Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0529-462222
ECLI:NL:RVS:2024:1949 
 
Datum uitspraak:08-05-2024
Datum gepubliceerd:08-05-2024
Instantie:Raad van State
Zaaknummers:202204190/1/R2
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Bij besluit van 17 december 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dongen aan De Goeije Kroon V.O.F. een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van drie huisvestingsunits aan de Fazantenweg 53 in Dongen voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Bij besluit van 29 april 2021 heeft het college het door de maatschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De V.O.F. exploiteert een aardbeienkwekerij. Het college heeft aan de V.O.F. een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend. Met de omgevingsvergunning wordt het mogelijk om drie huisvestingsunits te plaatsen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De maatschap is gevestigd op het perceel naast de V.O.F.. Zij exploiteert een agrarisch bedrijf waar onder andere kerstbomen en pompoenen worden geteeld en waar activiteiten voor kinderfeestjes en bedrijfsuitjes worden georganiseerd. De maten wonen in een bedrijfswoning op het naastgelegen perceel. De maatschap kan zich niet verenigen met de verleende vergunning, omdat zij vreest voor een aantasting van de privacy en woongenot van de maten en voor de uitstraling van haar bedrijf.
Trefwoorden:agrarisch
bedrijfswoning
bestemmingsplan
omgevingsvergunning
perceel
wabo
 
Uitspraak
202204190/1/R2.
Datum uitspraak: 8 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellante], gevestigd te Dongen, en haar maten [maat A] en [maat B], beiden wonend te Dongen (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: de maatschap),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West-­Brabant van 31 mei 2022 in zaak nr. 21/2477 in het geding tussen:
de maatschap
en
het college van burgemeester en wethouders van Dongen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2020 heeft het college aan De Goeije Kroon V.O.F. (hierna: de V.O.F.) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van drie huisvestingsunits aan de Fazantenweg 53 in Dongen voor het huisvesten van arbeidsmigranten.
Bij besluit van 29 april 2021 heeft het college het door de maatschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2022 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld.
De V.O.F. heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een zienswijze naar voren gebracht.
De maatschap heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 29 februari 2024, waar de maatschap, vertegenwoordigd door [maat A], de V.O.F., vertegenwoordigd door [gemachtigden] en bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat in Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door G.M. van Dijk-Boudewijns en F. Özcan-Avci, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 oktober 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       De V.O.F. exploiteert een aardbeienkwekerij. Het college heeft aan de V.O.F. een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°,van de Wabo in samenhang met artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht. Met de omgevingsvergunning wordt het mogelijk om drie huisvestingsunits te plaatsen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De maatschap is gevestigd op het perceel naast de V.O.F.. Zij exploiteert een agrarisch bedrijf waar onder andere kerstbomen en pompoenen worden geteeld en waar activiteiten voor kinderfeestjes en bedrijfsuitjes worden georganiseerd. De maten wonen in een bedrijfswoning op het naastgelegen perceel. De maatschap kan zich niet verenigen met de verleende vergunning, omdat zij vreest voor een aantasting van de privacy en woongenot van de maten en voor de uitstraling van haar bedrijf.
2.1.    In deze uitspraak zal worden ingegaan op het woon- en leefklimaat en op de alternatieve locaties voor de units die de maatschap heeft aangedragen. Het incidenteel hoger beroep van de V.O.F. is voorwaardelijk.
Toetsingskader
3.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat met de door de maatschap aangedragen alternatieve locaties voor de plaatsing van de units niet een gelijkwaardig resultaat met aanzienlijk minder bezwaren kan worden bereikt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college heeft kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat de omgevingsvergunning zal leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van de arbeidsmigranten en van de maatschap. Volgens de rechtbank is het niet aannemelijk dat er geluidsoverlast door de bedrijfsactiviteiten van de V.O.F. zal plaatsvinden. Bovendien zijn de richtafstanden uit de VNG-brochure niet van toepassing, omdat de woonunits een logiesfunctie hebben en niet een woonfunctie. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aantasting van de privacy van de maatschap valt te verwachten.
