Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2025:20956 
 
Datum uitspraak:07-11-2025
Datum gepubliceerd:14-11-2025
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:691553 / KG ZA 25-909
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Kort geding. Partijen moeten afspraken pv nakomen. Vordering medewerking verkoop en levering panden aan eiser toegewezen.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
erfgenamen
koopovereenkomst
vaststellingsovereenkomst
wettelijke rente
 
Uitspraak
Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: 691553 / KG ZA 25-909


Vonnis in kort geding van 7 november 2025


in de zaak van



[eiser] te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.P.V.W. Willems te Den Bosch,

tegen:




1 [gedaagden, sub 1] te [woonplaats] ,

2. [gedaagden, sub 2] te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
advocaat mr. J. van Berk te Nijmegen,




3 [gedaagden, sub 3] te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.C. Carli-Lodder te Den Haag.

Eiser wordt hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’. Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als ‘ [gedaagden, sub 1] ’, ‘ [gedaagden, sub 2] ’ en ‘ [gedaagden, sub 3] ’. Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als gedaagden.




1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 17;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [gedaagden, sub 3] met producties 1 tot en met 6;
- de akte overleggen producties en wijziging van eis van [eiser] met producties 18 en 19;
- de door [gedaagden, sub 1] en [gedaagden, sub 2] overgelegde producties 1 tot en met 4;
- de door [eiser] overgelegde producties 20 en 21;
- de op 24 oktober 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eiser] en [gedaagden, sub 3] pleitnotities zijn overgelegd en door [gedaagden, sub 1] en [gedaagden, sub 2] een conclusie van antwoord is overgelegd.



1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.








2De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.


2.1.
Partijen zijn broers en zussen van elkaar. Samen met drie andere broers en zussen zijn zij erfgenaam in de nalatenschap van de op 22 juni 2001 overleden vader, de heer [naam 1] (hierna: de vader).



2.2.
De erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. Onderdeel van de nalatenschap zijn twee panden aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] (hierna: de panden).



2.3.
De erfgenamen hebben door de jaren heen diverse procedures gevoerd over de nalatenschap. Op 3 februari 2023 hebben vijf van de erfgenamen (waaronder [eiser] en [gedaagden, sub 3] ) de overige twee erfgenamen ( [gedaagden, sub 1] en [gedaagden, sub 2] ) in kort geding gedagvaard en, kort samengevat, gevorderd hen te veroordelen mee te werken aan de verkoop van de panden. Partijen hebben ten overstaan van de voorzieningenrechter op 16 februari 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten die is vastgelegd in een proces-verbaal. Daarin is onder meer afgesproken dat partijen gezamenlijk opdracht geven aan makelaar [de makelaar] te [plaats 1] (hierna: de makelaar) om de panden te verkopen.



2.4.
Omdat [gedaagden, sub 1] weigerde de makelaar opdracht te geven om de panden in de verkoop te zetten, heeft [eiser] haar opnieuw in rechte betrokken. In die procedure heeft [gedaagden, sub 1] er onder meer op gewezen dat er twee rechten van hypotheek op de panden waren gevestigd (op het aandeel van twee van de erfgenamen, waaronder op het aandeel van [eiser] ). Na een tussenvonnis van 7 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter op 12 juli 2023 in een mondelinge uitspraak geoordeeld dat op basis van de door [eiser] overgelegde verklaring van de hypotheekhouder niet van [gedaagden, sub 1] kon worden verlangd dat zij haar medewerking zou verlenen aan de verkoop van de panden, omdat duidelijk was dat verkoop van de panden aan een derde onder een onvoorwaardelijke verplichting om de panden op een bepaalde datum en vrij van hypotheekrechten te leveren, mogelijk niet kon worden nagekomen en tot schade zou leiden. Een alternatief scenario waarbij de makelaar de potentiële kopers op voorhand zou informeren over de kwestie met de hypotheekrechten, zou naar verwachting een drukkend effect hebben op de belangstelling vanuit de markt en (daarmee) op de verkoopprijs. De vorderingen van [eiser] werden daarom afgewezen.



