Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOVE:2022:2302 
 
Datum uitspraak:30-03-2022
Datum gepubliceerd:08-08-2022
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:C/08/267648 / HA RK 21-76
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Beschikking inzake ruilverkaveling. Verzoekster maakt o.a. bezwaar tegen het toebedeeld krijgen van een verontreinigd perceel.
Trefwoorden:besluit inrichting landelijk gebied
bodemonderzoek
geldelijke regelingen
perceel
plan van toedeling
wet inrichting landelijk gebied
 
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer / rekestnummer: C/08/267648 / HA RK 21-76


Beschikking van 30 maart 2022


in de zaak van

stichting BEHEER VERMOGEN VERENIGDE DOOPSGEZINDE GEMEENTE BLOKZIJL,gevestigd in Amersfoort,
verzoekende partij, verder te noemen: de doopsgezinde gemeente,
gemachtigde: ing. G.J. Kolkman,

tegen

de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet

UITVOERINGSCOMMISSIE BLOKZIJL-VOLLENHOVE,
zetelende in Zwolle,
verweerster, hierna te noemen: de uitvoeringscommissie,
gemachtigde: mr. C.M.J. Ribbers van de provincie Overijssel,

en belanghebbenden




1 [belanghebbende 1] ,wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] ,
niet verschenen,




2 [belanghebbende 2] EN DE ERVEN [X] ,wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 2] ,
niet verschenen,




3 [belanghebbende 3] ,gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 3] ,
vertegenwoordigd door: [A] ,

4. de publiekrechtelijke rechtspersoon PROVINCIE OVERIJSSEL (Afdeling Grondzaken PDG),
zetelend in Zwolle,
vertegenwoordigd door: [B] , [C] en [D] .





1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ontwerpbesluit voor het ruilplan Blokzijl-Vollenhove (dit gedeelte van de ruilverkaveling Blokzijl-Vollenhove wordt hierna genoemd: het blok)
- de daartegen door de doopsgezinde gemeente ingediende zienswijze van 4 juli 2019
- het besluit tot vaststelling van het ruilplan van 15 april 2021
- de kennisgeving van de beslissing op de zienswijze van de doopsgezinde gemeente
- het verzoekschrift van de doopsgezinde gemeente van 16 juni 2021, door de rechtbank op 17 juni 2021 ontvangen
- het verweerschrift van de uitvoeringscommissie met bijlagen, door de rechtbank ontvangen op 26 oktober 2021.



1.2.
Op 17 november 2021 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. Namens de doopsgezinde gemeente is verschenen dhr. [E] , bijgestaan door dhr. Kolkman, voornoemd. Voor de uitvoeringscommissie zijn verschenen [F] , voorzitter, [G] , secretaris, en [H] , projectleider, alsmede mr. Ribbers van de provincie Overijssel (hierna provincie) als gemachtigde. Voorts zijn aan de zijde van de uitvoeringscommissie verschenen mr. H. Postma, mede-gemachtigde, [J] en [K] , adviseurs van het Kadaster en dhr. [L] van [L] Milieu-Advies Raalte B.V. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zijn niet verschenen. [belanghebbende 3] is wel verschenen. Namens de provincie waren aanwezig mevr. [B] , mevr. [C] en dhr. [D] .



1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat de zaak zou worden aangehouden tot 12 januari 2022, zodat partijen konden onderzoeken of zij, samen met de daarbij betrokken belanghebbenden, in onderling overleg tot een oplossing van het geschil konden komen. Op 11 januari 2022 heeft de uitvoeringscommissie de rechtbank geïnformeerd over de uitkomst hiervan.



1.4.
Vervolgens is beschikking bepaald.





2De feiten

2.1.
Het op 13 februari 2019 door de uitvoeringscommissie vastgestelde ontwerpruil-plan voor het blok heeft ter inzage gelegen van 28 mei 2019 tot en met 8 juli 2019.


2.2.
Tegen het ontwerpruilplan heeft de doopsgezinde gemeente conform het bepaalde in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zienswijze ingediend.


2.3.
De doopsgezinde gemeente is door de uitvoeringscommissie over haar zienswijze gehoord.



2.4.
De uitvoeringscommissie heeft bij besluit van 15 april 2021 het ruilplan vastgesteld. Hierbij heeft zij de zienswijze van de doopsgezinde gemeente deels gegrond, deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. In verband hiermee, maar ook in verband met gegrond verklaarde zienswijzen van de familie [M] en van de heer [N] , heeft de uitvoeringscommissie het ruilplan voor de doopsgezinde gemeente gewijzigd.



