|
|
|
| ECLI:NL:RBGEL:2025:9473 | | | | | Datum uitspraak | : | 07-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 13-11-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Gelderland | | Zaaknummers | : | ARN 24_6302 | | Rechtsgebied | : | Omgevingsrecht | | Indicatie | : | Veranderingsvergunning voor een pluimveehouderij. De rechtbank oordeelt dat er voor de aangevraagde wijzigingen geen sprake is van een omgevingsvergunningplicht voor de activiteiten “bouwen”, “uitvoeren van een werk”, “gebruik in strijd met het bestemmingsplan”, “brandveilig gebruik”, “flora en fauna” en “Natura 2000”. De beroepsgronden met betrekking tot geur, fijnstof, gezondheid en milieueffectrapport slagen niet omdat de milieuhinder door de wijzigingen afneemt. De beroepsgrond met betrekking tot de verkeersbewegingen (geluid) slaagt wel. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. | | Trefwoorden | : | aanlegvergunning | | | agrarisch | | | ammoniak | | | ammoniakemissie | | | bestemmingsplan | | | bouwvergunning | | | fijnstof | | | geurhinder | | | gewassen | | | leghennen | | | mestopslag | | | nertsen | | | omgevingsvergunning | | | perceel | | | pluimvee | | | pluimveehouderij | | | stallen | | | veehouderij | | | wabo | | | wet milieubeheer | | | | Uitspraak | RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/6302
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiseres], uit [plaats], eiseres
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten, het college.
(gemachtigden: P. Hennekeij en G.J. Vooren)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. Tj. P. Grünbauer).
Samenvatting
1. Deze tussenuitspraak gaat over de omgevingsvergunning die aan vergunninghouder is verleend voor het wijzigen van de veehouderij. Eiseres is het niet eens met deze omgevingsvergunning. Aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze tussenuitspraak tot het oordeel dat de omgevingsvergunning een motiveringsgebrek kent met betrekking tot de geluidberekening.
Omdat de rechtbank zoveel mogelijk definitief moet beslissen over een geschil, doet de rechtbank een tussenuitspraak. Met deze tussenuitspraak krijgt het college de kans om het motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank licht dat hierna toe en gaat daarbij in op de beroepsgronden van eiseres.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf overweging 4. Aan het eind van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
Procesverloop
2. Vergunninghouder exploiteert op het perceel [locatie 1] te [plaats] een pluimveehouderij. Deze veehouderij ligt op ongeveer 140 meter afstand van het Natura 2000-gebied “Veluwe” en beschikt over vier stallen (stal C, E, F en G) waarin opfokhennen worden gehouden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten heeft aan het bedrijf op 10 juni 2013 een revisievergunning verleend. De vergunde situatie met de bijbehorende geuremissie (in odour units per seconde) en ammoniakemissie (in kilogram/jaar) bedraagt als volgt:
Het totaal aantal vergunde opfokhennen bedraagt 64.352.
Omdat er meer dan 40.000 stuks pluimvee worden gehuisvest is er sprake van een IPPC-inrichting. Aan de revisievergunning zijn voorschriften verbonden onder meer met betrekking tot het aspect “geluid”.
2.1.
Op 13 april 2015 heeft het college een veranderingsvergunning verleend voor het realiseren van een mestcontainerloods en een droogzolder tussen stallen F en G. Deze mestdroger geeft de pluimveemest na het afdraaien uit de pluimveestallen E, F en G een extra droging voordat de mest in de container wordt opgeslagen. Het drogen van de pluimveemest vindt plaats door aangezogen stallucht uit stal F of door verse buitenlucht.
2.2.
Eiseres is sinds 2022 eigenaresse van het perceel [locatie 2] te [plaats]. Haar woning staat op ongeveer 50 meter van de dichtstbijzijnde stal. Zij heeft het college in 2023 en 2024 verzocht om handhavend op te treden tegen de veehouderij.
2.3.
Een toezichthouder van de gemeente heeft op 2 augustus 2023 een controle uitgevoerd op het perceel van vergunninghouder. Van deze controle is op 21 augustus 2023 een rapport opgemaakt. Uit deze controle blijkt dat de bedrijfssituatie op enkele punten afwijkt van de vergunde situatie.
2.4.
Vergunninghouder heeft op 27 september 2023 een aanvraag ingediend voor een veranderingsvergunning om deze afwijkingen te legaliseren. Deze aanvraag heeft het college buiten behandeling gelaten omdat de aanvraag niet volledig was.
2.5.
Op 23 december 2023 heeft vergunninghouder een nieuwe aanvraag ingediend. Onderdeel van deze aanvraag vormt de “Toelichting aanvraag Wabo onderdeel milieu”, waarin door de vergunninghouder een onderbouwing wordt gegeven op de gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het milieu.