2.5.
Op 16 december 2024 zijn de betreffende hypotheekrechten doorgehaald. [eiser] heeft [gedaagden, sub 1] daarna opnieuw in rechte betrokken en gevorderd dat [gedaagden, sub 1] zou worden veroordeeld om de benodigde medewerking te verlenen aan het ondertekenen van de opdracht aan de makelaar. Die vordering is bij vonnis van 4 maart 2025 toegewezen. Het vonnis van 4 maart 2025 is bij herstelvonnis van 6 maart 2025 gecorrigeerd. [gedaagden, sub 1] is op 28 maart 2025 tegen het vonnis in hoger beroep gegaan. In de tussentijd is wel het verkooptraject door de makelaar opgestart. [eiser] heeft vervolgens een bod op de panden uitgebracht. Een derde partij deed een bod van € 680.000,00 op de panden en dat bod was hoger dan het bod van [eiser] . [gedaagden, sub 1] en [gedaagden, sub 2] zagen daarin aanleiding om niet mee te werken aan verkoop van de panden aan [eiser] .



2.6.
Op 28 augustus 2025 heeft de mondelinge behandeling bij het gerechtshof Den Haag plaatsgevonden. Tijdens die zitting hebben partijen overeenstemming bereikt en afspraken gemaakt over de verkoop van de panden. De afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal waarin onder meer staat:

“Ter beëindiging van deze procedure komen partijen het volgende overeen:

1. Partij [eiser] is bereid voor de panden, gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] , een koopprijs te betalen van € 680.000,- kosten koper, en voor dit bedrag de panden te kopen van de verkopers (de erven van wijlen [naam 1] ). De koopprijs wordt, zoals is afgesproken in nummer 8 van de schikkingsovereenkomst van 16 februari 2023, na aftrek van makelaarskosten en eventuele andere openstaande kosten in depot geplaatst bij de transporterend notaris totdat overeenstemming over de verdeling is bereikt of de rechtbank daarover heeft beslist. Onder netto verkoopopbrengst wordt verstaan: zonder aftrek van het aandeel van koper. Partijen streven ernaar om de resterende geschilpunten zo snel mogelijk op te lossen, zodat de verdeling en uitbetaling kan plaatsvinden.

2. De koop wordt gesloten onder dezelfde voorwaarden als vermeld in de koopovereenkomst van mei 2025 met betrekking tot de panden aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] , met dien verstande dat (1) de levering zal plaatsvinden uiterlijk op 1 november 2025, (2) artikel 14.3 van de koopovereenkomst niet van toepassing is indien de onroerende zaak niet tijdig kan worden geleverd door een gebrek aan medewerking van beslagleggers, en (3) betaling van de koopprijs van € 680.000,- plaatsvindt uiterlijk op 28 september 2025.

3. De koopovereenkomst wordt, na instemming met deze schikking, door alle erven ondertekend zo spoedig mogelijk nadat zij instemming hebben verleend en bij voorkeur uiterlijk maandag 8 september om 12:00 ten kantore van [de makelaar] .”



2.7.
De makelaar heeft vervolgens de koopovereenkomst aangepast. In de koopovereenkomst staat onder meer dat de akte van levering zal worden gepasseerd ten overstaan van een notaris verbonden aan [notariskantoor 1] te [plaats 1] . Op 10 september 2025 heeft de advocaat van [gedaagden, sub 1] laten weten dat zij en [gedaagden, sub 2] de koopovereenkomst niet zullen ondertekenen omdat zij niet kunnen instemmen met de notaris die [eiser] heeft benaderd. Ook [gedaagden, sub 3] heeft de koopovereenkomst tot op heden niet getekend. Hij heeft op 14 september 2025 alleen laten weten pas te zullen tekenen als zijn deel wordt uitbetaald. [eiser] en de overige erfgenamen hebben de koopovereenkomst wel getekend.





3Het geschil


in conventie



3.1.

