Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0529-462222
ECLI:NL:RBDHA:2024:5830 
 
Datum uitspraak:26-04-2024
Datum gepubliceerd:09-05-2024
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:SGR 23/2430
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Wet WIA; door verzekeringsarts b&b zijn voldoende beperkingen aangenomen in de FML; medische grondslag bestreden besluit voldoende; basisinformatie CBBS; afwisseling van houding / kortdurend vertreden; arbeidsdeskundige grondslag bestreden besluit eveneens voldoende; geduide functies geschikt. Beroep ongegrond.
Trefwoorden:agrarisch
tuinbouw
uitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 23/2430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen


[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. H.S. Huisman),

en


de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).




Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 16 juni 2022 geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Bij besluit van 3 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft bij brieven van 12 mei 2023 en 17 november 2023 de gronden van beroep aangevuld. Bij brieven van 13 juni 2023 en 3 november 2023 heeft zij nadere stukken overgelegd.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij brieven van 12 juli 2023 en 27 oktober 2023 nadere stukken overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Op 14 december 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend met het verzoek aan het Uwv om in een aanvullende verzekeringsgeneeskundige rapportage te reageren op de door eiseres bij brief van 3 november 2023 overgelegde verklaring van haar podotherapeut en de stelling van eiseres dat kortdurend vertreden iets anders is dan afwisseling van houding.

Van het Uwv is een brief met bijlage ingekomen van 5 januari 2024. Bij brief van 24 januari 2024 heeft eiseres hierop gereageerd.

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij een nadere zitting willen. Nadat eiseres op 9 februari 2024 kenbaar heeft gemaakt geen nadere zitting te willen en de termijn waarbinnen het Uwv had kunnen reageren ongebruikt was verstreken, heeft de rechtbank het onderzoek op 15 maart 2024 gesloten.

Overwegingen



Inleiding


1. Eiseres is laatstelijk voor 37,47 uur per week werkzaam geweest als agrarisch medewerker (paprika’s snijden en verpakken). Op 19 juni 2020 heeft zij zich ziekgemeld. Bij besluit van 29 september 2020 is eiseres per 18 juni 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend die tot en met 15 juni 2022 is betaald. Op 7 maart 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 16 juni 2022 (de datum in geding).


Besluitvorming



2.1.
Aan het primaire besluit ligt ten grondslag een rapport van de primaire verzekeringsarts van 24 juni 2022 die de beperkingen van eiseres heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde datum. Daarnaast ligt aan het primaire besluit ten grondslag een rapport van de primaire arbeidsdeskundige die op basis van de FML heeft vastgesteld dat eiseres niet geschikt is voor de maatgevende arbeid en diverse functies heeft geduid die voor eiseres geschikt zijn, gelet op haar beperkingen.



2.2.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 2 februari 2023 en een gewijzigde FML van diezelfde datum waarin de verzekeringsarts b&b aanvullende beperkingen van eiseres heeft vastgelegd. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige b&b een rapport opgesteld van 20 februari 2023.
Uit bijlage C bij dit rapport blijkt dat de arbeidsdeskundige b&b overleg heeft gehad met de verzekeringsarts b&b vanwege signaleringen op onderdelen van de geduide functies. Over de eerste drie functies, die aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag zijn gelegd, heeft de verzekeringsarts b&b verklaard dat kortdurend vertreden na ieder uur voldoende is om de statische belasting in zitten te onderbreken.


Standpunten


3. Eiseres betoogt – samengevat – dat in de gewijzigde FML nog steeds onvoldoende beperkingen zijn opgenomen en dat ook de in bezwaar geduide functies ongeschikt zijn. Ter onderbouwing van haar beroep heeft zij op 13 juni 2023 een verklaring overgelegd van haar psycholoog en op 3 november 2023 een verklaring van haar podotherapeut. In de aanvullende gronden van beroep van 17 november 2023 heeft eiseres de geschiktheid van de in bezwaar geduide functies betwist, waartoe zij in reactie op bijlage C bij het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 20 februari 2023 onder meer heeft gesteld dat kortdurend vertreden iets anders is dan afwisseling van houding.

