Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2021:2374 
 
Datum uitspraak:23-09-2021
Datum gepubliceerd:28-09-2021
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:19/4973 ANW
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:De Svb heeft met de plaatsing van bestreden besluit 1 in de Berichtenbox van appellant dat besluit op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Appellant is niet eerder dan door kennisname van bestreden besluit 1 in zijn Berichtenbox op 2 juni 2018 op de hoogte geraakt van het bestaan en de inhoud daarvan. Vervolgens heeft appellant diezelfde dag beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Uitgangspunt is dan ook dat appellant ontvankelijk is in dat beroep. De Raad ziet echter aanleiding om af te wijken van dat uitgangspunt. Dat appellant geruime tijd zijn Berichtenbox niet heeft gecheckt, komt onder deze omstandigheden voor zijn rekening en risico. Er is dus geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Ook ten aanzien van bestreden besluit 2 moet in de eerste plaats de vraag worden beantwoord of dit besluit door plaatsing in de Berichtenbox van appellant op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Naar het oordeel van de Raad is dit niet het geval. De stelling van de Svb dat appellant alleen door zelf in zijn Berichtenbox de Svb ‘uit te zetten’ kenbaar kon maken voor de Svb niet langer via elektronische weg bereikbaar te zijn, wordt niet gevolgd. Nu bestreden besluit 2 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, is de beroepstermijn niet gaan lopen op 7 juni 2018, maar op 23 juli 2018, toen appellant kennis nam van dit besluit. Appellant was dus op 23 juli 2018 niet te laat met het instellen van het beroep. Uit de overwegingen volgt dat de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden voor zover deze betrekking heeft op bestreden besluit 2 (zaak AMS 18/4679). De Raad zal deze zaak terugverwijzen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover deze betrekking heeft op bestreden besluit 1 (zaak AMS 18/3778). Het hoger beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover dit betrekking heeft op het beroep van 24 december 2018 (zaak AMS 18/7602). Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Wel bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb te bepalen dat de griffier van de Raad het door appellant betaalde griffierecht in hoger beroep van € 128,- vergoedt.
Trefwoorden:nabestaandenuitkering
uitkering
 
Uitspraak
194973 ANW, 19/4974 ANW, 19/4975 ANW


Datum uitspraak: 23 september 2021

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2019, 18/3778, 18/4679, 18/7602 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)


PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft medegedeeld af te zien van het indienen van een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2021. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.




OVERWEGINGEN


1.1.
Aan appellant is in 2003 een nabestaandenuitkering, alsmede een halfwezenuitkering, op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. Hij voldeed aan de voorwaarden, onder andere omdat zijn dochter [naam dochter], geboren in 2000, bij hem woonde. Bij afzonderlijke besluiten van 20 februari 2017 heeft de Svb deze uitkeringen ingetrokken per 1 november 2016 en het over de periode 1 november 2016 tot en met januari 2017 teveel betaalde bedrag van € 3.069,79 teruggevorderd op de grond dat [naam dochter] per 27 oktober 2016 niet meer bij appellant woonde. Na bezwaar zijn deze besluiten gehandhaafd in een beslissing van 11 oktober 2017 (bestreden besluit 1). Dit besluit is op 11 oktober 2017 om 16:56 uur in de Berichtenbox van appellant geplaatst.



1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 18 januari 2018 heeft de Svb de ANW-uitkering ingetrokken met ingang van 1 september 2005 en het teveel betaalde bedrag van € 137.687,41 van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant sinds eind augustus 2005 in Duitsland is gaan samenwonen met [naam X.]. Uit de relatie van appellant met [naam X.] is op [geboortedatum] 2006 een zoon geboren. Het bezwaar tegen de besluiten van 18 januari 2018 is, in een beslissing van 31 mei 2018 (bestreden besluit 2), ongegrond verklaard. bestreden besluit 2 is op 6 juni 2018 om 7:05 uur in de Berichtenbox van appellant geplaatst. De Svb heeft, op verzoek, aan appellant een kopie van bestreden besluit 2 toegezonden bij brief van 13 november 2018.