[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

I. gedaagden hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de benodigde medewerking te verlenen aan het ondertekenen van de koopovereenkomst die de makelaar heeft opgesteld en ziet op de aankoop van de panden aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] , door [eiser] ;
II. te bepalen dat ingeval gedaagden, althans een van hen niet voldoet aan hetgeen onder I. gevorderd, het vonnis in de plaatst treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van gedaagden, die nodig is voor ondertekening van de koopovereenkomst die ziet op de aankoop van de panden aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] , door [eiser] ;
III. gedaagden hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de benodigde medewerking te verlenen aan het ondertekenen van de stukken die de notaris behoeft met het oog op levering van het eigendomsrecht van de panden aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] , aan [eiser] , respectievelijk de verdeling van deze panden waarbij deze onroerende zaken worden toebedeeld aan [eiser] ;
IV. te bepalen dat ingeval gedaagden, althans één van hen niet voldoet aan het onder III. gevorderde, dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van gedaagde(n), die nodig is voor ondertekening van de documenten die nodig zijn voor de notaris met het oog op de levering van het eigendomsrecht van de panden aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] , aan [eiser] , respectievelijk de verdeling van deze panden waarbij deze onroerende zaken worden toebedeeld aan [eiser] ;
V. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.



3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. In het proces-verbaal van 28 augustus 2025 hebben partijen afspraken gemaakt over de koop van de panden door [eiser] . Gedaagden zijn gehouden die afspraken na te komen en zodoende vordert [eiser] nakoming in dit kort geding. Ten aanzien van de aangezochte notaris stelt [eiser] dat de notariskosten conform de door partijen gemaakte afspraken voor zijn rekening zullen komen en dat het daarom aan hem is om een notaris aan te zoeken. Met die afspraak hebben gedaagden ingestemd en dus zijn zij gehouden die afspraak na te leven.



3.3.
Gedaagden voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.


in reconventie




3.4.

[gedaagden, sub 3] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser] te veroordelen tot betaling aan [gedaagden, sub 3] van € 75.479,86 uit hoofde van wanprestatie van de geldleningsovereenkomst van 15 juni 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding;
II. indien en voor zover de vordering van [eiser] in conventie wordt toegewezen, [eiser] op grond van artikel 223 Rv te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis specifieke zekerheid te stellen ter hoogte van € 80.000,00 in de vorm van:
- een onherroepelijke bankgarantie van een kredietinstelling; of
- een specifiek depot bij de transporterende notaris te [plaats 1] uitsluitend bestemd voor voldoening aan [gedaagden, sub 3] ;
voor nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de geldlening, aanvullend op het algemene depot voor nalatenschapsverdeling en zonder verrekening met het eigen 1/7e erfaandeel van [eiser] , alvorens eigendomsoverdracht van zijn erfaandeel in de panden plaatsvindt;
III. [eiser] te verbieden om zijn erfaandeel in de panden te vervreemden, bezwaren of anderszins over te dragen, totdat hij adequate specifieke zekerheid heeft gesteld conform het gevorderde onder II., althans totdat hij de geldleningsschuld van € 75.479,86 aan [gedaagden, sub 3] heeft voldaan;
IV. te bepalen dat [eiser] bij niet-nakoming van het onder II. en III. gevorderde binnen de door de rechtbank te bepalen termijn, een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00;
V. [eiser] te veroordelen in de proceskosten in reconventie.



3.5.
Daartoe voert [gedaagden, sub 3] – samengevat – het volgende aan. Op 15 juni 2017 is [gedaagden, sub 3] een geldleningsovereenkomst aangegaan waarbij hij € 40.000,00 heeft geleend bij [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Deze lening is [gedaagden, sub 3] volledig ten behoeve van [eiser] aangegaan. Van de € 40.000,00 werd € 15.000,00 rechtstreeks overgemaakt naar [naam 3] , een schuldeiser van [eiser] . Het resterende bedrag van € 25.000,00 werd door [gedaagden, sub 3] in meerdere delen contant opgenomen. Het contante geld heeft [gedaagden, sub 3] vervolgens aan [eiser] gegeven. De oorspronkelijke geldverstrekker heeft inmiddels executoriaal beslag gelegd op het erfaandeel van [gedaagden, sub 3] in de panden. De huidige schuld bedraagt € 75.479,86 en [eiser] is op grond van de geldleningsovereenkomst gehouden dit bedrag plus doorlopende rente en kosten (terug) te betalen aan [gedaagden, sub 3] .



