bezoek gegaan. [eiseres] gaf aan dat zij in financiële moeilijkheden belandde. Omdat [gedaagde] dit vervelend vond voor [eiseres] heeft [gedaagde] contant een bedrag van € 800,- betaald, als voorschot op haar loon. [gedaagde] wist op dat moment niet dat zij deze betalingen niet mocht verrichten met oog op haar verzekeringen en de UWV. [eiseres] erkent dat het bezoek heeft plaatsgevonden, maar betwist dat [gedaagde] betalingen heeft verricht. [gedaagde] geeft aan dat zij geen bewijs kan leveren van deze betalingen. Gelet hierop kan de kantonrechter niet vaststellen dat de door [gedaagde] gestelde betalingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Het verweer van [gedaagde] zal dan ook worden verworpen en dit deel van de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen voor een bedrag van € 800,-.

Loonbeslag



4.7

[eiseres] vordert de betaling van € 901,74, omdat [gedaagde] dit bedrag tweemaal zou hebben verrekend met het loon van [eiseres] . [eiseres] stelt dat dit bedrag betrekking heeft op inhoudingen die hoofdzakelijk in 2017 zijn gedaan, behoudens een bedrag van € 239,-. Hierdoor dient [gedaagde] slechts dat bedrag in te kunnen houden. [gedaagde] betwist dit en voert in dit kader het volgende aan. In totaal heeft [gedaagde] € 2.497,82 aan de belastingdienst afgedragen inzake een loonbeslag op het loon van [eiseres] . Over 2017 heeft [gedaagde] € 1.596,08 aan de belastingdienst afgedragen en in 2018 € 901,74. Ter onderbouwing van het bovenstaande heeft [gedaagde] stukken ingebracht waaruit bovenvermelde betalingen aan de belastingdienst blijken. Gelet op het bovenstaande is er dan ook geen sprake van een dubbele betaling/verrekening door [gedaagde] . [gedaagde] heeft dan ook voldoende gemotiveerd betwist dat zij een bedrag van € 901,74 aan [eiseres] verschuldigd is. [eiseres] heeft geen andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat [gedaagde] een bedrag van € 901,74 aan [eiseres] verschuldigd is, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.

Salaris 2019



4.8

[eiseres] vordert tevens betaling van een bedrag van € 1.800,- aan te weinig betaald salaris over de periode januari – oktober 2019 en stelt in dit kader – kort gezegd – het volgende. [eiseres] had deze periode recht op € 10.720,65 aan salaris, maar heeft slechts € 8.920,65 ontvangen. Het totaalbedrag is op dezelfde manier berekend als het salaris in 2018, met in achtneming van de in het vonnis van 10 januari 2020 vastgestelde 123,5 uur per maand. Enkel over de maanden maart – augustus is 25% in mindering gebracht op dit bedrag. [gedaagde] betwist het door [eiseres] gestelde en voert aan dat de vastgestelde 123,5 uur per maand enkel ziet op de gewerkte uren in 2018 en niet die van 2019. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] haar vordering onvoldoende heeft gemotiveerd om over te kunnen gaan tot toewijzing hiervan. Uit het overzicht dat [eiseres] heeft ingebracht blijkt niet hoeveel uren zij maandelijks heeft gewerkt. Gelet op het 0urencontract dat [gedaagde] bij [eiseres] had dient echter bepaald te worden hoeveel uren [gedaagde] in een maand heeft gewerkt, alvorens er een salaris bepaald kan worden. [eiseres] hanteert in dit geval de in het vonnis van 10 januari 2020 vastgestelde 123,5 uur per maand. Deze uren zijn door de kantonrechter vastgesteld middels een referteperiode over het jaar 2017. [eiseres] laat echter na te motiveren waarom deze uren ook van toepassing zouden moeten zijn over het jaar 2019. [eiseres] laat tevens na te motiveren waarom er over de maanden maart-augustus 25% in mindering wordt gebracht. Gelet op het bovenstaande zal dit deel van de vordering van [eiseres] worden afgewezen.

Wettelijke rente en verhoging



4.9
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.


4.10
De door [eiseres] gevorderde wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW is ook toewijsbaar. De kantonrechter ziet in alle omstandigheden echter wel aanleiding de verhoging te matigen tot 15%. Dit komt neer op € 191,71.

Samenvatting



4.11
Samengevat zal in beginsel een resterend bedrag van € 1.469,75 worden toegewezen. Dit bedrag bestaat uit € 1.278,04 aan resterend salaris over 2018 en € 191,71 aan wettelijke verhoging. Te verrekenen bedrag van [gedaagde]4.12 [gedaagde] heeft aangegeven dat zij een fout heeft gemaakt bij het betalen van de overeengekomen transitievergoeding Zodoende heeft [gedaagde] € 1.374,38 te veel aan [eiseres] betaald. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij dit bedrag wenst te verrekenen met het bedrag dat zij dient te voldoen aan [eiseres] . [eiseres] heeft het door [gedaagde] gestelde niet betwist. [gedaagde] haar beroep op verrekening slaagt dan ook. [gedaagde] zal hierdoor worden veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 95,37 aan [eiseres] . Dit bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020 tot en met de dag van algehele voldoening.

Proceskosten en uitvoerbaarheid bij voorraad



4.13
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient [gedaagde] verwezen te worden in de kosten van het geding. Nu [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht.



4.14
Dit vonnis wordt zoals [eiseres] vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] aan de veroordelingen moeten voldoen en dat zij de aan [eiseres] toegekende vergoeding moet betalen aan [eiseres] , ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis. Voor zover dit mogelijk zou zijn.




5.De beslissing
De kantonrechter:

veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 95,37 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 15 oktober 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 83,- aan verschotten en € 622,- (2 punten x € 311,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236
Link naar deze uitspraak