Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHARL:2022:10271 
 
Datum uitspraak:29-11-2022
Datum gepubliceerd:02-12-2022
Instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zaaknummers:200.296.834
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Koper heeft van verkoper een melkveebedrijf gekocht inclusief de voortzetting van een reguliere pachtovereenkomst voor 35 hectare. Koper heeft hier € 1,7 miljoen voor betaald. In de koopovereenkomst en de notariële akte is een bedrag van € 940.000 toegerekend aan de pachtrechten. Koper vordert dit bedrag terug van verkoper. Partijen zijn daarnaast overeengekomen dat zij een samenwerkingsovereenkomst zouden sluiten, fosfaatrechten zouden overdragen en een geliberaliseerde pachtovereenkomst voor 17,9 ha zouden sluiten. De samenwerking is er niet gekomen. Partijen procederen over de vraag welke gevolgen dat moet hebben. De vordering van koper tot terugbetaling van € 940.000 wijst het hof af. Het hof oordeelt verder dat het sluiten van een geliberaliseerde pachtovereenkomst los staat van de voorgenomen samenwerking en dat verkoper verplicht is om die geliberaliseerde pachtovereenkomst met koper te sluiten. Dat er geen samenwerking is gekomen, levert geen tekortkoming op van koper. Dat betekent dat de schadevergoedingsvorderingen van verkoper moeten worden afgewezen.
Trefwoorden:bedrijfswoning
burgerlijk wetboek
koeien
koopovereenkomst
landbouwgrond
melkveehouderij
pachtkamer
stallen
taxatie
vaststellingsovereenkomst
wettelijke rente
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.296.834
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8558045



arrest van de pachtkamer van 29 november 2022





1 [appellant 1]2. [appellant 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna: [koper] ,
advocaat: mr. A.A. Bos,

tegen:




1 [geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid


[geïntimeerde 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna: [verkoper] ,
advocaat: mr. M.J.G. Peters.




1Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 3 mei 2022 heeft op 13 oktober 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen. Mr. Bos heeft daarna nog bij brief gereageerd op het proces-verbaal.



2Kern van de zaak en de beslissing

2.1

[koper] heeft van [verkoper] een melkveebedrijf gekocht inclusief de voortzetting van een reguliere pachtovereenkomst voor 35 hectare. [koper] heeft hier € 1,7 miljoen voor betaald. In de koopovereenkomst en de notariële akte is een bedrag van € 940.000 toegerekend aan de pachtrechten. [koper] vordert dit bedrag terug van [verkoper] .


2.2
Partijen zijn daarnaast overeengekomen dat zij een samenwerkingsovereenkomst zouden sluiten, fosfaatrechten zouden overdragen en een geliberaliseerde pachtovereenkomst voor 17,9 ha zouden sluiten. De samenwerking is er niet gekomen. Partijen procederen over de vraag welke gevolgen dat moet hebben.


2.3
De vordering van [koper] tot terugbetaling van € 940.000 wijst het hof af. Het hof oordeelt verder dat het sluiten van een geliberaliseerde pachtovereenkomst los staat van de voorgenomen samenwerking en dat [verkoper] verplicht is om die geliberaliseerde pachtovereenkomst met [koper] te sluiten. Dat er geen samenwerking is gekomen, levert geen tekortkoming op van [koper] . Dat betekent dat de schadevergoedingsvorderingen van [verkoper] moeten worden afgewezen.


2.4
Hierna legt het hof zijn oordeel uit.




3Het oordeel van het hof
Inleiding

3.1
In 2018 zijn partijen met elkaar in contact gekomen voor de overname van de melkveehouderij van [verkoper] . In februari 2018 heeft [verkoper] de boerderij laten taxeren door Otten en deze heeft het geheel op bijna € 1,7 miljoen gewaardeerd waarbij de bedrijfsgebouwen op € 1.000.000 en de waarde van de reguliere pachtovereenkomst op bijna € 700.000 is getaxeerd. In opdracht van [koper] heeft [adviesbureau] in september 2018 een taxatie verricht. Hieruit kwam een waarde van € 1.690.000 voor het bedrijf waarbij € 979.000 is toegerekend aan de reguliere pachtgronden en de rest aan de bedrijfsgebouwen met ondergrond en grond in eigendom. Op 28 september/2 oktober 2018 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten met een aankoopsom van € 1,7 miljoen waarbij € 740.000 aan gebouwen en erf is toegerekend, € 20.000 aan grond in eigendom en € 940.000 aan grond in pacht. De leveringsdatum was 1 november 2018. Vlak daarvoor heeft [verkoper] al zijn koeien verkocht en de stallen geschoond om tijdig te kunnen opleveren.


