|
|
|
| ECLI:NL:RBGEL:2025:9203 | | | | | Datum uitspraak | : | 31-10-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 12-11-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Gelderland | | Zaaknummers | : | ARN 23/5893 | | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | | Indicatie | : | Belanghebbende is eigenaar van botsabsorbers. Dit zijn omgebouwde vrachtwagens die aan de achterzijde zijn voorzien van een stootkussen om eventuele aanrijdingen op te vangen en die beschikken over een laadfunctie voor het vervoeren van attributen die gebruikt worden voor wegafzettingen. De inspecteur legt een naheffingsaanslag Wet belasting zware motorrijtuigen op, omdat volgens hem sprake is van een zwaar motorrijtuig. De rechtbank oordeelt dat de botsabsorbers niet kwalificeren als zware motorrijtuigen. Zij legt het begrip ‘zwaar motorrijtuig’ uit overeenkomstig de Eurovignetrichtlijn, wat volgens de parlementaire geschiedenis de bedoeling van de wetgever is geweest. De botsabsorbers worden niet gebruikt voor goederenvervoer zoals bedoeld in die richtlijn. Het gelijk is aan belanghebbende en de naheffingsaanslag wordt vernietigd. | | Trefwoorden | : | bpm | | | naheffingsaanslag | | | | Uitspraak | RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5893
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 31 oktober 2025
in de zaak tussen
[belanghebbende] B.V., uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de belastingdienst, Backoffice BPM, de inspecteur.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 juli 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 27 december 2022 (aanslagnummer [aanslagnummer 1]) een naheffingsaanslag Wet belasting zware motorrijtuigen (BZM) naar een te betalen bedrag van € 12 en gelijktijdig een boetebeschikking genomen van € 275.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende en [persoon A] en, namens de inspecteur, [persoon B] en [persoon C].
Feiten
1. Belanghebbende drijft, middels haar werkmaatschappij [naam werkmaatschappij] BV ([naam werkmaatschappij]), een onderneming die ziet op incidentmanagement in het verkeer. Dit houdt – kort gezegd - in dat in geval van een calamiteit op de openbare weg binnen een kort tijdsbestek rijstroken worden afgezet. Daarbij maakt [naam werkmaatschappij] gebruik van zogenaamde botsabsorbers. Dit zijn omgebouwde vrachtwagens die aan de achterzijde zijn voorzien van een stootkussen om eventuele aanrijdingen op te vangen. Deze voertuigen beschikken tevens over een laadfunctie voor het vervoeren van attributen die gebruikt worden voor wegafzettingen. De omvang van de laadfunctie verschilt per voertuig. Belanghebbende is eigenaar van deze voertuigen.
2. Op 7 december 2022 is van het motorrijtuig met kenteken [kentekennummer 1] (het motorrijtuig) een controlefoto gemaakt. Op die foto is te zien dat met het motorrijtuig gebruik werd gemaakt van de snelweg. Het motorrijtuig is een zogenaamde botsabsorber met een laadbak en de mogelijkheid voor het vervoeren van afzetframes.
3. De inspecteur heeft naar aanleiding van die controlefoto medegedeeld voornemens te zijn een naheffingsaanslag naar een te betalen bedrag van € 12 en een verzuimboete van € 275 op te leggen. Tussen partijen is vervolgens over en weer gecorrespondeerd.
4. De inspecteur heeft met dagtekening 17 maart 2023 een naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd overeenkomstig zijn voornemen.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt de naheffingsaanslag BZM. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
6. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Opmerking vooraf
7. Belanghebbende heeft voor het eerst in de motivering van het beroepschrift gronden aangevoerd tegen een ander voertuig van belanghebbende dat, soortgelijk is aan het motorrijtuig. Het gaat om het voertuig met kenteken [kentekennummer 2]. De uitspraak op het bezwaar daartegen is volgens belanghebbende gedagtekend 21 juli 2023. Belanghebbende had daarom tot en met 1 september 2023 de tijd om beroep in te stellen. Omdat belanghebbende niet eerder dan 28 september 2023 kenbaar heeft gemaakt dat het beroep zich mede richt tot die uitspraak, is het beroep daartegen in beginsel niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de beroepstermijn, tenzij er omstandigheden zijn op grond waarvan die overschrijding verschoonbaar is. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op dat voertuig.
Kwalificatie ‘zwaar motorrijtuig’
8. Artikel 1 van de Wet BZM bepaalt dat belasting wordt geheven ter zake van het gebruik van de autosnelweg met een zwaar motorrijtuig. Tot 1 juli 2019 definieerde artikel 3, onderdeel a, van de Wet BZM een zwaar motorrijtuig voor zover van belang als “een motorrijtuig (…), uitsluitend bestemd voor het goederenvervoer over de weg”. Met ingang van 1 juli 2019 is die zinsnede gewijzigd naar “een motorrijtuig (…), bestemd of gebruikt voor het goederenvervoer over de weg”.
