Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2017:10340 
 
Datum uitspraak:18-08-2017
Datum gepubliceerd:29-07-2021
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:AWB - 16 _ 9344
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:De rechtbank is van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op basis waarvan het vasthouden aan de terugbetaling binnen 24 maanden niet van eiseres verlangd kan worden.
Trefwoorden:belastingrecht
inkomstenbelasting
invorderingsrente
kinderopvangtoeslag
zorgtoeslag
 
Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/9344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2017 in de zaak tussen




[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,
en



de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.




De bestreden beslissing op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 1 november 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van 8 maart 2016 op het verzoek van eiseres om een persoonlijke betalingsregeling.



Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017, alwaar eiseres is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. [A] en [B] . Het vooronderzoek is heropend, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere feitelijke informatie in te brengen. Partijen hebben schriftelijke stukken ingebracht. Op 7 juli 2017 heeft wederom een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiseres is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] .



Overwegingen
1. Op 3 maart 2016 heeft eiseres een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling ingediend ter zake van dertien terugvorderingsbeschikkingen, betrekking hebbend op kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2008 tot en met 2013, tot een totaal bedrag van € 9.837.

2. Bij besluit van 8 maart 2016 heeft verweerder een betalingsregeling vastgesteld op grond waarvan eiseres met ingang van 31 maart 2016 gedurende twee jaren € 410 per maand moet betalen en het totale bedrag (inclusief invorderingsrente en vervolgingskosten) van de schuld op 28 februari 2018 moet hebben betaald. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft om aan eiseres tegemoet te komen een nieuwe termijn gesteld. Met ingang van 30 november 2016 moet eiseres gedurende 24 maanden € 391 per maand betalen.

4. Eiseres stelt dat zij onvoldoende betalingscapaciteit heeft om de vastgestelde maandelijkse termijn te betalen. Eiseres stelt in het beroepschrift voor om een maandbedrag van € 100 te betalen. Voorts voert eiseres aan dat zij in februari 2013 geprobeerd heeft om voor de openstaande bedragen een regeling te treffen met verweerder en dat verweerder toen heeft medegedeeld dat het verrekend was met haar gewone toeslagen. Omdat zij voor de openstaande bedragen geen aanmaningen of verzoeken tot betaling heeft ontvangen stelt eiseres dat zij er vanuit is gegaan dat de overige openstaande bedragen ook verrekend waren.

5. Ingevolge artikel 4:94, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen.
Ingevolge het vierde lid kan het bestuursorgaan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.

6. Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Awir heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.

7. Ingevolge artikel 31 van de Awir worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir stelt de Belastingdienst de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 40,00 mits hij voldoet aan door de Belastingdienst nader te stellen voorwaarden.
Ingevolge het derde lid van genoemd artikel eindigt een betaling van de terugvordering in maandelijkse termijnen uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering geldende betalingstermijn 24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 40,00 niet toelaat, kan de Belastingdienst, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40,00 verlangen.
Ingevolge het vierde lid van genoemd artikel kan de Belastingdienst op verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen, in afwijking van zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.

8. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van genoemde regeling wordt onder het netto-besteedbare inkomen, bedoeld in artikel 13, verstaan het gezamenlijke bedrag van een aantal in dat lid opgesomde inkomsten, verminderd met de in artikel 15, eerste lid, vermelde uitgaven.

9. De Belastingdienst Toeslagen voert ten aanzien van de toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het beleid neergelegd in de Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad).

10. Volgens artikel 79.7 van de Leidraad, voor zover hier van belang, is uitgangspunt dat de belanghebbende die teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen in de gelegenheid wordt gesteld om het bedrag van de toeslagschuld te voldoen met een standaardbetalingsregeling. De standaardregeling wordt zonder nader onderzoek in te stellen door de Belastingdienst aangeboden en gaat uit van een af te lossen bedrag van € 20,00 per maand voor iedere terugvordering afzonderlijk. De periode waarover de regeling zich uitstrekt is maximaal 24 maanden te rekenen vanaf één maand na de dagtekening van de terugvorderingsbeschikking. De eerste termijn moet zijn voldaan op de vervaldag van de terugvorderingsbeschikking. Als het teruggevorderde bedrag meer bedraagt dan € 480,00 wordt het maandelijks af te lossen bedrag zodanig verhoogd dat aflossing binnen 24 maanden mogelijk is.

