Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBZWB:2022:7169 
 
Datum uitspraak:30-11-2022
Datum gepubliceerd:01-12-2022
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:393350_E30112022
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Procedure tegen het Waterschap. Gebrekkige dijk? Onvoldoende onderbouwd dat de vernattingsproblematiek wordt veroorzaakt door piping en niet door kwel. Geen gebrek. Omkeringsregel niet van toepassing. Ook geen onrechtmatige daad. Vorderingen afgewezen.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
landbouwgrond
waterschap
wettelijke rente
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken

Breda


zaaknummer / rolnummer: C/02/393350 / HA ZA 21-748


Vonnis van 30 november 2022


in de zaak van

de maatschap


[naam maatschap]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.M.M. Menu te Tilburg,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

WATERSCHAP BRABANTSE DELTA,
zetelend te Breda,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.


Partijen zullen hierna [eiseres] en het Waterschap genoemd worden.





1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


het tussenvonnis van 20 april 2022 met de daarin genoemde processtukken;


de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 18 oktober 2022 en de spreekaantekeningen van het Waterschap.





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.






2De feiten

2.1.

[eiseres] exploiteert een akkerbouwbedrijf. Van haar totale landbouwareaal is ongeveer 50 hectare landbouwgrond gelegen binnen het werkgebied van het Waterschap (hierna: de percelen). Een deel van de percelen, ongeveer 20 hectare, heeft [eiseres] in 1990 gepacht. In 1997 heeft [eiseres] het andere gedeelte, dus ongeveer 30 hectare, gepacht. [eiseres] hanteert sinds de start in 1990 een traditioneel teeltplan op haar percelen.



2.2.
Onderstaande overzichtsfoto (dagvaarding, productie 7) geeft binnen de blauwe omlijning de percelen weer. De grond bovenin – rechts van de blauwe pijl naar beneden en de “G” – hoort ook nog bij de percelen. De bosschages bij “D2” en de elektriciteitscentrale maken geen onderdeel uit van de percelen.





2.3.
In de periode 1992 tot 1994 is door de Staat c.q. Rijkswaterstaat het Amertakkanaal (hierna: de Amertak) aangelegd en het dijktraject Amertak Oost-noord (hierna: de dijk) opgericht. De dijk heeft een teensloot en de bodemopbouw bestaat uit een zandkern, overwegend met een dunne deklaag (ook delen zonder deklaag).



2.4.
De percelen liggen – sinds 1992-1994 – naast de dijk. Het Waterschap is beheerder en bezitter van de dijk.



2.5.
Op de percelen is sprake van vernatting. Deze problematiek wordt veroorzaakt door hoge waterstanden in de Amertak en kwelwater op de percelen achter de dijk als gevolg daarvan.



2.6.
Uit de notitie “M.e.r. Dijkversterking 14A Geertruidenberg en Amertak” van het Waterschap van 19 november 2016 (dagvaarding, productie 3) blijkt onder andere:
“ (…) Bij hoge waterstanden, kan water door zandlagen, die aanwezig zijn onder de basis van de dijk, onder de dijk doorstromen. Dit gebeurt veelal na het opbarsten van de deklaag (door waterdruk) op een binnendijkse plek/locatie. Wanneer zanddeeltjes meegevoerd worden, kan door terugschrijdende erosie een holle ruimte, ook wel ‘pipe’ genoemd, onder de dijk ontstaan (…), waardoor de dijk ondermijnd wordt en kan bezwijken. Dit bezwijkmechanisme noemen we piping. (…) Alle dijkvakken worden afgekeurd op opbarsten en piping. Piping is te verhelpen door ervoor te zorgen dat de weg die het water moet afleggen, de kwelweg, zodanig lang is dat de grondwaterdruk afneemt en geen zand meer kan uitspoelen. Andere mogelijkheid is een voorziening te treffen dat, ondanks de hoge waterdruk, toch geen zand kan uitspoelen. (…)”.