2. Appellant heeft op 2 juni 2018 beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1 en op 23 juli 2018 en nogmaals op 24 december 2018 tegen bestreden besluit 2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat appellant op 30 november 2015 om 15:54 uur in zijn Berichtenbox heeft aangegeven dat hij post van de Svb digitaal wilde ontvangen. Door het nogmaals toezenden van bestreden besluit 2, is geen nieuwe beroepstermijn gaan lopen en is geen nieuw rechtsgevolg ingetreden. Daarom is ook het daartegen gerichte beroep niet-ontvankelijk.

3. Appellant stelt op de hierna te bespreken gronden dat de rechtbank zijn beroep tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Inhoudelijk acht hij de bestreden besluiten onjuist.


4. De Raad oordeelt als volgt.


Juridisch kader




4.1.
In artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. In artikel 2:14, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. In artikel 2:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, het tijdstip geldt waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.



4.2.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb gaat deze termijn in met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.


Standpunten van partijen




4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij de Svb nimmer toestemming heeft gegeven om beslissingen op bezwaar in zijn Berichtenbox te plaatsen. Nadat appellant op 2 juni en 3 juni 2018 in zijn Berichtenbox had gekeken, maar de verwachte beslissing op bezwaar niet aantrof, heeft hij op 3 juni 2018 uitdrukkelijk per telefax aan de Svb gemeld dat hij de beslissing op bezwaar aangetekend op zijn huisadres wilde ontvangen. Appellant heeft verder aangevoerd dat op grond van de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst terugvorderingsbeslissingen niet uitsluitend digitaal bekend mogen worden gemaakt.



4.4.
In antwoord op vragen van de rechtbank heeft de Svb gesteld dat appellant zijn Berichtenbox heeft geactiveerd op 30 november 2015 om 15.54 uur door toen op zijn MijnOverheid-account in te loggen. Op dat moment gold een systeem van opt-in en moest de burger expliciet akkoord gaan met het ontvangen van elektronische post van een afnemer. Appellant heeft op het onlineformulier van MijnOverheid de Svb aangevinkt en is aldus akkoord gegaan met het ontvangen van elektronische post van de Svb. Vanaf 23 juli 2018 om 6.39 uur staat de Svb in het MijnOverheid account van appellant geregistreerd als ‘uitgevinkt’. Appellant was dus ten tijde van het nemen van beide bestreden besluiten voor de Svb elektronisch bereikbaar. Appellant heeft in reactie hierop geantwoord dat de door de Svb verstrekte gegevens niet betrouwbaar zijn, aangezien volgens een door hem zelf overgelegde uitdraai zijn account is geactiveerd op 26 november 2015. Hij bestrijdt dat op dat moment het opt-in-systeem van toepassing was en merkt op dat aan zijn Berichtenbox geen e-mailadres is gekoppeld.



Ontvankelijkheid beroep tegen besluit van 11 oktober 2017 (bestreden besluit 1)




4.5.
Op grond van artikel 2, tweede, derde en zesde lid en artikel 3, zesde lid van de Regeling voorzieningen GDI, in werking getreden op 1 november 2015, geldt het volgende. De gebruiker neemt door het activeren van zijn MijnOverheid-account dit account in gebruik. Hij maakt tevens kenbaar dat hij langs elektronische weg bereikbaar is voor het ontvangen van berichten in de Berichtenbox van door hem geselecteerde afnemers. De gebruiker heeft toegang tot zijn MijnOverheid-account door gebruikmaking van DigiD. De DigiD en het MijnOverheid-account zijn strikt persoonlijk en niet overdraagbaar.