Woon- en leefklimaat
5.       De maatschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat haar woon- en leefklimaat niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast door het bouwplan. Zij ondervindt namelijk overlast van de arbeidsmigranten vanwege muziek, stemgeluid en inkijk in de tuin en bedrijfswoning.
5.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de voorziene woonunits niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de maatschap. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de units in een U-vorm zijn opgesteld, waardoor een binnenplein is ontstaan. Het binnenplein is gericht naar het noordoosten, terwijl de bedrijfswoning van de maatschap zich ten westen van de units bevindt. Verder is in de landschappelijke inpassing, die deel uitmaakt van het besluit, in een haag voorzien, waardoor het zicht vanaf de units op de maatschap is beperkt. Weliswaar is enige nadelige invloed op het woon- en leefklimaat van de maatschap niet uit te sluiten, maar de maatschap heeft niet aannemelijk gemaakt dat die nadelige invloed onevenredig bezwarend is in verhouding tot de belangen die gediend worden met de verleende vergunning.
Alternatieve locaties
6.       De maatschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de maatschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar aangedragen alternatieve locaties voor het huisvesten van arbeidsmigranten leiden tot een vergelijkbaar resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren. Het gaat om drie alternatieve locaties: de locatie achter de kas, de locatie bij het laad- en lospunt en de locatie aan de [locatie]. Daarnaast is er in beroep in het deskundigenrapport van DLV advies, van 8 maart 2022, dat is overlegd ter onderbouwing van dit standpunt, nog een vierde alternatief voorgesteld. Bij dit vierde alternatief worden de units op de huidige locatie, maar in een andere opstelling geplaatst.
6.1.    Anders dan de V.O.F. betoogt, heeft de rechtbank het vierde alternatief terecht bij haar beoordeling betrokken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1291, doet strijd met de goede procesorde zich voor als nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Dat is hier niet het geval, omdat het college uitgebreid op het alternatief heeft kunnen reageren. De Afdeling zal het vierde alternatief daarom ook betrekken bij haar oordeel.
6.2.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, moet het bevoegde gezag beslissen op een aanvraag zoals die is ingediend. Als een project op zichzelf voor dat gezag aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven alleen dan tot de weigering van een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan leiden, als op voorhand duidelijk is dat door de uitvoering van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. Dat volgt uit onder andere de uitspraken van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:619, en 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:924. Uit die uitspraken volgt ook dat het aan degene is die zich op een alternatief beroept om aannemelijk te maken dat het alternatief voldoet aan die voorwaarden.
6.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de maatschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de door de maatschap aangedragen alternatieve locaties een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank hierover en sluit zich daarbij aan. Ten eerste is de locatie bij het laad- en lospunt volgens het deskundigenrapport van de maatschap zelf niet uitvoerbaar. Dit heeft de maatschap ook niet bestreden. Ten tweede zijn voor de locatie achter de kas grote ingrepen nodig, zoals het verleggen van het trayveld, de waterleidingen en het waterbassin. Dit geldt ook voor de locatie aan de [locatie], waar naast een trayveld, dat zou moeten worden opgegeven, ook een watersilo en een ondergrondse put aanwezig zijn. Deze alternatieve locaties zijn daarmee niet aanmerkelijk minder bezwarend. Ten slotte leidt ook het vierde alternatief waarin de units in een rijopstelling worden geplaatst niet tot een gelijkwaardig resultaat, omdat aannemelijk is dat juist in de U-opstelling de overlast voor omwonenden het meest wordt beperkt. Op de zitting heeft de V.O.F. verder onweersproken toegelicht dat deze opstelling van de units niet mogelijk is, omdat op dat deel van het terrein een gasleiding loopt. Ook is toegelicht aan de hand van een afbeelding dat de ruimte daar nodig is als manoeuvreerruimte voor vrachtverkeer. Dit alternatief is dan ook niet aanmerkelijk minder bezwarend.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep van de maatschap is ongegrond. Hiermee wordt aan het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep niet toegekomen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Proceskosten
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024
1092-638
Link naar deze uitspraak