3.6.
Op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan tijdens een aanhangig geding een voorlopige voorziening worden gevorderd die samenhangt met de hoofdvordering, aldus [gedaagden, sub 3] . De vordering in reconventie hangt nauw samen met de vordering in conventie omdat beide voortvloeien uit dezelfde erfenisrechtelijke verhouding tussen partijen als mede-erfgenamen. Het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat zonder voorlopige voorziening verhaal op [eiser] definitief onmogelijk wordt zodra de panden definitief aan hem worden toebedeeld of verkocht. Temeer omdat [gedaagden, sub 3] gegronde reden heeft om aan te nemen dat de panden vrijwel direct zullen worden doorverkocht. Het algemene notariële depot zoals bepaald in nummer 8 van de schikkingsovereenkomst van 16 februari 2023 biedt geen adequate zekerheid voor zijn individuele vordering, zo voert [gedaagden, sub 3] aan. Artikel 3:185 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter de voorwaarde kan verbinden dat zekerheid tot een door hem bepaald bedrag van een door hem bepaalde aard kan worden gesteld. Gezien de tekortkoming van het algemene depot is specifieke zekerheidsstelling noodzakelijk in de vorm van een onherroepelijke bankgarantie of een specifiek depot bij de transporterende notaris bestemd voor voldoening van het bedrag van € 75.479,86.



3.7.

[eiser] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.





4De beoordeling van het geschil


in conventie en reconventie



4.1.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie behandelt de voorzieningenrechter deze gezamenlijk.



4.2.
De voorzieningenrechter kan in kort geding in spoedeisende zaken een voorlopige voorziening geven. Daarbij moet de voorzieningenrechter beoordelen of de ingestelde vorderingen in een eventuele bodemprocedure zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.



4.3.

[eiser] stelt dat door weigering van gedaagden om de koopovereenkomst te ondertekenen, geen koop van de panden tot stand kan komen, terwijl hij zich door middel van afspraken in het proces-verbaal van 28 augustus 2025 wel heeft verbonden aan het tot stand brengen van de levering binnen een bepaalde periode. Bovendien wordt de waarde van de panden in negatieve zin aangetast en de eigenaarslasten lopen door. Daarmee heeft [eiser] – ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter – spoedeisend belang bij zijn vorderingen dat er mee wordt gewerkt aan verkoop van de panden aan hem.



4.4.
Partijen hebben op de zitting van 28 augustus 2025 – kort gezegd – afgesproken dat de panden aan [eiser] worden toebedeeld (“verkocht”) voor € 680.000,00 en dat dit bedrag – na aftrek van de makelaarskosten en eventuele andere openstaande kosten – in depot bij de transporterend notaris wordt geplaatst en daar blijft totdat partijen overeenstemming over de verdeling hebben bereikt of wanneer een rechter daarover heeft beslist. Gelet op de afspraken waren gedaagden gehouden de koopovereenkomst te ondertekenen. Desondanks weigeren gedaagden tot op heden te tekenen.



4.5.
Gedaagden voeren gezamenlijk diverse redenen aan om ondertekening van de koopovereenkomst te weigeren. Zo zou de aangepaste koopovereenkomst op diverse punten – in tegenstelling tot wat op 28 augustus 2025 is afgesproken – afwijken van de koopovereenkomst van mei 2025:
- gewijzigde notaris (artikel 4);
- bepaling waarborgsom gewijzigd (artikel 5);
- bepaling afwikkeling nalatenschap verwijderd (artikel 21).



4.6.
In de koopovereenkomst van mei 2025 was [notariskantoor 2] te [plaats 2] opgenomen als transporterend notaris. In de koopovereenkomst van september 2025 is [notariskantoor 1] te [plaats 1] als transporterend notaris opgenomen. [eiser] heeft dit laatstgenoemde kantoor aangezocht. Gedaagden stellen zich op het standpunt dat bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 december 2021 notaris [naam 4] , verbonden aan [notariskantoor 2] , is benoemd tot notaris ten overstaan van wie de verdeling van de nalatenschap moet plaatsvinden en dat het transport daarom bij deze notaris of in ieder geval bij dit kantoor moet plaatsvinden en dat ook het depot ten behoeve van de verdeling aldaar moet komen te liggen.



