Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBOBR:2023:4056 
 
Datum uitspraak:18-08-2023
Datum gepubliceerd:14-11-2025
Instantie:Rechtbank Oost-Brabant
Zaaknummers:22/155
Rechtsgebied:Bestuursprocesrecht
Indicatie:Het college heeft een omgevingsvergunning verleend om het aantal kindplaatsen van een kinderdagverblijf tijdelijk uit te breiden naar 64 kindplaatsen. Geen sprake van een nevenactiviteit; geen onaanvaardbare aantasting van woon- en leefklimaat. Omgevingsvergunning blijft in stand.
Trefwoorden:activiteitenbesluit
agrarisch
bedrijfswoning
bestemmingsplan
boomteelt
buitengebied
geluidhinder
intensieve veehouderij
ligboxenstal
omgevingsvergunning
perceel
stallen
veehouderij
wabo
 
Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/155


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2023 in de zaak tussen



[eiser 1] en [eiser 2], wonende aan [adres] te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. N.M.C.H. Crooijmans),

en


het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, het college
(gemachtigde: mr. M.J.M. Ploegmakers).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [vestigingsplaats], vergunninghoudster
(vennoten: [naam], [naam] en [naam])
(gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans).




Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een tijdelijke omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een kinderdagverblijf aan het adres [adres] te [vestigingsplaats].

Het college heeft op 1 juni 2021 de omgevingsvergunning aan [naam] (vergunninghoudster) verleend. Met het besluit op bezwaar van eisers van 19 november 2021 is het college bij de toewijzing gebleven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, de gemachtigde van vergunninghoudster en de vennoten [naam] en [naam].




Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning waarbij aan vergunninghoudster is toegestaan om het aantal kindplaatsen van haar kinderdagverblijf tijdelijk uit te breiden naar
64 kindplaatsen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.


Feiten

3. Aan [adres] in de kern van [vestigingsplaats] is een melkveebedrijf gevestigd. Bij besluit van 24 mei 2017 heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een agrarisch kinderdagverblijf aan [adres] in [vestigingsplaats]. Hiermee is een kinderdagverblijf met maximaal 36 kindplaatsen toegestaan. Deze vergunning is rechtens onaantastbaar. Eisers zijn eigenaar en bewoners van het aangrenzende perceel aan [adres] in [woonplaats].
4. Op 13 april 2021 heeft vergunninghoudster bij het college een aanvraag ingediend voor een tijdelijke omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan voor de duur van vijf jaar ten behoeve van de uitbreiding van het kinderdagverblijf “[naam]” tot 64 kindplaatsen.
5. Aan het perceel waarop het kinderdagverblijf is gevestigd geldt op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied Bernheze” de bestemming “Agrarisch” met de functieaanduiding “Agrarisch bedrijf”. Niet in geschil is tussen partijen dat de uitbreiding van het kinderdagverblijf in strijd is met het bestemmingsplan. Bij besluit van 1 juni 2021 heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) gelezen in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (het Bor) aan vergunninghoudster de gevraagde omgevingsvergunning verleend.


Beroepsgronden
6. Eisers stellen dat, anders dan het college stelt, sprake is van twee zelfstandige bedrijven op het perceel die afzonderlijk van elkaar geëxploiteerd kunnen worden, te weten het melkveebedrijf [naam] en het [naam]

7. Het college stelt zich op het standpunt dat het tweede bedrijf op deze locatie is verweven met het agrarisch bedrijf. Het kinderdagverblijf is gesitueerd in twee reeds bestaande bedrijfsgebouwen waardoor er feitelijk en praktisch sprake is van een geïntegreerde bedrijfsvoering. De activiteiten van het kinderdagverblijf en het agrarisch bedrijf hebben een directe relatie met elkaar. Zo gaan de kinderen kijken bij de dieren en zijn zij dagelijks toeschouwer van de agrarische bedrijfsvoering op het perceel. Verder zijn de heer [naam] (bestuurder van het agrarisch bedrijf) en [naam] (bestuurder van het kinderdagverblijf) partners en wonen zij gezamenlijk in de bedrijfswoning aan [adres].