2.5.
In het vastgestelde ruilplan is perceel K 369 toegedeeld aan de doopsgezinde gemeente als eigenaar en [belanghebbende 3] als pachter. Dit perceel is een samenvoeging van een aantal ‘oude’ kadastrale percelen, waaronder perceel G 336. Perceel G 336 is ingebracht door [belanghebbende 2] . Op perceel G 336 bevinden zich twee afzonderlijk van elkaar gelegen (vuil)stortlocaties van respectievelijk 0.03 en 0.015 ha. Deze locaties stammen uit het midden van de vorige eeuw en zijn in het kader van het landelijke project Nazorg Voormalige Stortplaatsen (hierna: NAVOS) in opdracht van de provincie onderzocht. Op 11 oktober 2004 heeft de provincie de resultaten van het NAVOS onderzoek met onder andere [belanghebbende 2] gedeeld. In deze brief schrijft de provincie:


“(…)
Conclusie


Afdeklaag


(…) Uit bovenstaande tabel blijkt dat de afdeklaag van de voormalige stortplaats plaatselijk te dun is. Als u handelingen op of in de grond uitvoert dient u hiermee rekening te houden. In de afdeklaag zijn bovendien gehaltes aan verontreiniging boven de interventiewaarden aangetoond. (…)



Grondwater


In het grondwater zijn concentraties aan verontreinigde stoffen boven de interventiewaarde aangetoond. (…)”




2.6.
Het ruilplan heeft van 10 mei 2021 tot en met 21 juni 2021 ter inzage gelegen.



2.7.
Tegen het besluit tot vaststelling van het ruilplan heeft de doopsgezinde gemeente bij het door de rechtbank op 17 juni 2021 ontvangen verzoekschrift tijdig beroep ingesteld op grond van artikel 69 van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg).



2.8.

[L] Milieu-Advies Raalte B.V. (hierna: [L] ) heeft in september 2021 met betrekking tot perceel G 336 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit is in opdracht van de provincie gebeurd. In haar rapport van 11 oktober 2021 staat onder andere:


“(…)
Conclusies en aanbevelingen


In de bovengrond en in het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden in geringe mate de achtergrond- of streefwaarden. De aangetoonde licht verhoogde gehalten in de vaste bodem blijven voor alle functies beneden de actuele LAC-waarden en vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.



De aangetoonde licht verhoogde gehalten in de vaste bodem en in het grondwater betreffen naar verwachting grotendeels van nature aanwezige achtergrondgehalten.



Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor het voorgenomen landbouwkundig gebruik.”






3Het geding in beroep

3.1.
Het beroep van de doopsgezinde gemeente richt zich op de navolgende drie punten.


Toedeling van perceel G 336. De doopsgezinde gemeente wil geen vervuild perceel toegedeeld krijgen. Zij wenst in plaats van dit perceel een perceel toegedeeld te krijgen aansluitend aan andere gronden die bij haar in eigendom zijn.


Inbreng van het door de doopsgezinde gemeente in 2018 aangekochte perceel K 2485 en het niet ongewijzigd toedelen daarvan. De doopsgezinde gemeente stelt dat dit perceel op het allerlaatste moment (medio januari 2021) alsnog ingebracht diende te worden. Zij wil dit perceel graag behouden, maar hiervoor in de plaats wordt perceel L 11 toegedeeld. Dat is een kleiner perceel met meer versnippering tot gevolg. Bovendien is er hierdoor voor dit perceel alleen al sprake van een onderbedeling van ruim 17%, aldus de doopsgezinde gemeente.


De gehele gang van zaken rondom het ruilplan en met name de onzorgvuldige manier van communiceren van de uitvoeringscommissie met de doopsgezinde gemeente. Volgens de doopsgezinde gemeente is het ruilplan diverse keren gewijzigd zonder dat de doopsgezinde gemeente hierover tijdig werd ingelicht, terwijl er wel op zeer korte termijn gereageerd moest worden.


Verder merkt de doopsgezinde gemeente in haar beroepschrift op dat het verrekenformulier niet klopt, omdat hierop niet de juiste oppervlaktes zijn weergegeven. Er lijkt hierdoor sprake te zijn van overbedeling, maar dat is niet het geval. De doopsgezinde gemeente is onderbedeeld. Door de uitvoeringscommissie is deze onvolledigheid toegegeven en dit is aangepast in het overzicht inbreng en toedeling, aldus de doopsgezinde gemeente.