4.7.

[eiser] heeft naar voren gebracht dat notaris [naam 4] meerdere malen te kennen heeft gegeven dat hij en zijn kantoor de zaak van [de familie] niet (langer) willen begeleiden, omdat declaraties door de families meerdere keren onbetaald zijn gelaten. Dit hebben gedaagden niet weersproken. [eiser] heeft daarom een andere notaris aangezocht en stelt zich daarbij op het standpunt dat hij in principe de notaris mag kiezen, aangezien partijen hebben afgesproken dat de kosten voor rekening van [eiser] komen. Volgens gedaagden is [notariskantoor 2] gelet op het arrest van het gerechtshof en onder verwijzing naar artikel 21 van de Wet op het notarisambt gehouden om de zaak te begeleiden. Bovendien hebben zij twijfels bij de door [eiser] aangezochte notaris en zal als alternatief door partijen gezamenlijk een notaris moeten worden gekozen.



4.8.
In het midden kan blijven of kantoor [notariskantoor 2] op grond van de zogenaamde ministerieplicht verplicht is de levering van de panden te verzorgen, ook als de notarissen dat niet willen doordat zij meermaals onbetaald zijn gebleven. Een beroep op de ministerieplicht vertraagt de afwikkeling van de overeenkomst die partijen zijn aangegaan ten overstaan van het hof, terwijl het slepende geschil nu eindelijk tot een einde moet komen en dat einde ook concreet nabij is. In artikel 2.1 van de koopovereenkomst (van mei 2025 en september 2025) is opgenomen dat de notaris wordt aangewezen door de koper, [eiser] in dit geval. Volgens gedaagden is [notariskantoor 1] al een keer eerder, in een andere procedure, betrokken geweest bij de panden en kan het daarom nu niet als notaris worden ingeschakeld. De betrokkenheid wordt door [eiser] betwist. Maar los daarvan hebben gedaagden niet concreet gemaakt waarom dat zou moeten betekenen dat dit kantoor niet het transport op correcte wijze kan verzorgen. Dat er iets aan de onafhankelijkheid of onpartijdigheid zou schorten is volstrekt niet onderbouwd. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen reden waarom [notariskantoor 1] het transport niet kan verzorgen. De keuze voor dit kantoor door [eiser] geeft geen in rechte te respecteren grond aan gedaagden om hun medewerking aan de transactie (de ondertekening van de koopovereenkomst en de medewerking aan de levering) te weigeren.



4.9.
Het volgende bezwaar dat gedaagden hebben ziet op het wijzigen dan wel verwijderen van de waarborgbepaling. In de koopovereenkomst van mei 2025 was opgenomen dat er een bankgarantie zou worden gesteld tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van [eiser] als koper. Voor gedaagden is die bepaling van belang omdat zij niet begrijpen dat [eiser] de koopsom en kosten koper kan betalen. Zij willen in dat kader zekerheid. In de koopovereenkomst van september 2025 is feitelijk opgenomen dat er geen zekerheid gesteld wordt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was de bepaling omtrent de zekerheid niet noodzakelijk, aangezien partijen op 28 augustus 2025 hebben afgesproken dat betaling van de koopprijs, en dus plaatsing daarvan in het depot bij de notaris, ruim vóór de levering van de panden zou plaatsvinden. [eiser] zou de koopprijs uiterlijk op 28 september 2025 storten terwijl levering nadien, uiterlijk op 1 november 2025, zou plaatsvinden. Partijen spraken dus eigenlijk af dat er pas geleverd zou worden na storting van de koopprijs door [eiser] , die in depot zou blijven bij de notaris. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd bevestigd dat dat inderdaad de afspraak was en dat dat nog steeds de afspraak is, alleen dat er gelet op het verstrijken van de tijd door weigering van medewerking van gedaagden, nieuwe data moeten worden bepaald. In dit licht bezien is een waarborgbepaling in de koopovereenkomst overbodig. Dit kan dan ook voor gedaagden geen reden vormen voor het weigeren van het ondertekenen van de koopovereenkomst.