8. De rechtbank stelt vast dat het agrarische bedrijf en het kinderdagverblijf zijn gevestigd op hetzelfde perceel en dat er op diverse punten een relatie bestaat tussen beide bedrijven. Afgezien daarvan is in 2017 al een vergunning verleend voor twee zelfstandige hoofdactiviteiten en verandert de hier aan de orde zijnde omgevingsvergunning hier niets aan. Nu is alleen het aantal vergunde kindplaatsen veranderd. De rechtbank ziet in deze grond dan ook geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.

9. Eisers zijn van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In dat kader brengen zij in de eerste plaats naar voren dat zij het standpunt van het college dat de ontwikkeling past binnen de transitie in het buitengebied niet volgen. Transitie ziet volgens hen op agrarische bedrijven die stoppen met hun agrarische bedrijfsvoering en in plaats daarvan andere activiteiten gaan uitoefenen dan wel op een nevenactiviteit ter aanvulling van het inkomen. Het exploiteren van een agrarisch kinderdagverblijf met 64 kinderen kan echter geen nevenactiviteit worden genoemd naast het nog steeds geëxploiteerde agrarische bedrijf. Daarbij wijzen eisers erop dat dit kinderdagverblijf een van de grootste van Nederland is en de aanwezigheid van twee volwaardige bedrijven op een bouwvlak niet acceptabel is voor de gemeenteraad. Hoewel het college in zijn besluitvorming heeft aangegeven dat de aangevraagde activiteit niet wordt gezien als nevenactiviteit blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing juist dat daaraan is getoetst.

10. Het college stelt hierover dat eisers ten onrechte de suggestie wekken dat transitie alleen zou kunnen betekenen dat een stoppende agrarische ondernemer andere bedrijfsactiviteiten gaat ontplooien. Het kan echter ook inhouden dat een ondernemer de agrarische bedrijfsactiviteiten gaat combineren met andere bedrijfsactiviteiten in plaats van de agrarische bedrijfsactiviteiten te gaan uitbreiden. Bij de beoordeling van de aanvraag heeft het college het kinderdagverblijf niet aangemerkt als nevenactiviteit in de zin van het bestemmingsplan. Het feit dat de ruimtelijke onderbouwing wel ingaat op een nevenactiviteit maakt dit volgens het college niet anders. Het college heeft de specifieke aard en omvang van het initiatief beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat deze ruimtelijk aanvaardbaar en inpasbaar is op deze locatie. Daarbij is meegewogen dat het kinderdagverblijf is gevestigd in de bestaande bebouwing op het perceel. Mocht het kinderdagverblijf in de toekomst op deze locatie stoppen, dan zijn er geringe aanpassingen aan het bedrijfsgebouw nodig om het gehele bedrijfsgebouw in de toekomst weer als volledig agrarisch bedrijf te laten functioneren. Volgens het college is een agrarisch kinderdagverblijf met deze omvang niet uitzonderlijk. Er is een tijdelijke omgevingsvergunning verleend omdat er nog kaders vastgesteld moeten worden waarbinnen agrarische bedrijven zich in de toekomst kunnen ontwikkelen.

11. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

12. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Of de vergunde uitbreiding wel of niet past onder de noemer ‘transitie in het buitengebied’ acht de rechtbank niet relevant. Uitsluitend is aan de orde of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor zover eisers bestrijden dat hier sprake is van een nevenactiviteit overweegt de rechtbank dat het college ook niet betwist dat hier geen sprake is van een nevenactiviteit. Het college stelt terecht dat in dat kader niet van belang is of de uitbreiding van de opvangcapaciteit in de ruimtelijke onderbouwing wel als nevenactiviteit is beschouwd, nu het college dient te beoordelen of de ruimtelijke onderbouwing aan zijn besluit ten grondslag kan worden gelegd en in het primaire besluit in zoverre expliciet van de ruimtelijke onderbouwing is afgeweken nu hierin gemotiveerd is gesteld dat het college het kinderdagverblijf niet ziet als nevenactiviteit maar als tweede bedrijf op deze locatie dat verweven is met het agrarisch bedrijf. De rechtbank is verder niet gebleken dat het feit dat in de ruimtelijke onderbouwing is uitgegaan van een nevenactiviteit en in de besluitvorming van een volwaardig tweede bedrijf op het perceel heeft geleid tot een onjuiste beoordeling van de ruimtelijke gevolgen. Vergunninghoudster en het college zijn uitgegaan van dezelfde feiten en omstandigheden qua bedrijfsvoering.Wat de omvang van het aantal opvangplaatsen betreft overweegt de rechtbank dat uit het door eisers overgelegde overzicht van agrarische kinderdagverblijven binnen 90 kilometer van de onderhavige locatie volgt dat er meerdere agrarische kinderdagverblijven zijn met een dergelijke omvang, zodat hierom niet kan worden gesteld dat het hier een uitzonderlijk groot aantal opvangplaatsen betreft. Dat uit dit overzicht blijkt dat het kinderdagverblijf van vergunninghoudster in een cirkel van 90 kilometer een van de grootste kinderdagverblijven is moge zo zijn, maar betekent niet dat dit dan ook een van de grootste van Nederland is en maakt evenmin dat het college deze omvang reeds hierom ruimtelijk niet aanvaardbaar heeft kunnen achten.

13. Voor zover eisers wijzen op het standpunt van de gemeenteraad over twee volwaardige bedrijven op een bouwvlak overweegt de rechtbank dat de instemming van de gemeenteraad bij het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor niet is vereist. Bovendien heeft het college in zijn verweer gewezen op een door de gemeenteraad aangenomen amendement op 8 april 2021, waarin de gemeenteraad onder meer heeft aangegeven dat wellicht meerdere bedrijven op één locatie onder voorwaarden en in bepaalde gebieden wel passend kunnen zijn en achter het verlenen van een tijdelijke vergunning te kunnen staan in afwachting van nieuw beleid. Inderdaad heeft de gemeenteraad daarmee niet ingestemd met elke tijdelijke omgevingsvergunning voor twee bedrijven op één bouwvlak, maar zoals hiervoor reeds is overwogen is die instemming in dit geval ook niet nodig om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen.

14. In het feit dat de inrichting van de bestaande bebouwing illegaal tot stand zou zijn gekomen en de verleende omgevingsvergunning dit handelen volgens eisers beloont, ziet de rechtbank geen aanleiding tot een vernietiging van het bestreden besluit. Hoewel eisers op zich volkomen terecht stellen dat bij vergunningplichtige activiteiten eerst een vergunning moet worden gevraagd alvorens die activiteiten worden uitgeoefend, kan ingeval deze volgorde niet wordt aangehouden dit gezien de wetgeving voor het verlenen van een omgevingsvergunning geen reden vormen voor het college om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.

15. Eisers betogen tevens dat de stelling in de ruimtelijke onderbouwing dat de aanvraag voldoet aan het gemeentelijk beleid onjuist is. In de Structuurvisie Bernheze is gewezen op nieuwe landgebruiksvormen die een plek kunnen krijgen bij vrijkomende gronden van stoppende bedrijven, al dan niet in combinatie met verbreding van inkomsten uit nevenactiviteiten. Van een stoppend bedrijf of van een nevenactiviteit is hier echter geen sprake. Wat het in de ruimtelijke onderbouwing genoemde VAB-beleid betreft stellen eisers dat dit beleid niet van toepassing is nu er twee volwaardige bedrijven op het bouwvlak mogelijk worden gemaakt. Als dit beleid wel van toepassing is, dan is de aangevraagde en vergunde activiteit in strijd met dit beleid.

16. Ten aanzien van de Structuurvisie Bernheze stelt het college dat deze dateert uit 2010. Juist in de afgelopen jaren wordt er gezocht naar initiatieven die in plaats van of naast een agrarisch bedrijf kunnen worden uitgevoerd. De Structuurvisie Bernheze is hierin niet actueel. Met betrekking tot het VAB-beleid stelt het college dat in dit geval het agrarisch bedrijf niet wordt beëindigd. Feitelijk is er wel sprake van het hergebruik van bebouwing die voorheen in gebruik was voor het agrarisch bedrijf.