9. Artikel 2 van Richtlijn 93/89/EEG (de Vignetrichtlijn) definieert een voertuig als “een motorvoertuig of een samenstel van voertuigen dat uitsluitend bestemd is voor het goederenvervoer over de wegen waarvan het maximum toegestane totaalgewicht ten minste 12 ton bedraagt”.
10. Als gevolg van Richtlijn 2011/76/EU is een voertuig als bedoeld in de Vignetrichtlijn voortaan “een motorvoertuig of een samenstel van voertuigen bedoeld of gebruikt voor het vervoer over de weg van goederen en waarvan het maximaal toegestane totaalgewicht meer dan 3,5 t bedraagt”.
11. Belanghebbende heeft uitgebreid uitgelegd waarom haar inziens haar motorrijtuig niet onder de nieuwe definitie valt. Die uitleg komt neer op het volgende. Volgens belanghebbende kan de wijziging van de definitie “zwaar motorrijtuig” niet los worden gezien van hetgeen de wetgever met die wijziging heeft beoogd. Volgens de memorie van toelichting had de wetgever met die wijziging geen andere bedoeling dan aan te sluiten bij de gewijzigde definitie van een voertuig zoals bedoeld in de Vignetrichtlijn. De Europese wetgever heeft met die wijziging niet bedoeld om de categorie goederenvervoer te verruimen op andere wijze dan door verlaging van de gewichtsklasse. Die wijziging heeft dus geen enkel effect op de reikwijdte van de Wet BZM. Verder stelt zij dat het motorrijtuig ook feitelijk niet kan worden gebruikt voor goederenvervoer. Zij koopt vrachtwagens en bouwt deze om, zodat zij gebruikt kunnen worden voor incidentmanagement in het verkeer. Daarbij worden de koppelschotels van de trekkers afgehaald waardoor er ook geen oplegger op kan.
11. De inspecteur stelt dat het motorrijtuig binnen de definitie van een zwaar motorrijtuig valt. Hij verwijst naar paragraaf 2.2 van het Kaderbesluit BZWM, waaruit volgt dat een motorrijtuig bestemd is voor het goederenverkeer over de weg als het een laadfunctie kan vervullen. Dat is volgens hem in dit geval zo, omdat het motorrijtuig een laadruimte heeft. De attributen die gebruikt kunnen worden voor wegafzettingen, zoals kegels en bebording, kwalificeren ook als goederen. De inspecteur verwijst ook naar artikel 2 van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door vrachtwagens (het Verdrag). Volgens hem volgt zowel uit het Verdrag als de Vignetrichtlijn dat alle motorrijtuigen met een technisch toelaatbare maximum massa van (in Nederland) 12.000 kg welke bestemd of gebruikt kunnen worden voor goederenvervoer onder de definitie van een zwaar motorrijtuig valt.
11. De rechtbank is van oordeel dat het motorrijtuig niet onder de definitie van een zwaar motorrijtuig valt zoals bedoeld in artikel 3, onderdeel a, van de Wet BZM. De hiervoor vermelde wijziging van de in die bepaling opgenomen voorwaarde dat een zwaar motorrijtuig vanaf 1 juli 2019 een motorrijtuig is dat bestemd of gebruikt wordt voor het goederenvervoer over de weg is in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot die wijziging heeft geleid als volgt toegelicht:
“Bij artikel V, onderdeel A, wordt de definitie van zwaar motorrijtuig in artikel 3, onderdeel a, Wet BZM in lijn gebracht met de als gevolg van Richtlijn 2011/76/EU
gewijzigde definitie van het begrip <<voertuig>> in artikel 2, onderdeel d, van de Eurovignetrichtlijn.
14. Uit deze toelichting leidt de rechtbank af dat de wetgever met de wetswijziging per 1 juli 2019 heeft beoogd de wettelijke definitie van het begrip ‘zwaar motorrijtuig’ in lijn te brengen met de Eurovignetrichtlijn. Zij is daarom van oordeel dat de voorwaarde “bestemd of gebruikt voor het goederenvervoer over de weg” dus moet worden uitgelegd in overeenstemming met die richtlijn.