3.2
De levering is niet doorgegaan waarna partijen nadere overeenkomsten hebben gesloten, waaronder een vaststellingsovereenkomst op 10 mei 2019. In die overeenkomst is opgenomen dat partijen voor hun samenwerking een maatschap zouden oprichten, tenzij partijen daar schriftelijk van zouden afwijken. Op 14 juni 2009 heeft uiteindelijk de levering plaatsgevonden. Op diezelfde datum heeft [koper] een reguliere pachtovereenkomst voor 35 hectare gesloten met de voormalige verpachter van [verkoper] .


3.3
Tot eind 2019 hebben partijen gesproken over de beoogde samenwerking. Vanwege de onenigheid die was ontstaan, was een daadwerkelijke samenwerking in hetzelfde bedrijf niet meer aan de orde. [verkoper] heeft vervolgens een akte laten opstellen voor de oprichting van een commanditaire vennootschap (CV) waarbij hij als stille vennoot voor 10% zou delen in winst en verlies. [koper] vreesde een schijnconstructie en heeft niet - zonder meer - ingestemd met de oprichting van een CV. Op 10 december 2019 heeft [verkoper] de ontbinding ingeroepen van de nog niet uitgevoerde delen van de koopovereenkomst. Op 17 december 2019 heeft [koper] [verkoper] in gebreke gesteld en de koopovereenkomst deels ontbonden.

Omvang van het hoger beroep



3.4

[koper] heeft een aantal vorderingen tegen [verkoper] ingesteld die de pachtkamer in eerste aanleg allemaal heeft afgewezen. In hoger beroep gaat het nog om de vorderingen van [koper] tot terugbetaling van € 940.000 en het sluiten van een geliberaliseerde pachtovereenkomst voor 17,9 ha. [koper] heeft zijn eis gewijzigd in die zin dat de geliberaliseerde pachtovereenkomst tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] B.V. tot stand moet komen omdat [geïntimeerde 1] zijn percelen inmiddels aan zijn B.V. heeft overgedragen.


3.5

[verkoper] heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld die voor een deel zijn toegewezen. [verkoper] heeft zelf hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn vordering tot vergoeding van fiscale schade tot een bedrag van € 208.000. In zijn akte van 13 oktober 2022 heeft hij deze vordering ingetrokken en een nieuwe vordering met een andere grondslag ingesteld. [koper] heeft daartegen bezwaar gemaakt en dat is terecht. De nieuwe vordering is in strijd met de tweeconclusieregel ingesteld, namelijk pas na memorie van antwoord. Er zijn geen bijzondere omstandigheden (aangevoerd) om van de regel af te wijken. Het hof zal deze vordering daarom buiten beschouwing laten.


3.6
Het hof zal hieronder alleen ingaan op het hoger beroep van [koper] , omdat het hoger beroep van [verkoper] voor het overige geldt als ingetrokken.

Het bedrag van € 940.000



3.7

[koper] stelt dat sprake is van een vernietigbaar beding op de voet van artikel 7:399c lid 2 en 3 BW waardoor [verkoper] verplicht is het bedrag van € 940.000 aan hem terug te betalen. Hij betoogt dat [verkoper] meer heeft bedongen dan een redelijke vergoeding in de overeenkomst tussen hem als opgaande pachter en [verkoper] als afgaande pachter in verband met de overname van het bedrijf. Verder stelt hij dat [verkoper] voor het verlenen van bemiddeling bij het sluiten van de pachtovereenkomst meer heeft bedongen dan een redelijke vergoeding.