17. De rechtbank is met het college van oordeel dat uit de besluitvorming volgt, zo het bestreden besluit in strijd moet worden geacht met de Structuurvisie Bernheze, dat de omgevingsvergunning is verleend vooruitlopend op nieuw beleid en dat willens en wetens, zij het niet expliciet, is afgeweken van deze structuurvisie. De rechtbank acht dit niet in strijd met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij in aanmerking is genomen dat het hier gaat om een tijdelijke vergunning.

18. Wat het VAB-beleid betreft, neergelegd in de Beleidsnotitie aanpak VAB Bernheze van 14 december 2017, overweegt de rechtbank het volgende. In deze beleidsnotitie is gesteld dat hoofduitgangspunt voor dit beleid is het tegengaan van verrommeling door het herbestemmen of slopen van leegstaande stallen, zo nodig na een tijdelijk toegelaten afwijkend gebruik. Hoewel deze beleidsnotitie meer lijkt te zien op stoppende agrarische bedrijven, acht de rechtbank het bestreden besluit in elk geval niet strijdig met het hierin neergelegde beleid, nu leegstaande agrarische bebouwing wordt gebruikt voor het kinderdagverblijf.

19. Eisers hebben verder naar voren gebracht dat bij het bestreden besluit op geen enkele wijze rekening is gehouden met de gevolgen van de forse uitbreiding van het kinderdagverblijf voor het woon- en leefklimaat van eisers. Zo is in de ruimtelijke onderbouwing aangegeven dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden, maar niet is onderbouwd waarom dan toch sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ook blijkt uit de stukken niet dat het stemgeluid is meegenomen bij de beoordeling van geluidhinder. Ter zitting hebben eisers verder aangegeven te vrezen voor een toename van verkeersbewegingen.

20. Het college heeft hierover gesteld dat er wel degelijk is gekeken naar de belangen van omwonenden, waarbij het wijst op het verrichte geluidonderzoek. Volgens het college wordt voldaan aan de gestelde normen in de VNG-publicatie “Handreiking bedrijven en mlieuzonering” en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm).

21. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de uitbreiding van het kinderdagverblijf plaatsvindt op de eerste verdieping van de ligboxenstal van het melkveebedrijf. De bebouwingsgraad binnen het besluitgebied blijft daardoor gelijk. Verder leidt de toegenomen verkeersgeneratie niet tot een overschrijding van de capaciteit van de nabijgelegen wegen en kan de toegenomen parkeerbehoefte ten gevolge van de uitbreiding van het kinderdagverblijf volledig binnen het besluitgebied worden opgevangen. Verder is onder meer verwezen naar het verrichte akoestisch onderzoek op 24 augustus 2020, waarbij de geluidbelasting op de woning van eisers is berekend. Uit dit onderzoek volgt dat de langtijdgemiddelde geluidniveaus en het maximale beoordelingsniveau uit het Abm niet worden overschreden en dat wordt voldaan aan stap 2 uit de VNG-publicatie. Concluderend is gesteld dat de uitbreiding van het kinderdagverblijf geen onevenredige toegenomen hinder of belemmeringen voor omliggende bedrijven en woningen veroorzaakt.

22. De rechtbank stelt vast dat de ruimtelijke onderbouwing onderdeel uitmaakt van het primaire besluit. Gelet op hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing is overwogen, heeft het college terecht gesteld dat hierbij is gekeken naar de belangen van omwonenden. Dat eisers zich niet kunnen vinden in het door het college ingenomen standpunt dat er ook bij uitbreiding van het kinderdagverblijf nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat betekent niet dat er niet is gekeken naar hun belangen maar dat er een verschil van inzicht bestaat over de waardering van de betrokken belangen.

23. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd aangegeven waarom ondanks de richtafstand wordt voldaan aan de VNG-publicatie, waarbij de rechtbank in het midden laat of wel aan stap 2 uit de VNG-publicatie wordt toegekomen als de afstand van de woning van eisers tot het kinderdagverblijf blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting meer bedraagt dan de volgens de VNG-publicatie aan te houden richtafstand. Ook blijkt uit paragraaf 3.2 van het akoestisch onderzoek dat spelende kinderen en schreeuwen als geluidbronnen zijn meegenomen, ook al is in artikel 2.18, eerste lid, onder i, van het Abm bepaald dat het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a dan wel 2.20, buiten beschouwing blijft.
Het standpunt van eisers dat de ruimtelijke onderbouwing voor zover dat ziet op genoemde richtafstand in relatie tot een goede ruimtelijke ordening niet is onderbouwd en er in het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met het stemgeluid is daarom feitelijk onjuist.

24. Eisers hebben verder niet betwist dat aan de geluidgrenswaarden in het Abm wordt voldaan. Het feit dat hieraan wordt voldaan maakt echter niet dat per definitie sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor zover eisers in dat verband ter zitting hebben gesteld met name in hun tuin geluidhinder te ondervinden van buiten spelende kinderen, overweegt de rechtbank dat zij hierin geen aanleiding ziet om het bestreden besluit te vernietigen. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de kinderen ’s ochtends tussen 10.00 en 11.30 uur buiten spelen, ’s middags tussen 13.30 en 15.00 uur en tussen 16.00 en 18.00 uur. De kinderen tot 1 jaar spelen echter niet buiten, de kinderen tussen 1 en 2 jaar maar 1/3 deel van de tijd, de kinderen tussen 2 en 3 jaar 2/3 deel van de tijd en alleen de kinderen tussen 3 en 4 zijn de gehele tijd buiten. Tijdens de zitting heeft vergunninghoudster aangegeven dat de kinderen wel eens vlakbij het perceel van eisers komen als zij een wandelingetje maken. Gelet echter op hetgeen over de spelende kinderen in de ruimtelijke onderbouwing staat, de omvang van de tuin van eisers en de ligging van diverse gebouwen op het perceel van eisers en vergunninghoudster is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat de geluidhinder vanwege de toename van het aantal buiten spelende kinderen vanwege de verleende omgevingsvergunning dusdanig zal zijn, dat het college hierom geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

25. Met betrekking tot de toename van het aantal verkeersbewegingen overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eisers niet zitten te wachten op een toename van verkeersbewegingen voor hun deur, heeft het college hierin geen aanleiding behoeven te zien om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. In de ruimtelijke onderbouwing is over het aspect verkeer gesteld dat het kinderdagverblijf 219 verkeersbewegingen per etmaal zal genereren, waarvan het aandeel van de uitbreiding in de verkeersgeneratie 55,7 verkeersbewegingen bevat. De capaciteit van de weg bedraagt ongeveer 400 motorvoertuigen per etmaal, zodat er geen knelpunt zal ontstaan. Verder worden de kinderen tussen 7.30 en 9.00 uur gebracht en tussen 16.30 en 18.00 uur weer opgehaald. Mede gelet op het feit dat niet al het verkeer langs de route van de [adres] zal rijden, zal de verkeershinder naar aanleiding van het kinderdagverblijf voor de omwonenden, zo is gesteld, beperkt blijven. Gelet hierop is de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de toegenomen verkeersintensiteit vanwege de uitbreiding van het kinderdagverblijf ertoe leidt dat het woon- en leefklimaat hierdoor onevenredig zal worden aangetast.

26. Ten slotte voeren eisers aan dat voorschrift 1 van de omgevingsvergunning niet duidelijk is, omdat hierin is opgenomen dat het gaat om beide nevengeschikte, gelijkwaardige hoofdactiviteiten, terwijl eisers van mening zijn dat alleen een nevenactiviteit vergund kan worden. Nu van een nevenactiviteit geen sprake is, gegeven de omvang, is het voorschrift zinledig dan wel maakt het meer mogelijk dan het college mogelijkerwijs heeft willen vergunnen.

