|
|
|
| ECLI:NL:RBGEL:2025:9474 | | | | | Datum uitspraak | : | 07-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 13-11-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Gelderland | | Zaaknummers | : | ARN 24/8332 | | Rechtsgebied | : | Bestuursprocesrecht | | Indicatie | : | Weigering handhavingsverzoek m.b.t. pluimveehouderij. | | Trefwoorden | : | activiteitenbesluit | | | agrarisch | | | bestemmingsplan | | | geurhinder | | | mestopslag | | | omgevingsvergunning | | | perceel | | | pluimveehouderij | | | stallen | | | stalsysteem | | | veehouderij | | | wabo | | | | Uitspraak | RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8332
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiseres] , uit [plaats] , eiseres
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten, het college
(gemachtigden: P. Hennekeij en G.J. Vooren).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats]
(gemachtigde: mr. Tj. P. Grünbauer)
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiseres. Zij heeft het college gevraagd om handhavend op te treden tegen de pluimveehouderij op het naastgelegen perceel. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Eiseres is sinds 2022 eigenaresse van het perceel [locatie 1] te [plaats] . Haar woning ligt naast de pluimveehouderij. De dichtstbijzijnde stal staat op ongeveer 50 meter van haar woning. Zij ondervindt overlast van de veehouderij en zij heeft het college daarom op 20 en 30 september 2023 en op 22 februari 2024 verzocht om handhavend op te treden tegen de veehouderij.
3. Een toezichthouder van de gemeente heeft op 2 augustus 2023 een controle uitgevoerd op het perceel. Van deze controle is op 21 augustus 2023 een rapport opgemaakt. Uit deze controle blijkt dat de bedrijfssituatie op enkele punten afwijkt van de vergunde situatie.
4. De pluimveehouderij heeft op 27 september 2023 een aanvraag ingediend voor een veranderingsvergunning om deze afwijkingen te legaliseren. Deze aanvraag heeft het college buiten behandeling gelaten omdat de aanvraag niet volledig was.
5. Bij brief van 15 november 2023 heeft eiseres het college in gebreke gesteld.
6. Op 23 december 2023 heeft de pluimveehouderij een nieuwe aanvraag ingediend. Onderdeel van deze aanvraag vormt de “Toelichting aanvraag Wabo onderdeel milieu”, waarin door de pluimveehouderij een onderbouwing wordt gegeven op de gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het milieu.
7. Op 31 december 2023 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank vanwege het niet tijdig beslissen op haar verzoek om handhaving.
8. De rechtbank heeft in de uitspraak van 2 april 2024 geoordeeld dat de email van 20 september 2023 moet worden aangemerkt als een handhavingsverzoek en het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op het handhavingsverzoek van 20 september 2023 bekend te maken, onder straffe van verbeuring van een dwangsom van € 100 per dag met een maximum van € 15.000.
9. De ontwerp-omgevingsvergunning heeft vanaf 11 april 2024 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Eiseres heeft een zienswijze ingediend.
10. Bij besluit van 15 april 2024 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek om handhavend op te treden afgewezen.
11. Eiseres heeft op 28 april 2024 een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 9 juni 2024 aangevuld.
12. Eiseres heeft bij de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van 28 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
13. Het college heeft bij besluit van 29 juli 2024 aan de pluimveehouderij een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “milieu” (veranderingsvergunning). In de omgevingsvergunning staat dat de volgende veranderingen zijn vergund:
“• het tijdelijk in gebruik zijn van stal C voor de opslag van materialen (zonder milieubelasting) ten behoeve van het agrarisch bedrijf of van de aanvrager, wanneer in deze stal geen dieren worden gehouden;
• het verlagen van de bezetting in stal C naar 4.500 dieren, wanneer in deze stal dieren worden gehouden;
• het veranderen van de code van het huisvestingssysteem in stal F (feitelijk verandert niets in deze stal, bedoeld is E 1.100 in plaats van E 1.7);
• het plaatsen en in gebruik hebben van een biomassa gestookte verwarmingsinstallatie in stal G met daarbij een opslagsilo voor houtpellets met een capaciteit van 20 ton;
• wijziging van de luchttoevoer uit de stallen F en G naar de mestdrooginstallatie tussen de stallen F en G;
• Het aanpassen van de mestdrooginstallatie en deze in overeenstemming brengen met de systeembeschrijving behorende bij E 6.4.2 (droogtunnel met geperforeerde platen, BWL 2007.09.V4).”