2.7.
Op 15 december 2016 heeft er een derde informatieavond voor de dijkversterking Geertruidenberg en Amertak plaatsgevonden waarbij de heer [eiser] , één van de maten van [eiseres] , aanwezig was. Hiervan is een verslag opgesteld (dagvaarding, productie 4). In dit verslag staat onder andere:
“ (…) Vraag 1: Wordt met de term piping hetzelfde bedoeld als onderloopsheid? Antwoord: Daar wordt inderdaad hetzelfde mee bedoeld. Bij dit mechanisme gaat het erom dat hoge waterstanden kunnen zorgen voor waterstromen onder de dijk (1). Dit noemen we ‘kwelstromen’. Deze kwelstromen nemen het zand uit de ondergrond mee. Dit kan zorgen voor een “tunnel” onder de dijk (2). Als deze tunnel groot genoeg is kan de dijk afschuiven of inzakken (3). (…)”.



2.8.
Op 10 januari 2017 heeft [eiseres] het Waterschap aansprakelijk gesteld voor de vernatting van de percelen.



2.9.
In opdracht van [eiseres] heeft Delphy Gewastaxaties (hierna: Delphy) op 14 augustus 2020 onderzoek gedaan naar de verlaging van het financieel opbrengst potentieel als gevolg van de vernatting en hiervan een schaderapport opgemaakt. [eiseres] heeft dit rapport per mail van 7 december 2020 aan het Waterschap verstuurd en de aansprakelijkstelling herhaald.






3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:


voor recht verklaart dat het Waterschap op grond van artikel 6:174 BW, althans artikel 6:162 BW, jegens [eiseres] aansprakelijk is voor alle schade die zij heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden als gevolg van de overmatige vernatting van haar 48 hectare landbouwpercelen, gelegen ten oosten van de Amertak in de deelgebieden oost-noord, oost-midden en oost-zuid, welke vernatting haar oorzaak vindt in het kwelwater dat onder de dijk langs de Amertak doorsijpelt;


het Waterschap veroordeelt tot vergoeding van alle schade die [eiseres] heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden als gevolg van voornoemde vernatting van voornoemde 48 hectare landbouwpercelen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;


het Waterschap veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke deskundigenkosten ten bedrage van € 4.050,00 althans een in goede justitie te bepalen bedrag;


het Waterschap veroordeelt tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de nakosten à € 131,00 (zonder betekening) respectievelijk € 199,00 (met betekening) en vermeerderd met de wettelijke rente over de proces- en nakosten als zij deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis heeft betaald.





3.2.

[eiseres] legt – samengevat – aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Primair stelt [eiseres] dat het Waterschap aansprakelijk is in haar hoedanigheid als bezitter van een gebrekkige dijk op grond van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Subsidiair stelt [eiseres] dat het Waterschap op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is, omdat zij tekortgeschoten is in haar zorgplicht om de dijk zodanig te beheren en te onderhouden dat er geen kwelwater meer onder de dijk naar de percelen van [eiseres] kan doorsijpelen.



3.3.
Het Waterschap betwist enige aansprakelijkheid omdat – kort gezegd – de dijk niets te maken heeft met het kwelwaterprobleem. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het Waterschap wel (deels) aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] , dan moet de schade alsnog (deels) voor rekening van [eiseres] blijven op grond van eigen schuld.






4De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil is of het Waterschap aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] en zo ja, of er bij [eiseres] sprake is van eigen schuld. De eerste vraag die de rechtbank moet beoordelen is of het Waterschap aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW.


Gebrekkige dijk?




4.2.
Artikel 6:174 BW vestigt een risicoaansprakelijkheid voor de bezitter van een opstal, zo ook voor het Waterschap als bezitter van de dijk. In de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2010 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2010:BN6236) zijn maatstaven ontwikkeld aan de hand waarvan moet worden beoordeeld of de dijk wel of niet gebrekkig is. Het komt hierbij aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de dijk deugdelijk is, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. De stelplicht van feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een op artikel 6:174 lid 1 BW gebaseerde vordering rust in beginsel op eiser(es) – dus op [eiseres] . [eiseres] moet stellen en zo nodig bewijzen dat de opstal gebrekkig is, dat zij daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert en dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt.