3.8
Naar het oordeel van het Hof is artikel 7:399c lid 2 en 3 BW niet van toepassing op deze situatie. Bij het sluiten van de koopovereenkomst was er geen sprake van een opgaande pachter ( [koper] ) omdat er nog geen pachtovereenkomst was met de verpachter van [verkoper] . De pachtovereenkomst tussen [verkoper] en zijn verpachter was ook nog niet beëindigd. De waardering van het overnamebedrijf inclusief een reguliere pachtovereenkomst voor 35 hectare betreft verder geen “vergoeding” in de zin van de leden twee of drie van voormeld artikel. De taxateurs hebben bij de waardering van het bedrijf waarde toegekend aan de aanwezigheid van een reguliere pachtovereenkomst. Zij hebben geen bemiddelingskosten bepaald. Dat partijen op andere wijze een bemiddelingsvergoeding hebben beoogd of afgesproken (ter hoogte van € 940.000), heeft [koper] niet aangevoerd. De pachtkamer in eerste aanleg heeft deze vordering van [koper] dus terecht afgewezen en grief 1 tegen die beslissing faalt.

Geen samenhang tussen het aangaan van een samenwerking en het sluiten van geliberaliseerde pachtovereenkomst



3.9

[koper] vordert dat [verkoper] alsnog de in de koopovereenkomst afgesproken geliberaliseerde pachtovereenkomst voor 17,9 hectare met hem sluit. [verkoper] vindt dat hij daartoe niet gehouden is. Hij hoeft alleen een geliberaliseerde pachtovereenkomst te sluiten als partijen tot een samenwerking komen waarin die pachtovereenkomst zou zijn ingebracht. Omdat de samenwerking niet van de grond is gekomen, is er geen aanleiding een geliberaliseerde pachtovereenkomst met het samenwerkingsverband te sluiten.


3.10
Het hof ziet te weinig aanwijzingen voor de conclusie dat partijen zijn overeengekomen dat de geliberaliseerde pachtovereenkomst in de samenwerking zou worden ingebracht en dat bij het mislukken van die samenwerking [koper] geen recht zou hebben op een geliberaliseerde pachtovereenkomst. Of partijen dit zijn overeengekomen, moet het hof beoordelen aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Het gaat er daarbij om wat partijen hebben gezegd en gedaan en wat zij over en weer uit die verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden.