4. Het Uwv handhaaft in beroep zijn eerder ingenomen standpunten. In de medische rapportage in beroep van 11 juli 2023 heeft de verzekeringsarts b&b gemotiveerd toegelicht waarom de aanvullende beroepsgronden van 12 mei 2023 en de door eiseres bij brief van 13 juni 2023 verklaring van haar psycholoog geen aanleiding geven tot een ander standpunt. In reactie op de heropeningsbeslissing van 14 december 2023 heeft de verzekeringsarts b&b een rapport uitgebracht van 4 januari 2024 waarin de verzekeringsarts b&b concludeert dat de door eiseres overgelegde verklaring van haar podotherapeut en haar stelling dat kortdurend vertreden iets anders is dan afwisseling van houding geen aanleiding geven om aanvullende beperkingen aan te nemen of het standpunt te wijzigen.


Beoordeling


5. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv op juiste gronden heeft geweigerd eiseres een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen en overweegt als volgt.



5.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 5 van de Wet WIA is sprake als de verzekerde als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.


Medisch deel van het bestreden besluit




5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is om een hogere mate van arbeidsongeschiktheid aan te nemen.



5.3.
De rechtbank stelt vast dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van de verzekeringsarts b&b is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, onderzoek door de primaire verzekeringsarts, dat wat tijdens de bezwaarprocedure aan bod is gekomen en informatie van de behandelend sector. Ook heeft de verzekeringsarts b&b inhoudelijk gereageerd op de bezwaargronden. De door eiseres overgelegde informatie van de behandelend sector (psycholoog, bekkenfysiotherapeut en revalidatiearts) is door de verzekeringsarts b&b kenbaar meegewogen bij de heroverweging in bezwaar, wat ertoe geleid heeft dat de belastbaarheid van eiseres in bezwaar is bijgesteld door het aannemen van aanvullende beperkingen die zijn neergelegd in een gewijzigde FML van 2 februari 2023 (de gewijzigde FML). In de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 2 februari 2023 zijn die aanvullende beperkingen uitvoerig toegelicht.



5.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verdergaande beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren aannemelijk zijn, gelet op de ernst van de somatisch-symptoomstoornis waarmee zij is gediagnosticeerd. Het zijn immers alleen de objectief vast te stellen beperkingen voor het verrichten van arbeid die doorslaggevend zijn bij het beoordelen van de belastbaarheid en niet de diagnose of de ernst van de stoornis. Met die objectief vast te stellen beperkingen is door de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden.



5.5.
Eiseres stelt verder dat zij geen greep meer krijgt op haar gedachten en klachten die zij als gevolg van haar somatisch-symptoomstoornis ervaart. De verzekeringsarts b&b heeft ook erkend dat disproportionele gedachten kenmerkend aan de stoornis van eiseres zijn. Omdat eiseres als gevolg van haar gedachten over pijn vermoeid raakt en zich daardoor slecht kan concentreren, zijn volgens haar verdergaande beperkingen aannemelijk. Dat geen sprake zou zijn van een aanzienlijke energetische beperking en een urenbeperking is ondeugdelijk en onvoldoende gemotiveerd. Een urenbeperking kan ook preventief aangenomen worden om verergering van haar klachten tegen te gaan.

De rechtbank volgt eiseres evenmin in dit betoog. De verzekeringsarts b&b heeft benoemd dat disproportionele gedachten, gevoelens en gedragingen over de lichamelijke klachten in het algemeen kenmerkend zijn voor een somatisch-symptoomstoornis. Daaruit volgt echter niet dwingend dat eiseres geen greep meer krijgt op haar gedachten en klachten. In dit verband heeft de verzekeringsarts b&b in het rapport van 11 juli 2023 opgemerkt dat de symptoomverschuiving met wisselende klachten, waarvan volgens hem sprake is, erop wijst dat niet medische aspecten een rol spelen en dat er juist wel enige grip is op haar gedrag. Ook haar verdere functioneren wijst op een zekere autonomie/grip op haar leven, waarbij niet op alle levensgebieden ernstig disfunctioneren naar voren komt.

Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts b&b toereikend heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking bij eiseres niet aan de orde is. De verzekeringsarts b&b heeft de duurbelastbaarheid beoordeeld op basis van de specifieke gezondheidssituatie van eiseres, waarbij de diagnose niet leidend is. Die beoordeling is verricht met inachtneming van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat de aard en de ernst van aandoening niet leidt tot een aanzienlijke energetische beperking. Er is geen extra algehele rust of extra slaap noodzakelijk en de behandeling is niet zo intensief dat hierdoor de beschikbaarheid voor werk verminderd is. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uiteengezet waarom de gezondheidssituatie van eiseres niet onder de voorwaarden valt op grond waarvan een arbeidsduurbeperking kan worden aangenomen. Eiseres heeft in beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die aanleiding geeft om de juistheid van de beoordeling van haar duurbelastbaarheid in twijfel te trekken.



5.6.
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar betoog dat door de verzekeringsarts b&b onvoldoende acht is geslagen op informatie van de fysiotherapeut, op basis waarvan volgens eiseres meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Het behoort tot de expertise van de verzekeringsarts b&b om op grond van eigen onderzoeksbevindingen de beperkingen van eiseres vast te stellen. De verzekeringsarts b&b heeft daarbij in aanmerking genomen dat de fysiotherapeut een bewegingsbeperking van wervelkolom en overgang naar het bekken beschrijft, maar hij heeft vervolgens op basis van eigen onderzoek vastgesteld dat die bewegingsbeperking niet ernstig is. Verder heeft hij opgemerkt dat de behandelend artsen door eiseres ervaren beperkingen in activiteiten beschrijven, maar geen beperkingen bij onderzoek vermelden. Ook is het dagverhaal van eiseres in aanmerking genomen. Met de gegeven toelichting maakt de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk hoe hij tot vaststelling van de beperkingen is gekomen, terwijl eiseres in beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid daarvan.



5.7.
Eiseres acht aannemelijk dat de bekkenscheefstand en het beenlengteverschil op de datum in geding verdergaande beperkingen meebrengen op het gebied van lopen, hurken en tillen dan door de verzekeringsarts b&b zijn aangenomen. Zij verwijst daartoe naar de door haar bij brief van 3 november 2023 overgelegde verklaring van haar podotherapeut van 3 oktober 2023, waarin is geconstateerd dat eiseres bekkenscheefstand heeft als gevolg van een beenlengteverschil. Die verklaring vormt volgens eiseres een nadere onderbouwing van de eerdere constateringen van de bekkenfysiotherapeut.

De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Door behandelaars van eiseres is nooit eerder een significant beenlengteverschil geconstateerd. Zo vermeldt de verklaring van de bekkenfysiotherapeut van 31 augustus 2022 wel dat er geen optimale stabiliteit van bekken en lage rug is, maar van een beenlengteverschil is geen sprake en ook niet in enig ander medisch dossierstuk dat ziet op de datum in geding. De verklaring van de podotherapeut, die van (ruimschoots) na de datum in geding dateert, is – anders dan eiseres meent – dus geen nadere onderbouwing van de constateringen van de bekkenfysiotherapeut. Maar ook als dat anders zou zijn, volgt uit de verklaring van de podotherapeut niet dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De rechtbank betrekt hierbij dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 4 januari 2024 heeft overwogen dat het probleem van de scheefstand door zoolaanpassing eenvoudig opgeheven kan worden en daarom niet tot extra beperkingen zou hebben geleid als deze op de datum in geding aanwezig zou zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat die overweging volledig overeenstemt met het therapievoorstel dat in de verklaring van de podotherapeut staat vermeld.



5.8.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd dus geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling en de in de gewijzigde FML vastgestelde beperkingen en belastbaarheid van eiseres ten tijde van de datum in geding. Hieruit volgt dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.


Arbeidsdeskundig deel van het bestreden besluit




5.9.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de functies die de arbeidsdeskundige b&b op basis van de gewijzigde FML heeft geduid, ongeschikt voor haar zijn, waartoe de rechtbank het volgende overweegt.

De schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid is door de arbeidsdeskundige b&b gebaseerd op de functies textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160), lader, losser (SBC-code 111220) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180). Omdat bij elk van deze functies de in de gewijzigde FML onder 5.9.1 neergelegde beperking aan bod komt (‘afwisseling van houding, niet langdurig in één houding verblijven; zitten, staan en lopen afwisselen’), heeft de arbeidsdeskundige b&b overlegd met de verzekeringsarts b&b. De verzekeringsarts b&b heeft hierover opgemerkt dat kortdurend vertreden na ieder uur voldoende om de statische belasting in zitten te onderbreken. Verder is ten aanzien van de functie met SBC-code 111160 aangegeven dat het zitten na ieder kwartier met kortdurend lopen en staan wordt afgewisseld. Ten aanzien van de functie met SBC-code 111220 is aangegeven dat het zitten, lopen en staan voortdurend worden afgewisseld. Ten aanzien van de functie met SBC-code 111180 is aangegeven dat er naar eigen inzicht tussendoor kortdurend kan worden vertreden. Dit valt volgens de verzekeringsarts b&b binnen de belastbaarheid van eiseres.