3.2.
De uitvoeringscommissie concludeert op alle punten tot ongegrondheid van het beroep van de doopsgezinde gemeente. Er is volgens de uitvoeringscommissie sprake van een evenwichtige belangenafweging binnen de daarvoor geldende kaders. Bij de beoordeling komt het aan op de vergelijking van de gehele inbreng met de gehele toedeling. In die vergelijking is per saldo geen sprake van een verslechtering. Er is dan ook geen aanleiding voor toedeling van een ander perceel aan de doopsgezinde gemeente, aldus de uitvoeringscommissie.
Ten aanzien van perceel G 336 heeft de uitvoeringscommissie verder aangevoerd dat zij, gelet op de resultaten van het NAVOS-onderzoek, heeft besloten de voormalige (vuil)stortlocaties ruim af te bakenen en deze oppervlaktes (307 en 431 m²) buiten de toedeling te houden en deze wederom toe te delen aan inbrengend eigenaar [belanghebbende 2] . Verder wijst de uitvoeringscommissie erop dat er op basis van de analyseresultaten van [L] geen bezwaren bestaan voor landbouwkundig gebruik van dit perceel. De aanwezigheid van voormalige stortplaatsen bij perceel G 336 staat dan ook niet aan uitruilbaarheid van dit perceel in de weg, aldus de uitvoeringscommissie.
Ten aanzien van perceel K 2485 heeft de uitvoeringscommissie aangevoerd dat bij het opmaken van het ruilplan wordt uitgegaan van de eigendomssituatie op de peildatum (1 september 2014). Dat uitgangspunt is hier ook toegepast. Volgens de uitvoeringscommissie heeft zij bovendien op goede gronden kunnen besluiten om dit perceel aan te wenden om een gegronde zienswijze van [N] op te lossen.
Verder heeft de uitvoeringscommissie met betrekking tot de derde beroepsgrond, te weten de communicatie van haar met de doopsgezinde gemeente, aangegeven dat zij begrijpt wat de doopsgezinde gemeente bedoelt, maar dat zij deze mening niet deelt. Deels door de behandeling van zienswijzen en deels door nieuwe ontwikkelingen hebben er wijzigingen in het plan van toedeling plaatsgevonden waarbij verschillende belanghebbenden zijn betrokken. De uitvoeringscommissie heeft aangegeven dat zij haar best heeft gedaan om de belanghebbenden te informeren over en te betrekken bij wijzigingsvoorstellen. Ook met Kolkman (als gemachtigde van de doopsgezinde gemeente) is regelmatig contact geweest. Het niet overleggen met Kolkman voordat over een wijziging wordt beslist levert volgens de uitvoeringscommissie geen gebrek op van het besluit tot vaststelling van het ruilplan, laat staan een vernietigingsgrond.
Tot slot heeft de uitvoeringscommissie (nogmaals) toegegeven dat de oppervlaktes in het toedelingsregister niet kloppen. Zij heeft bij haar verweerschrift alsnog het juiste overzicht overgelegd.





4De beoordeling
Ontwikkelingen na aanhouding


4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is bepaald dat de zaak zou worden aangehouden tot 12 januari 2022, zodat partijen konden onderzoeken of zij, samen met de daarbij betrokken belanghebbenden, in onderling overleg tot een oplossing van het geschil konden komen.