4.3.
Volgens [eiseres] wordt de overmatige vernatting van de percelen veroorzaakt door de gebrekkige dijk en blijkt de gebrekkigheid van de dijk uit het feit dat de dijk is afgekeurd ten aanzien van het faalmechanisme piping. Op alle hoogtes van de dijk lopen pipes die door de jaren heen steeds groter zijn geworden. In de winterperiode komt het water door de dijk heen. [eiseres] heeft verder gesteld dat het water vanuit de Amertak via de pipes op 200 meter afstand van de dijk op de percelen bovenkomt in wellen, maar dat het meegevoerde zand blijft hangen in de kleilaag van de percelen. Ten slotte stelt [eiseres] dat als er een flinke kleilaag op de dijk was aangelegd, er geen vernattingsproblematiek was ontstaan.



4.4.
Het Waterschap heeft allereerst gemotiveerd betwist dat het afkeuren van de dijk op het faalmechanisme piping te kwalificeren is als een gebrek. De veiligheidsnorm waaraan het faalmechanisme piping getoetst is, is de norm die geldt voor het jaar 2050. De dijk is afgekeurd vanwege piping voor de taak die het zou moeten hebben in 2050: er is dus geen veiligheidsnorm geschonden. Daarnaast heeft het Waterschap gemotiveerd betwist dat er sprake is van piping en ten slotte dat piping overmatige vernatting kan veroorzaken op de percelen. Er is slechts sprake van een voorstadium van piping bij een hoge waterstand van de Amertak en nog niet van een pipe. De grootte van een pipe is ongeveer één millimeter, bestaande uit ongeveer tien zandkorreltjes. Een pipe groeit bij hoge waterdruk vanaf landzijde – dus vanaf de percelen – onder de dijk door en zoekt daarbij de kortste weg waarbij er heel lokaal welletjes ontstaan, meestal in de dijksloot of tussen de dijk en de dijksloot in. Een wel ziet er uit als een kratertje. Op het moment dat een wel zand mee gaat voeren, wordt de dijk ondermijnd en kan de dijk al binnen een kwartier verdwenen zijn. Daarnaast is kwelwater niet hetzelfde als pipingwater. Kwelwater wordt veroorzaakt door water dat vanuit de Amertak onder de dijk via de zandige ondergrond doorstroomt en heeft dus niets te maken met de staat van de dijk. Het onhandige is dat er bij piping ook wordt gesproken van kwelstromen, maar dit zijn niet de kwelstromen waar de percelen last van hebben. De kwelweg is de weg die de pipe bestrijkt. Ter verduidelijking van het verschil tussen piping en kwel heeft het Waterschap naar onderstaande afbeeldingen verwezen:







Op de getekende afbeelding (links) is het eindstadium van piping te zien, waar een pipe de dijk al ondermijnd heeft. De foto’s (rechts) tonen de uiterlijke kenmerken van kwel ten opzichte van piping. Op de linker foto’s is kwelproblematiek te zien: vernatting van grond en op de rechter foto’s piping: een zand meevoerende wel. Het is volgens het Waterschap onmogelijk dat het probleem van [eiseres] wordt veroorzaakt door piping.



4.5.
Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat de problematiek wordt veroorzaakt door piping en niet door kwel. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om haar stellingen te onderbouwen, bijvoorbeeld door foto’s van de door haar gestelde pipes of welkraters te overleggen. Dit heeft [eiseres] nagelaten. Daarnaast betekent het feit dat de dijk is afgekeurd vanwege piping voor de taak die het zou moeten hebben in 2050, niet dat de dijk (nu) niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Kortom: dat de dijk is afgekeurd wil niet zeggen dat de dijk gebrekkig is. [eiseres] heeft ook geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd op basis waarvan de gebrekkigheid van de dijk kan worden aangenomen. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaan dat de dijk niet gebrekkig is.