4.6.
Uit 4.5 blijkt dat het in gebruik nemen van een MijnOverheid-account en het kenbaar maken dat de gebruiker voor bepaalde bestuursorganen langs elektronische weg bereikbaar is voor het ontvangen van berichten in de Berichtenbox, alleen mogelijk is met gebruik van de DigiD van de gebruiker. De DigiD is een strikt persoonlijk identificatiemiddel. De gebruiker selecteert zelf de afnemers waarvan hij berichten in zijn Berichtenbox wil ontvangen. Vanaf 1 november 2015 geldt hiervoor een opt in-mogelijkheid. Verwezen wordt naar het rapport van de Nationale Ombudsman van 6 september 2017, 2017/098, “Hoezo MIJNoverheid?”, zoals samengevat in de uitspraak van de Raad van 12 juli 2018, ECLI:NL:CRVB: 2018:2188. De stelling van appellant dat hij de Svb nimmer toestemming heeft gegeven om beslissingen op bezwaar in zijn Berichtenbox te plaatsen, wordt dan ook verworpen. Wat er ook zij van het precieze moment van activering van het MijnOverheid account van appellant, nu de Berichtenbox van appellant op 11 oktober 2017 actief was en op dat moment ook de Svb was aangevinkt, moet het er voor worden gehouden dat appellant op dat moment langs elektronische weg voldoende bereikbaar was voor de Svb. De Svb heeft dan ook met de plaatsing van bestreden besluit 1 in de Berichtenbox van appellant dat besluit op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. De Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst, waarnaar appellant heeft verwezen, is blijkens artikel 1 van die Regeling niet van toepassing op elektronisch verkeer tussen de Svb en appellant over de Anw.



4.7
Nu appellant niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen bestreden besluit 1, moet worden bezien of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim was bij het indienen van beroep.



4.8.
Zoals de Raad heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 9 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2174, brengen het zorgvuldigheidsbeginsel en het belang van toegang tot de rechter met zich mee dat, in situaties waarin een belanghebbende aangeeft dat hij elektronisch bereikbaar is voor de overheid zonder dat hij de optie heeft aangevinkt een email te willen ontvangen steeds wanneer een bericht in de Berichtenbox is geplaatst, het bestuursorgaan controleert of dit werkelijk de bedoeling van de belanghebbende is. In een situatie dat zo’n controle niet heeft plaatsgevonden, is niet voldaan aan de vereiste zorgvuldigheid en moet de rechtsbescherming van de burger prevaleren boven het belang van het bestuursorgaan dat is gemoeid met het vast komen te staan van de rechtsverhouding tussen deze burger en het bestuursorgaan. Als uitgangspunt bij de toepassing van dit artikel heeft te gelden dat het ontbreken van een notificatie ertoe leidt dat de indiener van een te laat bezwaar de termijnoverschrijding niet wordt tegengeworpen als hij binnen zes weken nadat hij kennis heeft genomen van het besluit, alsnog bezwaar maakt. Dit uitgangspunt laat onverlet dat het bestuursorgaan aannemelijk kan maken dat er omstandigheden aanwezig zijn waarin voor afwijking van dit uitgangspunt aanleiding bestaat.

4.9.Tussen partijen is niet in geschil dat bij het aanvinken van de Svb in het MijnOverheid-account van appellant, niet de optie is aangevinkt dat appellant een e-mailnotificatie wil ontvangen telkens wanneer een bericht in zijn Berichtenbox is geplaatst. De Svb heeft naar aanleiding hiervan niet gecontroleerd of dit werkelijk de bedoeling was van appellant. Appellant is niet eerder dan door kennisname van bestreden besluit 1 in zijn Berichtenbox op 2 juni 2018 op de hoogte geraakt van het bestaan en de inhoud daarvan. Vervolgens heeft appellant diezelfde dag beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Uitgangspunt is dan ook dat appellant ontvankelijk is in dat beroep.



4.10.
De Raad ziet echter aanleiding om af te wijken van dat uitgangspunt. Uit de door appellant overgelegde inloggegevens blijkt dat de Svb een aantal malen vóór de plaatsing van bestreden besluit 1 in de Berichtenbox, berichten in de Berichtenbox van appellant heeft geplaatst en dat deze ook door hem zijn gelezen. Nadat appellant bezwaar had gemaakt tegen de besluiten van 20 februari 2017 heeft de Svb aan appellant gevraagd informatie te verstrekken. Bij brief van 29 augustus 2017 is dit verzoek herhaald, waarbij is opgemerkt dat de informatie voor 19 september 2017 moest worden verzonden, bij gebreke waarvan op het bezwaar zou worden besloten op basis van de aanwezige informatie. Appellant kon dus weten dat hij enige tijd na 19 september 2017 een besluit kon verwachten. Dat hij vervolgens geruime tijd zijn Berichtenbox niet heeft gecheckt, komt onder deze omstandigheden voor zijn rekening en risico. Er is dus geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 terecht niet-ontvankelijk verklaard.