14. Artikel 2 van de Eurovignetrichtlijn, zoals die is gewijzigd bij Richtlijn 2011/76/EU, bevat de voorwaarde “bedoeld of gebruikt voor het vervoer over de weg”. In beide richtlijnen wordt deze voorwaarde niet nader gedefinieerd. De rechtbank slaat daarom acht op hetgeen in de overwegingen van die richtlijnen staat. In de Eurovignetrichtlijn staat:
“Overwegende dat de opheffing van concurrentieverstoringen tussen de vervoersondernemingen van de Lid-Staten zowel harmonisatie van de heffingsstelsels als invoering van rechtvaardige mechanismen voor de toerekening aan vervoersondernemers van de infrastructuurkosten vooropstelt;
Overwegende dat deze doelstellingen slechts in fasen kunnen worden bereikt;”
16. In de overwegingen 15 en 41 van Richtlijn 2011/76/EU staat respectievelijk:
“Een duidelijke en transparante uitvoering van de heffingsregelingen kan leiden tot een betere werking van de interne markt. Daarom moeten onsamenhangende heffingsregelingen worden vermeden zodat er geen concurrentievervalsing plaatsvindt in het internationale goederenvervoer op het trans-Europese wegennet of op bepaalde trajecten van dat netwerk, noch op bijkomende trajecten van die onderling verbonden netwerken of autowegen die niet tot het trans-Europese wegennet behoren. Daarom moeten in het bijzonder op elk traject van het wegennet van een lidstaat dezelfde heffingsbeginselen worden toegepast.
(…)
“Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bevordering van de invoering van op externe kosten gebaseerde gedifferentieerde heffingen als een middel voor de totstandbrenging van een duurzaam vervoer, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens het belang van de grensoverschrijdende dimensie van het vervoer, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel opgenomen evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken,”
17. De rechtbank leidt uit de overwegingen van de Eurovignetrichtlijn af dat die richtlijn is aangenomen met de bedoeling om concurrentieverstoringen tussen vervoersondernemingen van lidstaten van de Europese Unie tegen te gaan. Naar zij begrijpt heeft die richtlijn betrekking op goederenvervoer in de maatschappelijk gebruikelijke zin van het woord, waarbij bijvoorbeeld met behulp van een vrachtwagen goederen worden vervoerd vanaf een locatie naar een andere locatie. Zij leidt hetzelfde af uit de zojuist geciteerde overwegingen van Richtlijn 2011/76/EU. De daarin gebruikte termen, zoals “gemeenschappelijk vervoersbeleid” en “internationale goederenverkeer” lijken ook voor die uitleg te pleiten.
17. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het motorrijtuig niet is bedoeld of bestemd voor goederenvervoer over de weg. Met het motorrijtuig is het weliswaar mogelijk om ook goederen mee te nemen om de weg af te zetten, maar gelet op de overwegingen opgenomen in de Eurovignetrichtlijn en Richtlijn 2011/76/EU is zij van oordeel dat die omstandigheid niet meebrengt dat dus sprake is van goederenvervoer zoals bedoeld in die richtlijnen. De verwijzing naar het Verdrag maakt het oordeel niet anders, omdat artikel 2, tweede lid, van het Verdrag een voertuig definieert overeenkomstig de eerder vermelde richtlijnen zoals die nadien zijn gewijzigd en die definitie dus ook moet worden uitgelegd in overeenstemming met die richtlijnen.
17. Gelet op het voorgaande moet de naheffingsaanslag worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen behandeling.
Verzuimboete
20. De inspecteur heeft gelijktijdig met de naheffingsaanslag een verzuimboete opgelegd. Omdat de naheffingsaanslag wordt vernietigd, bestaat geen rechtsgrond meer voor de verzuimboete, zodat ook die moet worden vernietigd.
Conclusie en gevolgen
21. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op tegen de naheffingsaanslag met kenmerk [aanslagnummer 2] (kenteken [kentekennummer 2]). Het beroep is gegrond voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslag met kenmerk [aanslagnummer 1] (kenteken [kentekennummer 1]). De rechtbank zal die naheffingsaanslag en de gelijktijdig opgelegde verzuimboete vernietigen.
22. Omdat het beroep gegrond krijgt belanghebbende het griffierecht en de gemaakte proceskosten vergoedt. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 907 en wegingsfactor 1). Van een vergoeding voor de kosten voor de bezwaarfase bestaat geen aanleiding, omdat uit het dossier niet volgt dat een derde in de bezwaarfase beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot het bezwaar tegen de naheffingsaanslag met kenmerk [aanslagnummer 2] (kenteken [kentekennummer 2]) niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot het bezwaar tegen de naheffingsaanslag met kenmerk [aanslagnummer 1] (kenteken [kentekennummer 1]) gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar die ziet op die naheffingsaanslag;
vernietigt de naheffingsaanslag met kenmerk [aanslagnummer 1];
vernietigt de bij die naheffingsaanslag opgelegde verzuimboete;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.814;
bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 51 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Zeldenrust, griffier. Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 31 oktober 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Richtlijn 2011/76/EU van het Europees parlement en de Raad van 27 september 2011 tot
wijziging van Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van
bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PbEU 2011, L 269).
Richtlijn 1999/62/EG van het Europees parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het
in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware
vrachtvoertuigen (PbEG 1999, L 187).
Kamerstukken II 2018/19, 35 029, nr. 3, p. 18. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|