In reactie op de heropeningsbeslissing van 14 december 2023 heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 4 januari 2024 opgemerkt dat de toelichting ‘niet langdurig in één houding verblijven; zitten, staan en lopen afwisselen’ alleen in de FML is opgenomen om (samengevat) te voorkomen dat functies zouden worden geduid waarin staan of zitten heel statisch zijn en om die reden niet passen bij de mogelijkheden en beperkingen van eiseres. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn er bij eiseres geen ernstige afwijkingen die het noodzakelijk maken om op ieder willekeurig moment volledig naar eigen inzicht van houding te moeten wisselen.

De rechtbank stelt vast dat in de basisinformatie CBBS ten aanzien van beoordelingspunt 5.9 (Afwisseling van houding) is toegelicht dat dit punt gedefinieerd is als de specifieke opeenvolging van verschillende houdingen. Het gaat hierbij niet om de gebruikelijke afwisseling in zitten, staan en lopen, maar om de noodzaak om in het werk lichaamshoudingen in een specifieke volgorde af te wisselen. Gelet op de rapporten van de verzekeringsartsen is er een beperking op dit punt in de FML opgenomen, omdat het van belang is voor eiseres om langdurige statische houdingen te vermijden. Afwisselend zitten-staan-lopen is mogelijk. Een specifieke volgorde is daarbij niet aangegeven. Uit het overleg dat heeft plaatsgevonden tussen de arbeidskundige b&b en de verzekeringsarts b&b (bijlage C van het arbeidskundig rapport van 20 februari 2023) en het aanvullend rapport van 4 januari 2024 blijkt dat de verzekeringsarts b&b van oordeel is dat kortdurend vertreden na ieder uur voldoende is om de statische belasting in zitten te onderbreken.
Nu de verzekeringsartsen niet hebben overwogen dat er voor eiseres een noodzaak is om in het werk lichaamshoudingen in een specifieke volgorde af te wisselen en kortdurend vertreden voldoende wordt geacht, is het beoordelingspunt naar het oordeel van de rechtbank niet op de juiste wijze toegepast. Uit de overwegingen van de verzekeringsartsen en de toelichting in de FML blijkt echter wat volgens hen de precieze beperking van eiseres is (langdurige statische houdingen vermijden). Anders dan eiseres, ziet de rechtbank geen plots veranderde motivering/toelichting van de verzekeringsarts b&b. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gemotiveerd dat de geduide functies geschikt zijn gelet op de beperking van eiseres.



5.10.
Eiseres heeft ten aanzien van de functie met SBC-code 111180 verder gesteld dat in deze functie gesproken kan worden van strikte oplevertijdstippen, terwijl eiseres beperkt is geacht op werk met veelvuldige deadlines en productiepieken (beoordelingspunt 1.8.4). Uit het resultaat functiebeoordeling blijkt echter niet dat op dit punt sprake is van een kenmerkende belasting. Dit betoog slaagt daarom niet.



5.11.
Uit het voorgaande volgt dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies (in medisch opzicht) geschikt zijn voor eiseres. De rechtbank overweegt dat de functies medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) en productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) niet aan de schatting ten grondslag liggen. Wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd, wat daarvan ook zij, kan daarom niet leiden tot het oordeel dat de schatting onjuist is.



5.12.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit ook is gebaseerd op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.


Conclusie


6. De functies die de arbeidsdeskundige b&b aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag heeft gelegd, zijn in medisch opzicht geschikt. Daaruit volgt dat het Uwv op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op de datum in geding op minder dan 35% heeft gesteld, zodat eiseres terecht met ingang van die datum een WIA-uitkering is geweigerd. Het beroep is daarom ongegrond.



Proceskosten


7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Link naar deze uitspraak