Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met Oudshoorn & Schoe
0348-418816
ECLI:NL:CRVB:2024:787 
 
Datum uitspraak:18-04-2024
Datum gepubliceerd:03-05-2024
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:22/1599 WAZ
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Weigering verstrekken vergoeding nieuwe kniklader. Appellant kan geen aanspraak maken op het overgangsrecht van de Wet Rea op het toekennen van de voorziening. Weigering van de voorziening is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het VN-Gehandicaptenverdrag en de Wgbh/cz.
Trefwoorden:melkvee
subsidies
uitkering
wao
waz
 
Uitspraak
22/1599 WAZ

Datum uitspraak: 18 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer








Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
13 april 2022, 20/2494 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)


SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv op goede gronden heeft geweigerd om appellant een voorziening in de vorm van een nieuwe kniklader te verstrekken. Volgens appellant moet de voorziening hem toegekend worden op grond van het overgangsrecht in verband met het vervallen van de Wet Rea. Daarnaast is de weigering van de voorziening in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het VN-Gehandicaptenverdrag en de Wgbh/cz. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet.




PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.J.M.W. Bastian hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft een nader stuk ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bastian. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.




OVERWEGINGEN



Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.


Wat aan de zaak vooraf is gegaan.



1.1.
Appellant is vanaf 1986 melkvee- en vleesveehouder. Hij is vanaf 9 januari 2000 door een polsbreuk gedeeltelijk arbeidsongeschikt geworden. Het Uwv heeft geweigerd om appellant na afloop van de wachttijd een uitkering toe te kennen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft hem wel aangemerkt als arbeidsgehandicapte in de zin van de toen geldende Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Rea).



1.2.
Het Uwv heeft appellant bij besluit van 19 december 2002 op grond van de Wet Rea een bedrag van € 31.775,38 toegekend als vergoeding voor de aanschaf van een kniklader.



1.3.
Appellant heeft op 29 december 2007 een aanvraag ingediend bij het Uwv voor een nieuwe kniklader, omdat de verstrekte kniklader inmiddels gebreken vertoonde. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft in een uitspraak van 26 juli 2010, AWB 08/1057, geoordeeld dat appellant geen aanspraak had op een nieuwe voorziening ter vervanging van de eerder verstrekte kniklader, gelet op de intrekking van de Wet Rea, artikel 2.3 van de Wet invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet IWIA) en wat in de memorie van toelichting over dit artikel is bepaald. Wel heeft het Uwv in de fase van beroep aan appellant een bedrag van maximaal € 8.000,- toegekend als vergoeding van de reparatiekosten van de kniklader.



1.4.
Het Uwv heeft ook in latere besluiten, voor het laatst in een besluit van 15 maart 2016, kosten vergoed voor onderhoud en reparatie van de kniklader.


De huidige procedure




1.5.
Appellant heeft op 10 december 2019 een aanvraag gedaan voor een voorziening in de vorm van een nieuwe kniklader, omdat de kniklader op korte termijn aan vervanging toe is. Bij zijn aanvraag heeft hij een offerte gevoegd voor een kniklader Schäffer 6680 T ten bedrage van € 83.889,30. Het Uwv heeft in een besluit van 9 april 2020 de aanvraag afgewezen omdat appellant langer dan drie jaar als zelfstandige werkt.



1.6.
Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 26 augustus 2020 het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In dit besluit is toegelicht dat appellant niet op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met name gelet op artikelen 34a en 133e van de Wet WIA, in aanmerking kan komen voor de aangevraagde voorziening. Hij voldoet niet aan de voorwaarden omdat hij geen startende zelfstandige is die bij aanvang structureel functionele beperkingen had dan wel omdat hij niet binnen drie jaar na de start als zelfstandige functionele beperkingen heeft gekregen. Op grond van het overgangsrecht in artikel 2.3 van de Wet IWIA kan evenmin een nieuwe kniklader worden vergoed. Op grond van het overgangsrecht wordt degene aan wie al voor 1 augustus 2004 een voorziening is toegekend, als verzekerde aangemerkt voor de duur van die specifieke aanspraak op een voorziening in exact dezelfde vorm. Maar nieuwe aanspraken kunnen niet ontstaan.


Uitspraak van de rechtbank


2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant op grond van de Wet WIA geen aanspraak kan maken op de door hem verzochte vergoeding. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de memorie van toelichting bij de Wet IWIA geen reden gezien om een ander standpunt in te nemen dan dat de rechtbank eerder in de uitspraak van 26 juli 2010 heeft ingenomen. Appellant kan niet op grond van de Wet Rea een vergoeding krijgen voor de aanschaf van een nieuwe kniklader. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen strijd is met de door appellant genoemde artikelen uit het VNGehandicaptenverdrag en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) en daarbij overwogen dat appellant de strijdigheid die hij constateert niet heeft onderbouwd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet omdat de aanschaf van een nieuwe kniklader anders is dan vergoeding van reparatiekosten van de eerder verstrekte kniklader. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afwijzing van de voorziening onevenredig nadelige gevolgen voor hem heeft en daarom moet leiden tot toewijzing. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat afwijzing erop is gebaseerd dat er geen grondslag is voor de toekenning. Artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt geen zelfstandige grondslag op grond waarvan de aanspraak alsnog kan ontstaan.