3.11
In de koopovereenkomst zijn in artikel 20 allerlei bijzondere nevenverplichtingen opgenomen. Het hof kan, anders dan de pachtkamer in eerste aanleg, niet inzien dat daar een samenhang is opgeschreven of bedoeld zoals [verkoper] betoogt. In dat artikel staat:“20.1 Dat koper hierbij [adviesbureau] , welke optreedt voor koper, machtigt om te zijner tijd de ontwerp akte van transport, evenals de nota van afrekening op te vragen ter beoordeling bij de notaris.20.2 Dat koper direct bij transport de courtagenota van [adviesbureau] zal betalen, te verrekenen door de notaris.20.3 Dat de bedrijfswoning […] nog twee jaar bewoont wordt door [persoon A] , tot uiterlijk 31-12-2020, dan wel door partijen in gezamenlijk overleg overeengekomen datum. Dit voor de prijs van 500 euro / maand, exclusief gas water en electra.20.4 Dat het bedrijf middels een overdracht geheel bedrijf bij RVO wordt overgedragen. De boekhoudkundige mestvoorraad van verkoper gaat niet mee over naar koper. Koper begint met 0 kg voorraad.20.5 Dat er een samenwerkingsverband voor een minimale duur van vijf jaren tussen koper en verkoper wordt aangegaan. Dit dient door partijen nog nader te worden uitgewerkt. Het doel van het samenwerkingsverband is de gezamenlijke uitoefening van het melkveebedrijf in de ruimste zin van het woord.20.6 Het nieuw te vormen samenwerkingsverband betreft in de vorm van een vennootschap onder firma of maatschap.20.7 De verkoper zal 1.000 kilogram fosfaat in gebruik en genot in het samenwerkingsverband inbrengen tegen een jaarlijkse voorbeloning in de winstverdeling van het samenwerkingsverband ter grootte van EUR 24.400. Daarnaast verplicht verkoper zich jegens koper om de fosfaatrechten na het verstrijken van een periode van zeven jaar aan koper over te dragen tegen een optieprijs in het zevende jaar ter grootte van EUR 48.800.20.6 De verkoper zal 500 kg fosfaatrechten in gebruik en genot in het samenwerkingsverband inbrengen tegen een voorbeloning van 27 euro/kg/jaar voor een minimale duur van 5 jaren. De inbreng in gebruik en genot zal plaatsvinden voor een minimale duur van vijf jaren. De rechten zullen publiekrechtelijk geregistreerd worden op naam van het te vormen samenwerkingsverband.20.9 Dat verkoper de te velde staande mais oogst (2018) in de aanwezige sleufsilo's op het erf kuilt, koper koopt de mais voor F 45,--/ton.20.10 Dat de gepachte percelen worden geleverd onder goedkeuring van de verpachtende Stichting (Stichting [naam van Stichting] ). Dit dient nog schriftelijk te worden vastgelegd. Deze schriftelijke toestemming dient vóór datum juridische levering kenbaar zijn gemaakt. zie ook artikel 15.1.c.20.11 Dat koper dit jaar (2018) maximaal 300 kg fosfaatrechten van verkoper kan benutten, voor E 25,-/kg.20.12 Verkoper geeft de buiten de verkoop gehouden percelen landbouwgrond totaal ca. 17.90.00 ha, in gebruik aan koper voor de duur van 5 jaren ingaande op l januari 2019 op basis van een nog tussen partijen te sluiten geliberaliseerde pachtovereenkomst in de zin van art. 7:397 lid 1 Burgerlijk wetboek. De pachtsom bedraagt alsdan € 800,-- per ha per jaar te: verhogen met 50% van de waterschapslasten per ha per jaar. Indien het moment van de feitelijke ingebruikname van het verkochte vóór 31 december 2018 ligt, krijgt koper tot en met 31 december 2010 de buiten de verkoop gehouden percelen van verkoper in gebruik op basis van een nog te sluiten bruikleenovereenkomst om niet, derhalve zonder vergoeding, 20.13 Na afloop van de in het vorige lid bedoelde periode van 5 jaren krijgt koper het eerste recht van gebruik op basis van een geliberaliseerde pachtovereenkomst of een daarvoor wettelijke in de plaats getreden overeenkomst voor de duur van 5 jaar tegen een vergoeding van € 800,-- per ha. Partijen staan uitdrukkelijk geen reguliere pachtovereenkomst voor ogen. Maakt koper geen gebruik van zijn voorkeursrecht is verkoper vrij de grond aan een derde in gebruik te geven.20.14 AanbiedingsverplichtingIndien verkoper (of diens rechtsopvolger(s) onder -algemene titel) over wenst te gaan tot vervreemding geheel of gedeeltelijk van de buiten deze koop gehouden percelen landbouwgrond kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie […] Sectie […] Sectie […] en gedeeltelijk sectie […] is verkoper verplicht dit in koop aan te bieden aan de koper of -diens rechtopvolger(s). (…).”


3.12
De afspraken die partijen in dit artikel zijn overeengekomen betreffen verschillende onderwerpen die geclusterd zijn opgenomen. Daarbij valt op dat de artikelen over de samenwerking, 20.5 - 20.8 niet gevolgd worden door de bepalingen over de geliberaliseerde pachtovereenkomst en de aanbiedingsplicht met betrekking tot de 17,9 ha (20.12 - 20.14). De artikelen over de geliberaliseerde pachtovereenkomst per 1 januari 2019 sluiten niet aan op de nog te sluiten samenwerking. Verder gaat het om in gebruik geven aan koper, [koper] , en niet een met het samenwerkingsverband te sluiten overeenkomst.