27. Het college heeft hierover gesteld dat dit voorschrift beoogt aan te geven dat het kinderdagverblijf een directe relatie heeft en moet houden met het agrarisch bedrijf.

28. Aan de omgevingsvergunning is als voorschrift 1 verbonden dat de onlosmakelijke samenhang tussen beide nevengeschikte, gelijkwaardige hoofdactiviteiten, moet zijn geborgd en in stand dient te worden gehouden, zowel feitelijk, inhoudelijk als organisatorisch.
29. Zoals hiervoor reeds is gesteld, is het college uitgegaan van twee hoofdactiviteiten op hetzelfde perceel, zodat niet kan worden geoordeeld dat het voorschrift daarmee onduidelijk of zinledig is of meer mogelijk maakt dan het college mogelijkerwijs heeft willen vergunnen. Dit betoog slaagt niet.



Conclusie en gevolgen

30. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat vergunninghoudster gebruik mag maken van de aan haar verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het kinderdagverblijf. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.





Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, rechter, in aanwezigheid van mr.J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2023.













de griffier is verhinderd te tekenen


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.


BIJLAGE




Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (..),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. t/m i (..).

Artikel 2.12
1.Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. t/m d. (..).




Bijlage II Besluit omgevingsrecht

Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. t/m 10. (..);
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.




bestemmingsplan Buitengebied Bernheze

Artikel 3 Agrarisch

3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
1.een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' (functietype 'agrarisch bedrijf');
2. een grondgebonden agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', en tevens ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' (functietype 'agrarisch bedrijf') en ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt' (functietype 'agrarisch bedrijf');
3. een boomteelt bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt' (functietype 'agrarisch bedrijf');
4. een intensieve veehouderij als nevenactiviteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve neventak';
c. agrarisch verwante bedrijven (functietype 'agrarisch verwant bedrijf') ter plaatse aangeduid zoals opgenomen in de in Bijlage 1 opgenomen Lijst van functieaanduidingen Agrarisch en overeenkomstig de omschreven aard/ functie van de bebouwing in de 'Tabel functietype 'Agrarisch verwant bedrijf'';
d. bedrijfsfuncties (functietype 'bedrijf') ter plaatse aangeduid zoals opgenomen in de in Bijlage 1 opgenomen Lijst van functieaanduidingen Agrarisch en overeenkomstig de omschreven aard/ functie van de bebouwing in de 'Tabel functietype 'Bedrijf';
e. t/m u. (..).



3.5
Specifieke gebruiksregels

3.5.1
Algemeen
a. het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:
1. er maximaal 100 m² van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen, met dien verstande dat bij een cultuurhistorisch waardevol pand, zoals opgenomen in Bijlage 9, de als zodanig in gebruik genomen oppervlakte maximaal 150 m² mag bedragen;
2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;


3.5.2
Specifiek
a. functietype agrarisch bedrijf
1. als specifieke nevenactiviteit is de verkoop van streek- of bedrijfseigen producten tot een verkoopvloeroppervlak van max. 100 m² toegestaan, evenals verkoop van streek- of bedrijfseigen producten met een bestaand verkoopvloeroppervlak van meer dan 100 m²;
2. mestbewerking als nevenactiviteit ten behoeve van het agrarisch bedrijf is toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking voor derden niet is toegestaan;
b. functietype maatschappelijk en functietype recreatie
Een inpandige oppervlakte van 30 m2 en een buitenpandige (terras) oppervlakte van 70 m2 mag worden gebruikt voor ondergeschikte horeca-activiteiten;






Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.18
1. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing:
a. het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;
b. het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten;
c. het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;
d. het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire inrichtingen;
e. het ten gehore brengen van muziek vanwege het oefenen door militaire muziekcorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uren per week op militaire inrichtingen;
f. het ten gehore brengen van onversterkte muziek tenzij en voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld;
g. het traditioneel schieten, bedoeld in paragraaf 3.7.2., tenzij en voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld;
h. het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting voor primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs;
i. het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang.
Link naar deze uitspraak