14. Op 30 september 2024 heeft eiseres het college in gebreke gesteld.
15. Bij besluit van 8 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
16. Eiseres heeft tegen dit besluit op 18 oktober 2024 beroep ingesteld.
17. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar dochters en [persoon A] , de gemachtigden van het college en [persoon B] , en namens de derde-partij [derde-partij] , de gemachtigde en [persoon C] .
Beoordeling door de rechtbank
Is er sprake van een overtreding?
18. De rechtbank heeft in de uitspraak van 2 april 2024 het handhavingsverzoek van eiseres als volgt samengevat:
“(…)
In het handhavingsverzoek van 20 september 2023 heeft eiseres verzocht het bedrijf aan de [locatie 2] in [plaats] te controleren en wanneer het bedrijf geen maatregelen heeft genomen als bedoeld in de brief van het college van 14 (lees: 24) augustus 2023 dit bedrijf te sluiten. Verder geeft eiseres aan dat het bedrijf aan de [locatie 2] in [plaats] al langere tijd in strijd handelt met de wet en regelgeving en een enorme overlast veroorzaakt voor de omgeving van het bedrijf.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het handhavingsverzoek van 20 september 2023 een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. In dit handhavingsverzoek wijst eiseres onder andere erop dat het bedrijf aan de [locatie 2] in [plaats] in strijd handelt met wet en regelgeving zoals de omgevingsdienst Noord-Veluwe in de brief van 24 augustus 2023 ook heeft erkend.
Er zijn namelijk een tweetal overtredingen geconstateerd. Eiseres wil dat het college hierop gaat handhaven als die overtredingen niet ongedaan zijn gemaakt. Verder schrijft eiseres dat zij graag een beslissing op dit verzoek tot handhaving en controle tegemoet ziet komen
.
(…).”
18.1.
Zoals de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen heeft eiseres het college in haar handhavingsverzoek gevraagd om te handhaven op de twee in de brief van 24 augustus 2023 geconstateerde overtredingen. In deze aan de derde-partij gerichte brief van de omgevingsdienst Noord-Veluwe staat het volgende:
“Resultaten van de controle
De volgende overtredingen zijn geconstateerd:
Constatering 1:
De pelletkachel van 200 kW moet iedere 2 jaar gekeurd worden door een SCIOS gecertificeerd bedrijf, dit is niet gebeurd.
Voorschrift/artikelen :
Dit is in strijd met Artikel 3.7 lid 5 jo. Artikel 3.10p (beiden Activiteitenbesluit) jo. Artikel 3.7m lid 1 onder b (Activiteitenregeling).
Constatering 2:
Voor het veranderen van de inrichting is geen melding ingediend bij het bevoegd gezag en omgevingsvergunning aangevraagd.
Voorschrift/artikelen :
Dit is in strijd met Artikel 8.41 lid 1 Wm in samenhang met Artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit en Artikel 2.3 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Binnen uw bedrijf is het volgende veranderd:
• stal C wordt niet meer gebruikt voor opfokhennen, het is nu privé berging;
• in het voerhok van stal G is een pelletkachel geïnstalleerd van 200 kW;
• stal F is volgens de vigerende vergunning stalsysteem E1.7,
• een stal met strooiselvloer, in werkelijkheid is dit stalsysteem E 1.8.1, Volière-opfokhuisvesting, minimaal 50 % roosters met daaronder een mestband. Mestbanden minimaal tweemaal per week afdraaien;
• de mestdroger zou de drooglucht enkel betrekken vanuit stal F, de drooglucht wordt echter betrokken vanuit de stallen F en G.”
18.2.
De rechtbank stelt vast dat de in het controlerapport van 24 augustus 2023 geconstateerde overtredingen zijn vergund in de veranderingsvergunning van 29 juli 2024. Ten tijde van het bestreden besluit van 8 oktober 2024 was er dus geen sprake meer van overtredingen. Het college heeft zich in het bestreden besluit daarom terecht op het standpunt gesteld dat hij niet meer bevoegd was om tegen deze overtredingen handhavend op te treden.
18.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
De nieuwe in beroep aangevoerde onderwerpen
19. In haar beroepschrift heeft eiseres gewezen op de geuruitstoot van de mestdroogtunnel en de pelletkachel, de mestopslag, het uitrijden van mest in de open lucht en emissiepunten die niet zouden zijn vergund aan de achterzijde van de stallen.
19.1.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer kan worden uitgebreid. De inhoud van het verzoek is bepalend voor de omvang van het geding.
19.2.