3.13
In de tekst van de koopovereenkomst zijn dus geen aanwijzingen te vinden dat de geliberaliseerde pachtovereenkomst zou worden ingebracht in de samenwerking. [verkoper] heeft gewezen op artikel 15.1.d: “15.1.d Deze koopovereenkomst kan door verkoper worden ontbonden, indien op de dag van de eigendomsoverdracht geen samenwerkingsovereenkomst met koper wordt aangegaan, waarin bepalingen zijn opgenomen, zoals aangegeven in artikel 20”. Het hof ziet niet in dat daaruit volgt dat de pachtovereenkomst in de samenwerking viel. Daarvoor is de verwijzing in artikel 15.1.d te algemeen en de tekst van de onderscheiden leden van artikel 20 te specifiek. Het ligt meer voor de hand dat artikel 15.1.d slechts beoogt te verwijzen naar 20.5-20.8.


3.14
Aan de tekst van de overeenkomst kan dus geen argument worden ontleend om het standpunt van [verkoper] te onderbouwen. Het enige schriftelijke stuk waaruit die samenhang zou kunnen blijken is een conceptkoopakte waar blijkbaar namens [verkoper] wijzigingen zijn aangebracht in 20.12 en een e-mail van een adviseur van [verkoper] waarin de bedoeling de pachtovereenkomst in het samenwerkingsverband in te brengen is verwoord. De datum van het concept is onbekend en ook of dat concept [koper] heeft bereikt. De wijziging is in elk geval niet doorgevoerd in de eindversie. Aan de wijziging komt daarom niet de betekenis toe die [verkoper] daaraan hecht. Het hof begrijpt uit de verklaring van de adviseur van [verkoper] dat [verkoper] op 18 september 2018 de te verpachten grond wilde inbrengen (citaten van een mail van [verkoper] aan de adviseurs van partijen). Die wens zou de adviseur van [koper] met [koper] bespreken. Daarna is op 27 september 2018 een en ander besproken en de koopovereenkomst is tot stand gekomen, zonder de door [verkoper] gewenste samenhang.


3.15
Uit geen enkel document volgt dat [koper] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst of daarna met de wens van [verkoper] heeft ingestemd en er zijn ook geen aanwijzingen dat [verkoper] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [koper] met die samenhang heeft ingestemd. [koper] voert dat terecht aan. De stukken die zich in het dossier bevinden wijzen volgens het hof eerder op het tegendeel. Daarbij wijst het hof niet alleen op de koopovereenkomst, maar ook op de gewisselde e-mails voor en naar aanleiding van een latere bespreking tussen partijen. Nadat [koper] op 20 september 2019 aanspraak had gemaakt op het sluiten van de geliberaliseerde pachtovereenkomst voor 17,9 ha hebben partijen op 27 september 2019 met hun advocaten een bespreking gehad. De toenmalige advocaat van [koper] , mr. Mombergen, heeft op 1 oktober 2019 een samenvatting gestuurd aan mr. Kroon, die [verkoper] destijds bijstond. In dat verslag staat dat de samenwerking verder vorm zal worden gegeven en na een paar andere onderwerpen, dat de pachtovereenkomst met [koper] per 1 januari 2020 kan worden afgesloten. Een los verband dus, waarbij van inbreng niet wordt gerept. Destijds is dit verslag niet gecorrigeerd. Mr. Kroon zegt in deze procedure in zijn verklaring: “Van die bijeenkomst is op correcte wijze verslag gedaan, dat ik inmiddels weer heb gelezen, door mr. Mombergen.” In de daarna door de adviseurs van [verkoper] opgestelde akte voor de CV is geen melding gemaakt van de inbreng van de geliberaliseerde pachtovereenkomst in artikel 5 (inbreng) in de CV. In die akte wordt slechts in artikel 6 verklaard dat [bedrijf A] BV i.o. nog een geliberaliseerde pachtovereenkomst moet afsluiten. Tegenover al deze feiten en omstandigheden heeft [verkoper] zijn standpunt onvoldoende toegelicht waardoor niet wordt toegekomen aan bewijslevering. Het bewijsaanbod van [verkoper] passeert het hof dan ook.


