|
|
|
| ECLI:NL:RBGEL:2025:10230 | | | | | Datum uitspraak | : | 28-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 04-12-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Gelderland | | Zaaknummers | : | ARN 25/1464 | | Rechtsgebied | : | Omgevingsrecht | | Indicatie | : | Deze uitspraak gaat over een omgevingsvergunning die is verleend voor natuurontwikkeling op gronden gelegen aan de (locatie 1) en (locatie 2)te (plaats). Eiser is het niet eens met het besluit. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid kon verlenen. | | Trefwoorden | : | agrarisch | | | bestemmingsplan | | | buitengebied | | | landbouwgrond | | | omgevingsvergunning | | | wabo | | | waterschap | | | zuivel | | | | Uitspraak | RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/1464
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats], eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld
(gemachtigde: W. Kuik).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (gemachtigde: [gemachtigde]).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over een omgevingsvergunning die is verleend voor natuurontwikkeling op gronden gelegen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats]. Eiser is het niet eens met het besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid kon verlenen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
Procesverloop
2. Op 28 december 2023 heeft de derde-partij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning. Eiser heeft een zienswijze ingediend tegen de ontwerp-omgevingsvergunning. Op 13 februari 2025 heef het college de omgevingsvergunning verleend.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
2.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Totstandkoming van het besluit
3. Op 28 december 2023 heeft de derde-partij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor natuurontwikkeling op gronden gelegen aan de [locatie 1] en [locatie 2] in [plaats]. De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied 2012. De bestemming ‘Agrarisch’ is volgens artikel 3.1, onder a, van de planregels bedoeld voor agrarisch gebruik of hobbymatig agrarisch gebruik. De aangevraagde grootschalige natuurontwikkeling is daarbinnen niet passend. Om de omgevingsvergunning toch te kunnen verlenen, is het college afgeweken van het bestemmingsplan. Aan het besluit ligt de ruimtelijke onderbouwing “[locatie 1]-[locatie 2]” ten grondslag.
3.1.
Op 24 december 2024 heeft eiser een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning [locatie 1]-[locatie 2]. Eiser is eigenaar van een houtbewerkingsbedrijf aan de [locatie 2] [nummer] in [plaats]. Het bedrijf ligt op ongeveer 300 à 350 meter van het plangebied. Eiser stelt in zijn zienswijze dat het natuurgebied in de toekomst een belemmering kan vormen voor zijn bedrijfsuitoefening. Daarnaast voert eiser aan dat het gebied zich juist heeft ontwikkeld tot vruchtbare grond ten behoeve van voedselvoorziening en dat wordt door de omgevingsvergunning teniet gedaan.
3.2.
Op 13 februari 2025 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
4.1.
De aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend op 28 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Beoordeling door de rechtbank
Toetsingskader
5. Voordat de rechtbank ingaat op de beroepsgronden benadrukt de rechtbank dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Waterhuishouding
6. Eiser stelt dat de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding en het cultuurlandschap dat over vele jaren is gevormd. Door het afgraven van een laag grond in de lager gelegen gebieden, zoals [plaats], neemt volgens eiser de druk af en komt er steeds meer en sneller water van hoger gelegen gebieden die kant op. Hierdoor zou de balans in de waterhuishouding worden ontregeld.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het college voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de omgevingsvergunning niet zal leiden tot wateroverlast. Het college heeft aangegeven dat binnen het plangebied de interne waterhuishouding zal veranderen. Door maaiveldverlaging wordt het gebied natter, zal het water zoveel mogelijk in laagtes worden vastgehouden en langzaam via een nieuwe interne route worden afgevoerd. De waterpeilen van de sloten direct om het plangebied wijzigen niet ten opzichte van de huidige situatie, waardoor er geen hydrologische effecten op de omgeving zullen optreden. De natuurontwikkeling moet verder voldoen aan de bergingsnormen die in het kader van de watertoets door het waterschap Vallei en Veluwe zijn vastgesteld. Voor de natuurontwikkeling is door het waterschap een watervergunning verleend. Bij de beoordeling van de natuurontwikkeling is onder meer bekeken of de ontwikkeling niet leidt tot wateroverlast elders. Uitgangspunt is dat geen verslechtering mag optreden in naastgelegen deelgebieden en daaraan wordt voldaan. Ook is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van het landschap en worden oorspronkelijke maaivelden hersteld. Eiser heeft niet onderbouwd betwist dat niet aan de bergingsnormen wordt voldaan.
Bedrijfsuitbreiding
7. Eiser stelt dat de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor een eventuele toekomstige bedrijfsuitbreiding. Volgens eiser heeft hij geen garantie dat de omgevingsvergunning geen belemmering zal vormen. Het natuurgebied krijgt volgens hem meer natuurbescherming, terwijl andere activiteiten worden afgeremd.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het college voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen reden is om aan te nemen dat de omgevingsvergunning een belemmering zal vormen voor een eventuele bedrijfsuitbreiding van eiser. Het gaat om natuurontwikkeling in een gebied dat geen onderdeel uitmaakt van een Natura 2000-gebied en dat op aanzienlijke afstand (circa 300 tot 350 meter) ligt van het bedrijf van eiser. Zoals het college aangeeft, vormt de natuurontwikkeling op basis van de huidige regelgeving geen belemmering voor een eventuele uitbreiding van het bedrijf van eiser op zijn eigen gronden. De rechtbank merkt hierbij nog op dat eiser ook geen aanvraag heeft ingediend voor uitbreiding van zijn bedrijf.
Voedselvoorziening
8. Eiser stelt dat voedselvoorziening in de nabije toekomst een steeds groter probleem zal worden en dat de stijgende prijzen van vlees en zuivel daarvan een signaal zijn. Hij stelt dat gronden die nu een natuurbestemming krijgen, niet zomaar kunnen worden teruggebracht naar productieve landbouwgrond.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet omdat dit geen ruimtelijk relevante grond betreft die het college moet betrekken bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Oosterhout, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b en onder c van de Wabo.
Met toepassing van artikel 2.12 eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo.
Met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b en onder c van de Wabo en voorbereid met toepassing van de openbare uniforme voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
ECLI:NL:RVS:2023:1136. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|