4.2.
Op 11 januari 2022 heeft de uitvoeringscommissie de rechtbank hierover samengevat als volgt geïnformeerd.
Kolkman heeft per e-mail van 16 december 2021, welke e-mail door de uitvoeringscommissie is overgelegd, laten weten dat het kerkbestuur heeft besloten niet verder te gaan met het onderzoeken van een alternatieve toedeling. Kolkman geeft aan dat alsnog akkoord wordt gegaan met toedeling van perceel G 336 onder de voorwaarde dat daar een strook met een rechte lijn afgaat en er als afscheiding een sloot wordt gegraven. Verder geeft Kolkman aan dat belangstelling voor het perceel Kadoelen/Bergkampen blijft bestaan en dat de doopsgezinde gemeente zich aanbevolen houdt dit perceel van de provincie over te nemen. Dit ook enigszins als compensatie voor het inleveren van perceel K 2485.
De uitvoeringscommissie heeft in haar brief aangegeven dat zij bij haar standpunt zoals ingenomen in het verweerschrift blijft. Een alternatieve toedeling of een compensatie voor het inleveren van perceel K 2485 is niet aan de orde wat betreft de uitvoeringscommissie. Volgens de uitvoeringscommissie is het niet nodig om een ruimer gebied rondom de voormalige stortlocaties af te bakenen dan in de toedeling is gebeurd. Dat past ook niet binnen het ruilplan, omdat [belanghebbende 2] hierdoor meer zou worden overbedeeld dan wettelijk gezien is toegestaan. Bovendien heeft de huidige pachter van het perceel, [belanghebbende 1] , telefonisch aangegeven niet met het voorstel van de doopsgezinde gemeente in te kunnen stemmen. Het aanleggen van een sloot om de vuilstortlocaties af te scheiden ziet hij niet zitten. Hij heeft voorgesteld dat [belanghebbende 3] de afgebakende locaties om niet in gebruik kan nemen, aldus de uitvoeringscommissie. Verder heeft de uitvoeringscommissie aangevoerd dat de vorm van perceel G 336 weliswaar niet optimaal is, maar dat dit een kwestie is voor de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna: LGR). Het perceel is volgens de uitvoeringscommissie wel bewerkbaar met landbouwmachines. Daarnaast weerspreekt de uitvoeringscommissie in haar brief op een aantal punten hetgeen [belanghebbende 3] ter zitting naar voren heeft gebracht. Het gaat daarbij om de kwaliteit van het perceel, de ontwatering en de vrees om in de toekomst met een saneringsplicht en/of aansprakelijkheid te worden geconfronteerd. De uitvoeringscommissie geeft te kennen dat zij in het kader van de kavelaanvaarding bereid is een afrit aan de noordzijde van de kavel aan te leggen vanaf de dijk. Dit betekent volgens de uitvoeringscommissie een afstandsverkorting voor [belanghebbende 3] .



4.3.
De rechtbank leidt uit het schrijven van de uitvoeringscommissie af dat partijen niet in onderling overleg tot een oplossing van hun geschil zijn gekomen. Daarom zal de rechtbank uitspraak doen. Daarbij zal de rechtbank ook betrekken wat de uitvoeringscommissie in haar brief na de aanhouding heeft aangevoerd.


Het toedelingsregister




4.4.
De rechtbank stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat de gegevens van de ingebrachte en aan de doopsgezinde gemeente toegedeelde oppervlaktes zoals deze in het toedelingsregister zijn weergegeven, niet kloppen. De uitvoeringscommissie heeft in haar verweerschrift aangegeven welk overzicht wel juist is. De doopsgezinde gemeente heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank hier vanuit zal gaan. Omdat dit geen fout in het ruilplan zelf betreft en de doopsgezinde gemeente dit ook niet als echte beroepsgrond heeft aangevoerd, zal aan deze onvolledigheid verder geen rechtsgevolg worden verbonden.


Perceel G 336




4.5.
De vraag die partijen in beroep onder andere verdeeld houdt is of perceel G 336 op goede gronden aan de doopsgezinde gemeente als eigenaar en [belanghebbende 3] als pachter toegedeeld heeft kunnen worden. De rechtbank overweegt als volgt.



4.6.
Op perceel G 336 bevinden zich twee voormalige (vuil)stortlocaties. Uit het NAVOS onderzoek volgt dat de afdeklaag van de voormalige stortplaatsen te dun is en dat in de afdeklaag en in het grondwater concentraties aan verontreinigde stoffen boven de interventiewaardes zijn aangetoond. Daarmee moet, zo heeft de provincie in haar schrijven van 11 oktober 2004 aan [belanghebbende 2] aangegeven, rekening worden gehouden bij het uitvoeren van handelingen op deze gedeelten van het perceel. De rechtbank leidt hieruit af dat dit perceel ter hoogte van de voormalige stortlocaties (mogelijk) niet geschikt is (was) om bepaalde landbouwkundige activiteiten op uit te voeren. De rechtbank stelt vast dat de twee voormalige (vuil)stortlocaties afgebakend zijn en dat deze oppervlaktes buiten de toedeling zijn gehouden. De gedeelten van het perceel waarop de vuilstortlocaties zich bevinden worden dus niet aan de doopsgezinde gemeente toegedeeld.