3.16
Omdat de samenhang tussen samenwerkingsverband en geliberaliseerde pachtovereenkomst ontbreekt, moet het hof uitgaan van een zelfstandige verplichting van [verkoper] om de geliberaliseerde pachtovereenkomst met [koper] aan te gaan. [verkoper] zal daarom veroordeeld worden met [koper] die overeenkomst te sluiten zoals door [koper] is gevorderd. De grieven 2, 3 en 6 slagen.

Mislukken samenwerking, rechtsgevolgen



3.17

[verkoper] voert aan dat het aan [koper] is te wijten dat er geen samenwerkingsverband tot stand is gekomen tussen partijen en dat [koper] daarom is tekort geschoten. Hij heeft wegens die tekortkoming de koopovereenkomst ontbonden voor de nog niet uitgevoerde onderdelen (samenwerkingsverband en pachtovereenkomst). Hij vordert schade ten gevolge van het niet doorgaan van de samenwerking.


3.18
Het hof moet eerst vaststellen of er een tekortkoming is van [koper] voordat het toekomt aan de vraag of [verkoper] daardoor schade heeft geleden.


3.19
In artikel 20.5 en 20.6 van de koopovereenkomst is de plicht opgenomen tot een samenwerkingsverband te komen. Het doel van het samenwerkingsverband is de gezamenlijke uitoefening van het melkveebedrijf in de ruimste zin van het woord en het nieuw te vormen samenwerkingsverband zal in de vorm van een vennootschap onder firma of maatschap gebeuren. In de vaststellingsovereenkomst van 10 mei 2019 staat vervolgens: “Art. 20.6. wordt gelezen als: "het nieuw te vormen samenwerkingsverband vindt plaats in de vorm van een maatschap, tenzij partijen schriftelijk anders overeenkomen. De bijzondere bepalingen van de maatschap zullen door partijen schriftelijk worden vastgelegd.”


3.20
Hieruit volgt dat partijen voor ogen hadden een maatschap te vormen waarin zij gezamenlijk een melkveebedrijf zouden uitoefenen. Naar aanleiding van het gesprek op 27 september 2019 hebben partijen en hun advocaten onderkend dat een materiële samenwerking, in de zin dat partijen samen een bedrijf zouden uitoefenen, er niet meer in zat. Op dat moment hebben partijen blijkbaar stilzwijgend afgesproken dat zij het samenwerkingsverband zoals zij dat aanvankelijk beoogden, niet meer zouden sluiten. Juridisch vertaalt zich dat zo dat partijen van elkaar geen nakoming meer konden vorderen van de verplichting om tot een samenwerking in maatschapsverband te komen. Dit brengt mee dat partijen daarin ook niet meer konden tekortschieten. Artikel 20.5-20.8 hadden partijen op die manier buiten werking gesteld.


3.21
Niet is gesteld en het hof heeft ook niet begrepen dat partijen daarna een nieuwe, andere verplichting op zich hebben genomen. Voor een aantal onderdelen van de beoogde samenwerking heeft [verkoper] na de ontstane impasse wel voorgesteld om een CV op te richten. In die CV zouden de fosfaatrechten worden ingebracht en met die CV hoopte [verkoper] zijn bedrijf (fiscaal) voort te kunnen zetten. [koper] had echter ernstige twijfels of deze CV zou voldoen aan de eisen die gelden om fosfaatrechten niet te korten. Wat hier ook van zij, op dat moment was [koper] – evenmin als [verkoper] – verplicht in te stemmen met een alternatief voor de niet doorgegane samenwerking uit de koopovereenkomst. Daarnaast geldt dat het alternatief, een CV, niet voldeed aan de vorm van een maatschap die partijen waren overeengekomen en [koper] niet schriftelijk had ingestemd met een CV conform de vaststellingsovereenkomst.


3.22
Het is partijen niet gelukt uit de impasse te raken. Dat [verkoper] zich meer heeft ingespannen dan [koper] om dat wel te proberen, levert geen tekortkoming op van [koper] . Van een tekortkoming in de nakoming van enige verplichting is dus geen sprake. De stelling van [verkoper] faalt dus waardoor er ook geen grondslag is voor schadevergoeding. De schade die [verkoper] stelt te hebben geleden ten gevolge van het niet doorgaan van de samenwerking moet voor zijn rekening blijven. De grieven 4, 5 en 7 slagen.