4.10.
Als laatste punt met betrekking tot de koopovereenkomst van september 2025 brengen gedaagden naar voren dat artikel 21 volledig is verwijderd. In artikel 21 van de versie van mei 2025 was, kort gezegd, opgenomen dat de koper zich ervan bewust was dat sprake is van afwikkeling van de nalatenschap van de vader en dat het vanwege reeds lang bestaande verschillen van inzicht onder de erven mogelijk was dat de rechter eraan te pas moest komen om de koopovereenkomst te bekrachtigen en vonnis te wijzen over de transactie- en overdrachtsdatum. Partijen zouden geen consequenties verbinden aan eventuele vertraging die dat zou opleveren. Deze bepaling is opgenomen in de koopovereenkomst op het moment dat er tussen partijen nog in geschil was of [eiser] de panden zou mogen kopen. Het was dus mogelijk dat een derde de panden zou kopen en de bepaling lijkt juist voor die situatie in de koopovereenkomst te zijn gezet. Op 28 augustus 2025 hebben partijen daarentegen afgesproken dat [eiser] de panden zou kopen voor € 680.000,00. Dat leidt tot het logische gevolg dat deze bepaling in de koopovereenkomst overbodig werd en dus terecht niet meer is opgenomen in de koopovereenkomst van september 2025. Het ontbreken van deze bepaling biedt gedaagden dan ook geen grond ondertekening van de koopovereenkomst te weigeren.



4.11.
Het laatste punt dat gedaagden gezamenlijk aanvoeren als reden waarom zij ondertekening van de koopovereenkomst weigeren, is dat het op 27 juni 2025 gevestigde hypotheekrecht in de weg zou staan aan verkoop. Gedaagden wijzen hierbij op het tussenvonnis van 7 juni 2023 en de mondelinge uitspraak van 12 juli 2023 waaruit volgens gedaagden – kortgezegd – volgt dat de destijds gevestigde hypotheekrechten een bedreiging vormden voor het verkoopproces. Volgens gedaagden staat het recent gevestigde hypotheekrecht evenzeer aan levering aan [eiser] in de weg. Volgens [gedaagden, sub 1] en [gedaagden, sub 2] ondermijnt [eiser] hiermee zijn procesbelang, is sprake van misbruik van recht en schendt hij het gezag van gewijsde. Verder vrezen gedaagden dat [eiser] hiermee een constructie beoogt waarbij [eiser] zijn eigen aandeel in de panden van de hypotheekgevers alvast omzet in geld, terwijl het de bedoeling was om het aankoopbedrag van € 680.000,00 – na aftrek van (makelaars)kosten – geheel in de verdeling te betrekken.



4.12.
De voorzieningenrechter wijst erop dat in vergelijking met de situatie ten tijde van het tussenvonnis van 7 juni 2023 en de mondelinge uitspraak van 12 juli 2023 momenteel sprake is van een geheel andere situatie. Immers is nu de koop met betrekking tot de panden rond (op enkele voor de volledigheid noodzakelijke handtekeningen na) en is in zoverre geen sprake van een “verkoopproces” (waarbij verkoop aan een derde aan de orde is) dat wordt verstoord door het gevestigde hypotheekrecht. Het feit dat er nu dus op aandelen nieuwe hypotheekrechten zijn gevestigd betekent, anders dan in 2023, niet dat dat aan koop en levering door/aan [eiser] in de weg staat en dat daarom van gedaagden niet kan worden verlangd dat zij medewerking verlenen.



4.13.
Partijen hebben juist afgesproken dat [eiser] het aankoopbedrag van € 680.000,00 volledig in het depot bij de notaris zal storten. Die storting onder de notaris is een voorwaarde waaraan voldaan moet zijn voordat levering kan plaatsvinden. Mocht de aanwezigheid van hypotheekrechten op twee onverdeelde aandelen in de gemeenschap de levering dwarsbomen (iets dat niet voor de hand ligt), dan is dat het probleem van [eiser] . Voor gedaagden is er dan ook geen obstakel voor de ondertekening van de koopovereenkomst en de medewerking aan de levering van de panden. Nogmaals, ter verduidelijking: als het aankoopbedrag van € 680.000,00 (waarop de makelaarskosten in aftrek zullen worden gebracht) niet in depot bij de notaris staat, is niet aan de voorwaarde voldaan en zal de notaris niet tot transport overgaan.