4.7.
Voor het wel toegedeelde gedeelte van perceel G 336 geldt verder dat [L] hier een bodemonderzoek heeft verricht. Zij heeft de actuele bodemkwaliteit vastgesteld en heeft beoordeeld of het perceel geschikt is voor landbouwkundig gebruik. Uit dit rapport volgt dat er weliswaar licht verhoogde gehalten aan een 4-tal zware metalen in de bovengrond en in het grondwater zijn aangetoond, maar deze gehalten blijven voor alle functies beneden de actuele LAC-waarden en vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. De aangetoonde licht verhoogde gehalten in de vaste bodem betreffen bovendien naar verwachting grotendeels van nature aanwezige achtergrondgehalten. Verhoogde waarden zoals deze kom je overal tegen, aldus [L] tijdens de mondelinge behandeling. Volgens [L] bestaan er geen bezwaren voor landbouwkundig gebruik.



4.8.
Omdat partijen het rapport van [L] niet hebben bestreden, zal van de conclusies uit dit rapport worden uitgegaan. Aangenomen wordt daarom dat voor het gedeelte van perceel G 336 dat aan de doopsgezinde gemeente als eigenaar en [belanghebbende 3] als pachter wordt toegedeeld, geldt dat dit, ondanks de aanwezigheid van licht verhoogde gehalten, geschikt is voor landbouwkundig gebruik. Naar het oordeel van de rechtbank moet dan ook worden vastgesteld dat de bodemsituatie van het perceel niet van zodanige aard is dat deze, mede gezien het bepaalde in artikel 13 van het Besluit inrichting landelijk gebied, aan de uitruilbaarheid van het perceel in de weg staat. De op zich begrijpelijke gevoelsmatige benadering van de doopsgezinde gemeente en [belanghebbende 3] en hun wens om het perceel in zijn geheel niet toegedeeld te krijgen, maken dit (juridische oordeel) niet anders.



4.9.
Voor zover de doopsgezinde gemeente en [belanghebbende 3] zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt hebben willen stellen dat er gegronde vrees bestaat voor een (toekomstige) saneringsplicht, geldt dat de uitvoeringscommissie dit gemotiveerd heeft weersproken. De uitvoeringscommissie heeft hiertoe in haar verweerschrift al verwezen naar het NAVOS-onderzoek. Zij schrijft hierover: “gelet op de historie van de locatie en de omvang van de stort is de verwachting dat er sprake is van een stabiele situatie. Er was geen aanleiding voor nader bodemonderzoek na 2004. Er is ook geen beschikking Wet Bodembescherming afgegeven voor de locatie. Daaruit volgt dat er geen saneringsverplichtingen vanuit die wet gelden voor de locatie.” Tijdens de mondelinge behandeling heeft de uitvoeringscommissie bovendien gewezen op de conclusies uit het rapport van [L] . Daaruit blijkt volgens de uitvoeringscommissie dat de aangetroffen waarden dermate laag zijn, dat er geen milieurisico’s zijn. De doopsgezinde gemeente en [belanghebbende 3] hebben dit alles niet weersproken. Zij hebben ook niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat er gegronde vrees is voor een (toekomstige) saneringsplicht. De rechtbank zal daarom aan dit bezwaar voorbij gaan.



4.10.
Ten aanzien van de vorm van perceel G 336 overweegt de rechtbank verder als volgt. De uitvoeringscommissie heeft weliswaar toegegeven dat deze – vanwege de afgebakende gedeelten – niet optimaal is, maar ook dit staat aan toedeling niet in de weg. Gesteld noch gebleken is immers dat deze kavel in zijn geheel niet doelmatig te bewerken is en/of dat het gaat om een perceel dat landbouwkundig gezien niet acceptabel is. Dat er sprake is van strijd met dit uitgangspunt van de herverkaveling is dan ook niet vast komen te staan. En mocht er een waardeverminderend effect zijn, bijvoorbeeld door de slechtere vorm of vanwege het verband met de voormalige (vuil)stortplaatsen, dan kan dat, zo heeft de uitvoeringscommissie tijdens de mondelinge behandeling terecht aangevoerd, bij de LGR aan de orde worden gesteld.



4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de toedeling voor wat betreft perceel G 336 in stand kan blijven. Er is geen reden voor een ruimere afbakening of voor het realiseren van een afscheiding tussen de voormalige stortplaatsen en het overige gedeelte van het perceel door middel van een sloot. Het beroep wordt op dit punt ongegrond verklaard.


Perceel K 2485




4.12.
De tweede vraag die partijen verdeeld houdt is of perceel K 2485, dat door de doopsgezinde gemeente na de peildatum is aangekocht, ten onrechte niet ongewijzigd toegedeeld is.