Eiseres heeft in haar handhavingsverzoek niet verzocht om handhavend op te treden tegen de mestopslag, het uitrijden van de mest en de emissiepunten op de stallen. Uit het controlerapport van 24 augustus 2023 blijkt ook niet dat er op dit punt sprake was van overtredingen van de milieuvergunning. Het had op de weg van eiseres gelegen om vóór het primaire besluit aan te geven dat ook voor wat betreft de mestopslag, het uitrijden van de mest en de emissiepunten op de stallen sprake was van een overtreding, en om daarbij ook concreet te maken welk wettelijk voorschrift is overtreden. Omdat deze onderwerpen pas in beroep zijn aangevoerd vallen deze buiten de omvang van het geding. Dit betekent dat de rechtbank hier niet op in zal gaan.
19.3.
Ook de geurhinder valt buiten de omvang van dit geding. De rechtbank is in het beroep van eiseres tegen de veranderingsvergunning echter ingegaan op wat eiseres heeft aangevoerd over het aspect “geur”. In die uitspraak is de rechtbank ook ingegaan op de beweerde strijd met het bestemmingsplan.
19.4.
De beroepsgronden slagen niet.
Het verzoek om schadevergoeding
20. Eiseres heeft bij brief van 2 februari 2025 verzocht om schadevergoeding vanwege schade die is ontstaan door de uitbreiding van de pluimveehouderij met een mestvergistingsinstallatie, langdurige grootschalige mestopslag, silo’s voor pellets en pluimveevoer en een pelletkachel. De illegale uitbreiding en de weigering daartegen handhavend op te treden heeft volgens eiseres aanzienlijke gevolgen voor de waarde en bewoonbaarheid van haar woning, hun gezondheid, woongenot en het milieu.
De schade bestaat volgens eiseres uit waardevermindering van de woning, gezondheidsrelateerde schade, psychologische en immateriële schade. Het totale schadebedrag heeft eiseres begroot op € 864.900. Daarnaast heeft eiseres verzocht om de schade aan het milieu te compenseren met gepaste maatregelen voor een bedrag van € 5.000.000.
20.1.
Artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt:
“1 De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.”
Artikel 8:89 van de Awb bepaalt:
“(…)
2 In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25 000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.
(…).”
Artikel 8:91, eerste lid, van de Awb bepaalt:
“Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit, wordt het ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhangig is.”
20.2.
De rechtbank heeft eiseres gewezen op de bevoegdheidsgrens van € 25.000 uit artikel 8:89, tweede lid, van de Awb. Eiseres heeft haar verzoek om schadevergoeding in reactie daarop verlaagd tot € 25.000.
20.3.
Uit de tekst van de brief leidt de rechtbank af dat het verzoek om schadevergoeding ziet op de veranderingsvergunning en de weigering om handhavend op te treden. Op het verzoek om schadevergoeding vanwege de veranderingsvergunning zal de rechtbank gelet op artikel 8:91, eerste lid, van de Awb in het beroep tegen die veranderingsvergunning ingaan. Voor wat betreft het in deze zaak voorliggende weigeringsbesluit overweegt de rechtbank dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. Al daarom bestaat geen aanleiding om in verband met dit besluit schadevergoeding toe te kennen.
De dwangsom van 15.000 euro
21. Eiseres betoogt dat de naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 2 april 2024 genomen beslissing op het handhavingsverzoek onbevoegd is genomen en daarmee niet zou zijn voldaan aan de last die de rechtbank aan het college heeft opgelegd. De dwangsom zou daarom volledig zijn verbeurd.
21.1.
Over het betoog van eiseres dat de dwangsom van € 15.000 volledig is verbeurd omdat het primaire besluit onbevoegd is genomen vanwege een mandaatgebrek overweegt de rechtbank dat eiseres niet bij de bestuursrechter kan procederen over de hoogte van de dwangsom. Zij zal zich daarvoor tot de burgerlijke rechter moeten wenden.
Conclusie en gevolgen
22. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- verklaart zich niet bevoegd om een oordeel over de rechterlijke dwangsom te geven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, voorzitter, en mr. M. van Harten en mr. E.C. Berkouwer, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ECLI:NL:RBGEL:2024:1765.
ECLI:NL:RBGEL:2024:5909.
Artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2o, van de Wabo.
Onderstreping door de rechtbank.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1138, en 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:712.
Uitspraak van eveneens vandaag in de zaak met zaaknummer ARN 24/6302.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1025, onder 8.1. en de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:362. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|