4.14.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat gedaagden, in ieder geval [gedaagden, sub 1] en [gedaagden, sub 2] , de op 28 augustus 2025 gemaakte afspraken moeten nakomen en de koopovereenkomst moeten ondertekenen en moeten meewerken aan levering van de panden aan [eiser] .



4.15.

[gedaagden, sub 3] heeft daarentegen zelfstandig nog een verweer opgeworpen en in het verlengde daarvan ook vorderingen in reconventie ingesteld. [gedaagden, sub 3] stelt – kortgezegd – dat hij op 15 juni 2017 een geldleningsovereenkomst is aangegaan ten behoeve van [eiser] en dat [eiser] gehouden is om het geleende bedrag van € 40.000,00 plus contractuele vermeerdering, rente en kosten aan hem terug te betalen. [gedaagden, sub 3] wil gelet daarop zijn medewerking aan verkoop van de panden aan [eiser] opschorten en heeft daarom ook de vorderingen in reconventie ingesteld.



4.16.

[eiser] heeft in reactie en verweer daarop gewezen op een vonnis van 19 december 2018 van de rechtbank Den Haag . Dit betrof een geschil tussen [naam 2] , (de oorspronkelijke geldverstrekker) en (onder meer) [gedaagden, sub 3] . In dit vonnis heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagden, sub 3] erkend heeft partij te zijn bij de geldleningsovereenkomst, dat de daarin opgenomen afspraken niet zijn betwist en dat het openstaande bedrag niet ter discussie stond. Het door [gedaagden, sub 3] aangevoerde verweer dat niet hij, maar zijn broer, [eiser] , verplicht was de lening terug te betalen, slaagde niet. [gedaagden, sub 3] werd veroordeeld om het geleende bedrag, plus contractuele vermeerdering, rente en kosten aan [naam 2] (terug) te betalen.



4.17.

[eiser] heeft ook een vonnis in vrijwaring van 24 april 2019 van de rechtbank Den Haag overgelegd. Dit betrof een zaak tussen (onder meer) [gedaagden, sub 3] en [eiser] over diezelfde lening. In dit vonnis is – kort gezegd – overwogen dat niet vast is komen te staan dat de leningsovereenkomst is aangegaan ten behoeve van [eiser] en dat het geld van de lening door [gedaagden, sub 3] daadwerkelijk aan [eiser] is gegeven. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagden, sub 3] in zoverre dan ook afgewezen. Alleen ten aanzien van het bedrag van € 15.000,00, dat rechtstreeks werd betaald aan een schuldeiser van [eiser] , kwam vast te staan dat dit ten behoeve van [eiser] was geleend. [eiser] heeft ten aanzien van dit bedrag een geslaagd beroep op verrekening gedaan. De vordering van [gedaagden, sub 3] voor wat betreft betaling van € 15.000,00 werd zodoende ook afgewezen.



4.18.
Ter zitting heeft [eiser] onweersproken aangevoerd dat de hiervoor genoemde uitspraken over de geldleningsovereenkomst in kracht van gewijsde zijn gegaan. [gedaagden, sub 3] bevestigde desgevraagd dat over het geschil over de geldlening inderdaad reeds is beslist. Op de vraag waarom hij dan zelf in zijn conclusie van antwoord niet op de betreffende vonnissen heeft gewezen, antwoordde hij dat hij dacht dat hij zijn advocaat wel had verteld over de vonnissen, maar dat hij, toen hij de conceptversie van de conclusie van antwoord onder ogen kreeg geen aanleiding zag om (nogmaals) te wijzen op de vonnissen of dit in de conclusie te laten opnemen en/of het verweer in conventie en de vordering in reconventie daarop aan te laten passen. [gedaagden, sub 3] heeft onmiskenbaar de waarheidsplicht van artikel 21 Rv verzaakt en dat is een lelijke misser.



4.19.
Nu de vonnissen over de lening in kracht van gewijsde zijn gegaan staat vast dat de geldleningsovereenkomst door [gedaagden, sub 3] niet ten behoeve van [eiser] is aangegaan en/of dat [eiser] op grond van die overeenkomst niet gehouden is om enig bedrag aan [gedaagden, sub 3] terug te betalen. Het verweer van [gedaagden, sub 3] in conventie moet daarom worden gepasseerd en de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.