11. Volgens artikel 79.8 van de Leidraad, voor zover hier van belang, kan de Belastingdienst een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Dit kan alleen als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij niet in staat is de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling. De artikelen 11, 12 en 13 van de regeling zijn hierbij van overeenkomstige toepassing. Als uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betalingscapaciteit voldoende is om de toeslagenschuld af te lossen volgens de standaardregeling, zal de Belastingdienst het verzoek om een andere betalingsregeling afwijzen.

12. Op grond van de hierboven aangehaalde bepalingen neergelegd in de Uitvoerings-regeling Invorderingswet 1990 heeft verweerder de betalingscapaciteit van eiseres berekend op € 976 per maand. De aflossingsverplichting is door verweerder op € 391 per maand vastgesteld. De uitgangspunten van deze berekening waaronder eiseres netto-inkomen per maand en de woonlasten (huur) zijn door eiseres niet weersproken en ook eiseres betalingscapaciteit is, naar het oordeel van de rechtbank, op juiste wijze berekend. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat het ontstaan van de schuld niet aan opzet of grove schuld van eiseres is te wijten.

13. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op basis waarvan het vasthouden aan de terugbetaling binnen 24 maanden niet van eiseres verlangd kan worden. Van doorslaggevend belang is hierbij dat verweerder zich gedurende een lange rij van jaren niet heeft gehouden aan de wettelijke termijn voor definitieve vaststelling van het toeslagbedrag, waarop eiseres aanspraak kan maken. Gevolg van deze handelswijze is dat eiseres wordt geconfronteerd met de terugvordering ineens van teveel aan haar uitbetaalde toeslagbedragen voor vier verschillende toeslagen over een periode van zes jaar. Het verschil tussen de per toeslag en per jaar aan eiseres uitbetaalde voorschotten en het bedrag aan toeslagen waarop eiseres per toeslag en per jaar aanspraak heeft is niet zodanig groot dat eiseres rekening heeft moeten houden met de terugbetalingsverplichting van een groot bedrag; de omvang van de thans bestaande schuld is het gevolg van het steeds toenemen van de schuld met een relatief klein bedrag per toeslag over zes opeenvolgende jaren. Daarbij stelt eiseres terecht dat de vertraagde besluitvorming door verweerder tevens heeft geleid tot een gebrek aan informatie bij eiseres over haar aanspraken, waardoor zij geen rekening heeft kunnen houden met nog openstaande bedragen, bijvoorbeeld door een bedrag opzij te zetten.
Inmiddels is eiseres een alleenstaande ouder van drie kinderen. Eiseres heeft weliswaar een normaal inkomen, maar het model op basis waarvan de draagkracht berekend wordt, gaat uit van het absolute bestaansminimum én houdt geen rekening met schulden, die vrijwillig zijn aangegaan. Eiseres heeft aangegeven de schuld te willen terugbetalen in termijnen van 200 euro.

14. De rechtbank overweegt dat, waar teveel betaalde toeslagbedragen in beginsel volledig en direct behoren te worden terugbetaald, de betalingsregeling door de wetgever in het leven is geroepen om het terugbetalen van teveel ontvangen als voorschot verleende toeslagbedragen ook daadwerkelijk mogelijk te maken. Bij de vaststelling van de termijn van 24 maanden, is de wetgever ervan uit gegaan dat de toeslag definitief wordt vastgesteld volgens de in artikel 19 van de Awir genoemde termijnen: negen maanden nadat belastingaangifte is gedaan, dan wel binnen acht weken na de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting, dan wel voor 31 december van het op het berekeningsjaar volgende kalenderjaar. Gelet op de bedragen, genoemd bij de behandeling van het voorstel, lijkt de wetgever ook ervan uit te zijn gegaan dat het zou handelen om een terugbetalings-verplichting van maximaal enkele honderden euro’s.
De nadelige gevolgen voor eiseres van het onverkort vasthouden aan terugbetaling van de schuld in 24 maanden onder de hiervoor onder 13 genoemde omstandigheden, zijn onevenredig in verhouding met de met het bestreden besluit te dienen doel, te weten het realiseren van de terugbetaling van de schuld.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:4 van de Awb en niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen, waarbij aan eiseres een betalingstermijn van
48 maanden wordt gegund.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.



Beslissing

De rechtbank:


verklaart het beroep gegrond;


vernietigt het bestreden besluit;


draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met een betalingstermijn van 48 maanden;


bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.



Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2017.






griffier rechter


Afschrift verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Link naar deze uitspraak