Het standpunt van appellant




3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat de aangevraagde voorziening een voortzetting betreft van een reeds bestaande aanspraak die op grond van de Wet Rea is verstrekt. Omdat hij voorafgaand aan de invoering van de Wet WIA aanspraak had op vergoeding van de aanschafkosten van een kniklader en zijn aanvraag ziet op voortzetting van deze aanspraak, volgt uit het overgangsrecht in de Wet IWIA dat de Wet Rea op appellant van toepassing is gebleven. Uit de memorie van toelichting bij de Wet IWIA volgt dat de status van arbeidsgehandicapte blijft bestaan zolang aan de voorwaarden voor de status conform de Wet Rea wordt voldaan. Hij kan daarom een beroep blijven doen op artikel 22 van de Wet Rea. Ter zitting is nader toegelicht dat het evenredigheidsbeginsel relevant is gelet op de gevolgen van het besluit voor hem als zelfstandige. Appellant kan door zijn handicap niet het werk verrichten dat de kniklader doet. Verder heeft appellant herhaald dat het bestreden besluit inbreuk maakt op zijn rechten op grond van het VNGehandicaptenverdrag, met name artikel 9 van dit verdrag. Daarnaast is de weigering in strijd met artikel 5 van de Wgbh/cz.


Het standpunt van het Uwv




3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.




Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de gevraagde voorziening in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.


4.1.
Ter zitting heeft appellant bevestigd dat niet ter discussie staat dat op grond van de Wet WIA geen aanspraak bestaat op een kniklader.


Aanspraak op grond van het overgangsrecht




4.2.
Met ingang van 1 augustus 2004 is er geen toegang meer tot de WAZ. Verzekerden die al onder de WAZ vielen bleven verzekerd voor de WAZ. De Wet Rea is met de invoering van de Wet WIA met ingang van 29 december 2005 vervallen.



4.3.
In de memorie van toelichting bij artikel 2.3 van de IWIA is vermeld:
“Omdat de Wet REA wordt ingetrokken en het begrip arbeidsgehandicapte daarmee vervalt, zijn de reïntegratie-instrumenten, waar gewenst, in de uitkeringswetten (Wet WIA, WAO, WAZ en WAJONG) opgenomen. (…) Sommige instrumenten zijn echter niet opgenomen in de uitkeringswetten. (…). Om ook de bestaande aanspraken op instrumenten die niet in de uitkeringswetten terugkeren te handhaven, blijft de Wet REA met betrekking tot die instrumenten, op de personen die die aanspraak hebben, op grond van artikel 2.3 van deze wet, van toepassing. Die toepasselijkheid duurt echter slechts voor de duur van de aanspraak. Nieuwe aanspraken kunnen dus niet ontstaan.

Het begrip arbeidsgehandicapte vervalt met intrekking van de Wet REA. Dit begrip omvat een ruimere doelgroep dan de doelgroep van de Wet WIA, WAO, WAZ en WAJONG, waarin bepaalde reïntegratie-instrumenten zijn opgenomen. Het kan daarom voorkomen dat een persoon die arbeidsgehandicapte was als bedoeld in de Wet REA, maar niet behoort tot de doelgroep van de reïntegratie-instrumenten in de Wet WIA, WAO, WAZ en WAJONG, na intrekking van de Wet REA zijn aanspraak op een instrument, dat wel voor anderen in WIA, WAO, WAZ en WAJONG is opgenomen, vervalt. Dit is niet wenselijk. Ook op deze personen blijft de Wet REA, op grond van artikel 2.3 van deze wet, van toepassing, voor duur van de aanspraak. Nieuwe aanspraken op instrumenten op grond van de Wet REA kunnen niet ontstaan.”



4.4.
In de passage waar appellant naar heeft gewezen wordt vermeld:
“Personen die op grond van de wetgeving zoals die gold vóór de intrekking van de Wet REA de status van arbeidsgehandicapte hebben verkregen, behouden deze status conform de voorwaarden in de Wet REA, zolang ze aan de voorwaarden voor de status conform de Wet REA voldoen. Dat wil zeggen dat ze aanspraak kunnen blijven maken op het reïntegratie-instrumentarium. (…) Voor de intrekking van de Wet REA geldt dat de status van arbeidsgehandicapte ontleend aan die wet behouden blijft.”



4.5.
Gelet op artikel 2.3 van de Wet IWIA en wat is vermeld in de toelichting bij dit artikel kunnen nieuwe aanspraken op grond van de Wet Rea of op grond van het overgangsrecht niet ontstaan. Een nieuwe kniklader kan niet gezien worden als een voortzetting van een bestaande voorziening, maar betreft een nieuwe voorziening ter vervanging van de eerder verstrekte kniklader. Daarbij volgt uit de bij 4.3 weergegeven passage dat door de wetgever is onderkend dat na afschaffing van de Wet Rea geen mogelijkheid bestaat om gevestigde, niet startende zelfstandigen die eerder als arbeidsgehandicapte zijn aangemerkt, een (nieuwe) voorziening toe te kennen. De door appellant aangehaalde passage over het begrip arbeidsgehandicapte biedt geen aanknopingspunten voor een andere visie hierop.