Ontvankelijkheid beroep tegen besluit van 31 mei 2018 (bestreden besluit 2)




4.11.
Ook ten aanzien van bestreden besluit 2 moet in de eerste plaats de vraag worden beantwoord of dit besluit door plaatsing in de Berichtenbox van appellant op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Naar het oordeel van de Raad is dit niet het geval. Niet gezegd kan worden dat appellant, ten tijde van het plaatsen van bestreden besluit 2 in zijn Berichtenbox, nog had aangegeven dat hij langs elektronische weg voldoende bereikbaar was. De Svb had aangekondigd dat de nog te nemen beslissing voor 1 juni 2018 zou volgen. Uit de inloggegevens blijkt dat appellant de eerste dagen van juni 2018 zijn Berichtenbox heeft gecheckt, maar het besluit trof hij daar niet in aan. Op 3 juni 2018 heeft hij daarom de Svb een fax gezonden waarin hij schreef dat hij voortaan iedere beslissing, aangetekend, per post op zijn huisadres wilde ontvangen. Bestreden besluit 2 is desondanks op 6 juni 2018 in de Berichtenbox van appellant geplaatst. Door het zenden van de fax van 3 juni 2018 heeft appellant ondubbelzinnig aangegeven voor beslissingen niet langer langs elektronische weg bereikbaar te zijn, zodat de Svb niet langer kon volstaan met bekendmaking van besluiten door plaatsing in de Berichtenbox van appellant.



4.12.
De stelling van de Svb dat appellant alleen door zelf in zijn Berichtenbox de Svb ‘uit te zetten’ kenbaar kon maken voor de Svb niet langer via elektronische weg bereikbaar te zijn, wordt niet gevolgd. Weliswaar is in artikel 2, vierde lid, van de Regeling GDI neergelegd dat de gebruiker de selectie van afnemers waarvan hij berichten in zijn Berichtenbox wil ontvangen, kan wijzigen, maar de tekst van deze bepaling sluit niet uit dat de gebruiker op andere manieren dan wijziging van de selectie van afnemers in de MijnOverheid duidelijk kan maken dat zijn elektronische bereikbaarheid niet langer bestaat. Verder is ook hier van belang dat niet alle burgers digitaal vaardig zijn en dat sommige burgers om hun zaken met de overheid te regelen op hulp van derden zijn aangewezen, maar niet altijd voldoende toezicht kunnen houden op de manier waarop die derden zich van hun taak kwijten, terwijl ook de in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde toegang tot de rechter aan de orde is (zie ook de uitspraak van de Raad van 9 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2174).



4.13.
Nu bestreden besluit 2 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, is de beroepstermijn niet gaan lopen op 7 juni 2018, maar op 23 juli 2018, toen appellant kennis nam van dit besluit. Appellant was dus op 23 juli 2018 niet te laat met het instellen van het beroep. Hieruit volgt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 2 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.


Beroep van 24 december 2018




4.14.
Nu het beroep tegen bestreden besluit 2 ontvankelijk is, heeft appellant geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van 24 december 2018, eveneens gericht tegen bestreden besluit 2. Het hoger beroep in zaak AMS 18/7602 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.


Conclusie




4.15.
Uit 4.11 tot en met 4.13 volgt dat de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden voor zover deze betrekking heeft op bestreden besluit 2 (zaak AMS 18/4679). De Raad zal deze zaak terugverwijzen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover deze betrekking heeft op bestreden besluit 1 (zaak AMS 18/3778). Het hoger beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover dit betrekking heeft op het beroep van 24 december 2018 (zaak AMS 18/7602).

5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Wel bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb te bepalen dat de griffier van de Raad het door appellant betaalde griffierecht in hoger beroep van € 128,- vergoedt.




BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep



vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het bestreden besluit van 31 mei 2018 (zaak AMS 18/4679);


bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het bestreden besluit van 11 oktober 2017 (zaak AMS 18/3778);


verwijst zaak AMS 18/4679 terug naar de rechtbank Amsterdam voor een inhoudelijke behandeling;


verklaart het hoger beroep in zaak AMS 18/7602 niet-ontvankelijk.


bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,- door de griffier van de Raad wordt terugbetaald aan appellant.




Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en J. Brand en E.C.G. Okhuizen als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2021.



(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum



(getekend) R. van Doorn
Link naar deze uitspraak