4.13.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 48 Wilg volgt dat het ruilplan een lijst van rechthebbenden en een plan van toedeling bevat. De lijst van rechthebbenden is gebaseerd op de kadastrale situatie op de peildatum. In het geval van onderhavige ruilverkaveling is de peildatum vastgesteld op 1 september 2014. Op die datum was perceel K 2485 nog niet in eigendom van de doopsgezinde gemeente. Slechts bij bijzondere omstandigheden kan van het uitgangspunt van de peildatum worden afgeweken. Gesteld noch gebleken is dat hiervan in dit geval sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de uitvoeringscommissie dan ook kunnen besluiten om met de aankoop van dit perceel voor wat betreft de toedeling aan de doopsgezinde gemeente geen rekening te houden.



4.14.
Daarbij komt dat er bij de beoordeling van het ruilplan geen vergelijking moet worden gemaakt op perceelniveau, maar tussen de inbreng en toedeling als geheel, waarbij onder andere het bepaalde in de artikelen 52 en 56 Wilg en de voor de herverkaveling geldende uitgangspunten in acht dienen te worden genomen. Daarbij staat ter toetsing of het bestreden besluit in rechte stand kan houden en dus of de uitvoeringscommissie bij het opstellen van het ruilplan zich heeft gehouden aan de ter zake geldende regels en uitgangspunten en of zij in redelijkheid heeft kunnen komen tot de afweging die zij bij het ruilplanbesluit heeft gemaakt.



4.15.
De uitvoeringscommissie heeft aangevoerd dat er bij de toedeling aan de doopsgezinde gemeente sprake is van een evenwichtige belangenafweging binnen de daarvoor geldende kaders. Bij de vergelijking van de gehele inbreng met de gehele toedeling is per saldo geen sprake van een verslechtering, aldus de uitvoeringscommissie. Verder heeft de uitvoeringscommissie aangevoerd dat er zonder de aankoop na de peildatum sprake is van een onderbedeling van 0.61.25 ha cultuurgrond (- 1,5 %). Met de onderbedeling in rietland van 1.09.92 ha is de doopsgezinde gemeente akkoord gegaan, aldus de uitvoeringscommissie.



4.16.
De doopsgezinde gemeente heeft dit alles niet weersproken. Hierdoor kan niet worden geoordeeld dat er, bij een vergelijking van de inbreng en toedeling, sprake is van bijvoorbeeld een grotere onderbedeling dan is toegestaan of van (aanmerkelijk) meer versnippering. Van strijd met de (wettelijke) uitgangspunten voor ruilverkaveling is niet gebleken. Dat de uitvoeringscommissie niet op goede gronden heeft kunnen besluiten om perceel K 2485 in te zetten om een gegronde zienswijze van [N] op te lossen, is ook niet vast komen te staan. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen aanleiding voor compensatie van de doopsgezinde gemeente vanwege het niet ongewijzigd toedelen van dit perceel.



4.17.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de tweede beroepsgrond niet kan slagen. Het beroep zal op dit punt ongegrond worden verklaard.


Gang van zaken met betrekking tot het ruilplan




4.18.
De derde beroepsgrond van de doopsgezinde gemeente richt zich op de gehele gang van zaken met betrekking tot het ruilplan en met name op de volgens de doopsgezinde gemeente onzorgvuldige manier van communiceren van de uitvoeringscommissie.



4.19.
De rechtbank stelt vast dat de doopsgezinde gemeente aan deze beroepsgrond geen rechtsgevolgen heeft verbonden. Deze beroepsgrond kan ook niet tot een wijziging van het ruilplan leiden. Bovendien heeft de uitvoeringscommissie in haar verweerschrift uitgebreid de gang van zaken toegelicht en heeft zij – hoewel zij wel begrijpt wat de doopsgezinde gemeente bedoelt - uitgelegd waarom er wijzigingen zijn doorgevoerd zonder dat de doopsgezinde gemeente hier (telkens) vooraf over in kennis is gesteld. Een en ander leidt ertoe dat het beroep van de doopsgezinde gemeente ook op dit punt ongegrond zal worden verklaard.


Conclusie




4.20.
De conclusie van het hiervoor overwogene is dat het beroep op alle drie de onderdelen ongegrond zal worden verklaard.



4.21.
De doopsgezinde gemeente zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden aan de zijde van de uitvoeringscommissie tot op heden begroot op € 667,00 aan betaald griffierecht.






5De beslissing
De rechtbank


5.1.
verklaart het beroep ongegrond,



5.2.
veroordeelt de doopsgezinde gemeente in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de uitvoeringscommissie tot op heden begroot op € 667,00 aan betaald griffierecht.

Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg - van Ommeren, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022. (EB)
Link naar deze uitspraak