Evenredigheidsbeginsel




4.6.
In artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de nadelige gevolgen van een besluit voor een of meer belanghebbenden niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Zoals naar voren komt uit wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, is in de materie-wetten geen grondslag te vinden voor een aanspraak op een voorziening in de vorm van een nieuwe kniklader. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 3:4 van de Awb geen zelfstandige grondslag biedt op grond waarvan die aanspraak alsnog kan ontstaan.


Beroep op het VN-Gehandicaptenverdrag en de Wgbh/cz




4.7.
Zoals ter zitting aan de orde is gekomen richt artikel 9 van het VN-Gehandicaptenverdrag zich tot de Staten en kan dit geen grondslag bieden voor verstrekking van een voorziening.
De grond van appellant dat het besluit in strijd is met de Wgbh/cz slaagt evenmin. De Raad heeft in uitspraken van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1598 en 6 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2760 reeds overwogen dat de Wgbh/cz niet van toepassing is op de vaststelling van sociale zekerheidsaanspraken.

Conclusie en gevolgen


5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellant een nieuwe kniklader te verstrekken in stand blijft.

6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.





BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en M.L. Noort en L.A. Kjellevold als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.



(getekend) A.I. van der Kris



(getekend) S. Pouw




Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels



Wet IWIA
Artikel 2.3, eerste lid
De artikelen van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten en de daarop berustende bepalingen, zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de dag waarop deze op grond van artikel 2.10, vervallen, blijven van toepassing op de persoon, instelling of organisatie die op of voor die dag in aanmerking is gebracht voor een instrument op grond van die wet of een aanvraag daartoe heeft ingediend, zolang dat instrument in dezelfde vorm wordt verstrekt.



Wet Rea (tot 29 december 2005)
Artikel 2. Arbeidsgehandicapte
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder arbeidsgehandicapte verstaan:
a. de persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO, de WAZ of de WAJONG;
b. de persoon aan wie op grond van een wettelijk voorschrift in verband met ziekte of gebrek een voorziening is toegekend die strekt tot behoud, herstel of bevordering van de
arbeidsgeschiktheid of ten behoeve van wie een subsidie voor met een voorziening verband
houdende kosten is verstrekt;
c, d, e. (…)
2. (..)
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt tevens onder arbeidsgehandicapte verstaan, de persoon die niet behoort tot een categorie van personen als bedoeld in het eerste en tweede lid, doch ten aanzien van wie op grond van een medisch-arbeidskundige beoordeling is vastgesteld, dat hij in verband met ziekte of gebrek een belemmering heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid.
4. De persoon, bedoeld in het derde lid, blijft gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van vaststelling, arbeidsgehandicapte in de zin van deze wet. Onmiddellijk na afloop van deze periode wordt opnieuw vastgesteld of hij in verband met ziekte of gebrek een belemmering heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid.

Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft tot taak de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces van de arbeidsgehandicapte ten aanzien van wie de werkgever geen verplichting heeft als bedoeld in artikel 8, die verzekerd is op grond van de WAZ, of recht heeft op een uitkering op grond van de WAZ.

Artikel 22, eerste en derde lid
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan aan de arbeidsgehandicapte, bedoeld in artikel 10, op aanvraag of ambtshalve voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag aan de arbeidsgehandicapte, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, andere voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid dan de voorzieningen, bedoeld in het tweede lid, indien zij noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de werkzaamheden op grond waarvan de arbeidsgehandicapte verzekerd is voor de WAZ.




VN-Gehandicaptenverdrag
Artikel 9
1. Teneinde personen met een handicap in staat te stellen zelfstandig te leven en volledig deel te nemen aan alle facetten van het leven, nemen de Staten die Partij zijn passende maatregelen om personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen de toegang te garanderen tot de fysieke omgeving, tot vervoer, informatie en communicatie, met inbegrip van informatie- en communicatietechnologieën en - systemen, en tot andere voorzieningen en diensten die openstaan voor, of verleend worden aan het publiek, in zowel stedelijke als landelijke gebieden. Deze maatregelen, die mede de identificatie en bestrijding van obstakels en barrières voor de toegankelijkheid omvatten, zijn onder andere van toepassing op:
a. gebouwen, wegen, vervoer en andere voorzieningen in gebouwen en daarbuiten, met inbegrip van scholen, huisvesting, medische voorzieningen en werkplekken;
b. informatie, communicatie en andere diensten, met inbegrip van elektronische diensten en
nooddiensten



Wgbh/cz
Artikel 5
Onderscheid is verboden met betrekking tot de voorwaarden voor en de toegang tot het vrije beroep en de mogelijkheden tot uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije beroep.




Verdrag van New York van 13 december 2016 inzake de rechten van personen met een handicap.


TK 2004-2005, 30 118, nr. 3, blz. 162 en 163.


TK 2004-2005, 30 118, nr. 3, blz. 50.
Link naar deze uitspraak