4.20.
Voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat ook [gedaagden, sub 3] moet meewerken aan de verkoop en levering van de panden aan [eiser] en de koopovereenkomst moet ondertekenen.



4.21.
De voorzieningenrechter bepaalt dat partijen de op 28 augustus 2025 gemaakte afspraken moeten nakomen en wijst de vorderingen van [eiser] toe met inachtneming van het volgende:
- de koopovereenkomst, die is opgesteld met inachtneming van het onder 4.5 tot en met 4.10 overwogene, wordt door alle erven zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 14 november 2025 om 12.00 uur ondertekend ten kantore van de makelaar;
- betaling van de koopprijs van € 680.000,00 op de (kwaliteits-)rekening van de notaris vindt uiterlijk 5 december 2025 plaats;
- van de kooprijs worden door de notaris – zoals afgesproken in de overeenkomst van 16 februari 2023 – de makelaarskosten en eventuele andere openstaande kosten die ten laste behoren te komen van de deelgenoten – die (mede) ten behoeve van de notaris gedocumenteerd zijn – voldaan, terwijl het restant in depot blijft bij de notaris (de notaris naar de keuze van [eiser] ), namelijk [notariskantoor 1] te [plaats 1] ;
- de levering van de panden vindt uiterlijk op 9 januari 2026 plaats.



4.22.
De gevorderde hoofdelijkheid voor ondertekening van de koopovereenkomst en/of de benodigde stukken van de notaris, wijst de voorzieningenrechter niet toe. Immers valt niet in te zien – en is ook niet toegelicht – waarom de ene gedaagde verantwoordelijk zou zijn voor het tekenen door de ander(en) en/of aansprakelijk is voor het eventuele verzuim van de ander(en).



4.23.
De voorzieningenrechter zal bepalen dat indien gedaagden, althans één van hen, de koopovereenkomst en/of de benodigde stukken bij de notaris niet ondertekent, het vonnis in de plaatst treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van gedaagde(n), die nodig is voor ondertekening van de koopovereenkomst en/of levering van de panden.



4.24.
Gedaagden zijn in conventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 147,41
- griffierecht € 90,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 139,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.483,41

Gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten in conventie.



4.25.
Ter nadere toelichting op voormelde wordt overwogen dat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de eisende partij. Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht, de verschotten en vergoeding van het salaris van de advocaat. Deze vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding. Ten slotte vallen onder de proceskosten ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel. In geval van betekening van het vonnis wordt een extra bedrag aan salaris toegekend. De explootkosten van de betekening van het vonnis komen in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking.



4.26.

[gedaagden, sub 3] is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 139,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.246,00






5De beslissing

De voorzieningenrechter:


in conventie



5.1.
veroordeelt ieder van gedaagden om, met inachtneming van het onder 4.21 bepaalde, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 14 november 2025 om 12.00 uur de koopovereenkomst die de makelaar heeft opgesteld en ziet op de aankoop van de panden aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] , door [eiser] , te ondertekenen;



5.2.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van gedaagde(n) wanneer een gedaagde met de nakoming van het in 5.1 bepaalde in gebreke blijft;



5.3.
veroordeelt ieder van gedaagden om, met inachtneming van het onder 4.21 bepaalde, binnen 24 uur na een verzoek daartoe, de benodigde medewerking te verlenen aan de levering van het eigendomsrecht van de panden aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] , aan [eiser] , respectievelijk de verdeling van deze panden waarbij deze onroerende zaken worden toebedeeld aan [eiser] ;



5.4.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van gedaagde(n) wanneer een gedaagde met de nakoming van het in 5.3 bepaalde in gebreke blijft;



5.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van € 1.483,41, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 46,00 extra betalen;



5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;



5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;


in reconventie




5.8.
wijst de vorderingen van [gedaagden, sub 3] af;



5.9.
veroordeelt [gedaagden, sub 3] in de proceskosten van € 1.246,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden, sub 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 46,00 extra betalen;



5.10.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2025.

lp
Link naar deze uitspraak