3.23
[koper] was in eerste aanleg in de proceskosten veroordeeld. Ook daartegen komt hij op in hoger beroep, waarbij hij ervan uitgaat alsnog volledig in het gelijk te worden gesteld. Dat is niet het geval maar het hof ziet aanleiding de kosten van de eerste aanleg te compenseren nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld.


3.24
Bij deze stand van zaken hoeven de overige grieven verder geen bespreking meer en dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Als het hof die wel zou bespreken, zou dat namelijk niet tot een ander oordeel leiden.


3.25
De door partijen gedane bewijsaanbiedingen passeert het hof, omdat de te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.



De conclusie



3.26
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof zal in conventie de vordering over de geliberaliseerde pachtovereenkomst alsnog toewijzen en de vorderingen in reconventie alsnog afwijzen. De vordering om terug te betalen wat [koper] op basis van het vonnis van de pachtkamer heeft voldaan, wijst het hof ook toe. De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).


3.27
In het hoger beroep van [koper] is [koper] deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Daarin vindt het hof grond om de kosten te compenseren. Omdat [verkoper] in zijn hoger beroep geldt als in het ongelijk gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in dat hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.




4De beslissing

Het hof:

vernietigt het vonnis van de pachtkamer te Leeuwarden (rechtbank Noord Nederland) van 9 maart 2021 en het herstelvonnis van 6 april 2021 en doet opnieuw recht:


in conventie


veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] B.V. om binnen twee weken na betekening van dit arrest de in artikel 20.12, 20.13 en 20.14 van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst bedoelde geliberaliseerde pachtovereenkomst met [appellant 1] en [appellant 2] te sluiten met betrekking tot de landbouwgronden, gelegen te gemeente [gemeente] , kadastraal bekend sectie […] , nummers […] , […] , […] en […] , ter grootte van in totaal ongeveer 17.87.37 hectare, voor de duur van vijf jaar en onder de in de artikelen 20.12, 20.13 en 20.14 van voornoemde koopovereenkomst overeengekomen voorwaarden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of dagdeel dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] B.V. hiermee in gebreke blijven;


in conventie en in reconventie


compenseert de proceskosten tussen partijen zodat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders gevorderde af;


en in hoger beroep


veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] B.V. hoofdelijk, aldus dat als de een heeft betaald de ander is bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant 1] en [appellant 2] te voldoen de bedragen, die [appellant 1] en [appellant 2] naar aanleiding van het vonnis waarvan beroep aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] B.V. hebben voldaan of nog zullen voldoen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van betaling door [appellant 1] en [appellant 2] tot aan het moment van terugbetaling door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] B.V.;

compenseert de proceskosten van het principaal hoger beroep tussen partijen zodat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;

veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] B.V. tot betaling van de proceskosten van [koper] in het incidenteel hoger beroep:
€ 2.032 aan salaris van de advocaat van [koper]
€ 163,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak)
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;

veroordeelt [verkoper] tot betaling van € 85,- aan extra nakosten als de kosten niet binnen 14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak heeft betekend aan [koper] zijn betaald. Als daarna niet is betaald, dan worden die kosten verder verhoogd met de wettelijke rente;

verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

wijst af wat verder is gevorderd.


Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, H.L. Wattel en S.B. Boorsma en de deskundige leden ing. P. Kerkstra en ing. H.G.J.M. Janssen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.





















Producties 18 en 19 bij conclusie van antwoord en productie 2 van [verkoper] in hoger beroep


Productie 2 van [verkoper] in hoger beroep


Productie 7 bij dagvaarding eerste aanleg


Productie 7 bij productie 39 van de akte aanvullende producties van 9 juni 2020


Productie 1 van [verkoper] in hoger beroep


Productie 5 bij dagvaarding eerste aanleg


HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
Link naar deze uitspraak