4.6.
Aangezien er geen sprake is van een gebrek – het eerste element waarvan [eiseres] de stelplicht en bewijslast heeft – komt de rechtbank ook niet toe aan het beroep van [eiseres] op de omkeringsregel. De omkeringsregel beoogt de partij die de stelplicht heeft te helpen met betrekking tot het causale verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade, maar zo ver komt de rechtbank niet omdat de onrechtmatige gedraging hier niet is komen vast te staan. Dit geldt evenzeer voor het beroep van [eiseres] op het omkeren van de bewijslast op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid, nog afgezien van het feit dat dit slechts mogelijk is onder bijzondere omstandigheden die [eiseres] niet heeft gesteld. Voor zover [eiseres] zich heeft willen beroepen op een verzwaarde stelplicht c.q. betwistplicht van het Waterschap, dan is het oordeel van de rechtbank dat – wat hier verder ook van zij – het Waterschap daar met alle overgelegde stukken en uitgebreide toelichting in ieder geval aan heeft voldaan.



4.7.
De rechtbank merkt nog op dat, stel dat er wel sprake zou zijn geweest van een gebrekkige dijk vanwege piping, deze grondslag van de vordering zou zijn stukgelopen op het tweede element en het derde element. [eiseres] moet immers niet alleen stellen en zo nodig bewijzen dat de opstal gebrekkig is, maar ook dat de opstal daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert (tweede element) en dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt (derde element). Het Waterschap heeft uitgebreid toegelicht waarom piping niet kan leiden tot vernatting van de percelen, maar dat het gevaar van piping het ondermijnen en doen bezwijken van een dijk is. [eiseres] heeft dit niet – althans onvoldoende – weersproken. Daarmee staat vast dat een dijk die wegens piping gebrekkig zou zijn, geen vernattingsgevaar oplevert. Dat betekent dat dit gevaar zich ook niet kan verwezenlijken. Daarnaast staat tussen partijen niet ter discussie dat het gevaar van piping, het bezwijken van de dijk, zich niet heeft verwezenlijkt en dat dus ook daarom niet is voldaan aan het derde element.


Onrechtmatige daad?




4.8.
De rechtbank is van oordeel dat het Waterschap ook niet aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Ook ten aanzien van de stelling van [eiseres] dat sprake is van een normschending waarvoor het Waterschap aansprakelijk is, geldt dat deze in het licht van de gemotiveerde betwisting van het Waterschap onvoldoende onderbouwd is. Door [eiseres] is immers niet onderbouwd dat de zorgplicht van het Waterschap mede omvat het zodanig beheren en onderhouden van de dijk dat er geen kwelwater meer onder de dijk naar de percelen van [eiseres] kan doorsijpelen, terwijl het Waterschap uitvoerig heeft toegelicht dat het kwelwater niets te maken heeft met de (staat van de) dijk. Daarnaast volgt uit rechtsoverweging 4.5. in combinatie met rechtsoverweging 4.7. al dat de dijk nu niet gebrekkig is voor het doel waarvoor zij dient, namelijk om te beschermen tegen overstromingen.


Conclusie




4.9.
De conclusie is dat geen van de gronden waarop [eiseres] de vorderingen baseert, slaagt. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.


Proceskosten




4.10.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] omdat zij ongelijk krijgt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 3.963,00, bestaande uit:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat € 1.126,00 (2,0 punten × tarief € 563,00)



4.11.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente zijn niet weersproken en zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.






5De beslissing
De rechtbank


5.1.
wijst de vorderingen af,



5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van het Waterschap tot op heden begroot op € 3.963,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,



5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,



5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.


Dit vonnis is gewezen door mr. Ides Peeters, mr. van Alphen en mr. Sterk en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.



type:
coll:
Link naar deze uitspraak