2.6.
De ontwerp-omgevingsvergunning heeft vanaf 11 april 2024 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Eiseres heeft een zienswijze ingediend.
2.7.
Het college heeft in het bestreden besluit van 29 juli 2024 aan vergunninghouder de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “milieu” (veranderingsvergunning). In de omgevingsvergunning staat dat de volgende veranderingen zijn vergund:
“• het tijdelijk in gebruik zijn van stal C voor de opslag van materialen (zonder milieubelasting) ten behoeve van het agrarisch bedrijf of van de aanvrager, wanneer in deze stal geen dieren worden gehouden;
• het verlagen van de bezetting in stal C naar 4.500 dieren, wanneer in deze stal dieren worden gehouden;
• het veranderen van de code van het huisvestingssysteem in stal F (feitelijk verandert niets in deze stal, bedoeld is E 1.100 in plaats van E 1.7);
• het plaatsen en in gebruik hebben van een biomassa gestookte verwarmingsinstallatie in stal G met daarbij een opslagsilo voor houtpellets met een capaciteit van 20 ton;
• wijziging van de luchttoevoer uit de stallen F en G naar de mestdrooginstallatie tussen de stallen F en G;
• Het aanpassen van de mestdrooginstallatie en deze in overeenstemming brengen met de systeembeschrijving behorende bij E 6.4.2 (droogtunnel met geperforeerde platen, BWL 2007.09.V4).”
In voorschrift 2.1 staat dat de volgende huisvestingssystemen en aantallen dieren aanwezig mogen zijn:
Het totaal aantal vergunde opfokhennen bedraagt 63.852.
2.8.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.9.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld, gelijktijdig met het beroep van eiser [naam eiser] (zaaknummer 24/6326). In die zaak wordt apart uitspraak gedaan.
Aan de zitting hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar dochters en [persoon A], de gemachtigden van het college en [persoon B], en namens de vergunninghouder [derde-partij], de gemachtigde van vergunninghouder en [persoon C].
Beoordeling door de rechtbank
Opmerkingen vooraf
3. Eiseres heeft in haar beroepschrift naar voren gebracht dat haar dochter gezondheidsgevolgen ondervindt door de veehouderij, omdat haar immuunsysteem vanwege een aangeboren afwijking met koorts reageert op de endotoxinen die door het bedrijf worden uitgestoten. Hoewel de rechtbank deze ernstige zorgen over de gezondheid van de dochter van eiseres begrijpt, stelt zij ook vast dat deze procedure uitsluitend gaat over de omgevingsvergunning en de veranderingen die daarmee mogelijk worden gemaakt (zie onder 9). Die veranderingen zouden de uitstoot van onder meer endotoxinen verminderen. Dat betekent dat wat eiseres hierover heeft aangevoerd niet kan leiden tot dat wat haar voor ogen staat (zie onder 30).
3.1.
Dat de zorgen van eiseres in deze procedure niet kunnen leiden tot dat wat eiseres voor ogen staat, betekent niet dat deze zorgen niet zijn gehoord en dat er niet op een ander moment in een andere omgeving tussen partijen verder over kan worden gesproken. Op de zitting heeft het college aangegeven bereid te zijn om onder begeleiding van een mediator of met behulp van buurtbemiddeling met partijen om tafel te gaan. Partijen zullen tenslotte, ook na deze procedure, met elkaar door moeten. Zo’n gezamenlijk gesprek kan ook worden gebruikt om zaken die onduidelijk zijn verder toe te lichten. Op de zitting is namelijk ook duidelijk geworden dat eiseres veel (juridische) vragen heeft over de vergunningen en de bedrijfsvoering en dat een gerechtelijke procedure zich niet leent voor de beantwoording van deze vragen. Het heeft de voorkeur om, als zaken onduidelijk zijn, eerst bij de gemeente en vergunninghouder navraag te doen en in overleg te treden.
Leeswijzer
4. De rechtbank zal eerst ingaan op de stellingen van eiseres dat ook andere omgevingsvergunningen (voor de activiteiten “bouwen”, “uitvoeren van een werk” , “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” , “brandveilig gebruik”, “flora en fauna” en “Natura 2000”) hadden moeten worden verleend. Daarna komt de omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” (hierna: veranderingsvergunning) aan bod. De rechtbank zal eerst uitleggen wat het toetsingskader is en dat dit betekent dat een aantal beroepsgronden die buiten dit toetsingskader vallen niet aan bod zullen komen. Daarna wordt ingegaan op de inhoudelijke beroepsgronden over de milieugevolgen (zoals geluid, geur, fijnstof en gezondheid).
Toepasselijk recht
5. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Op de omgevingsvergunning die in deze procedure voorligt is echter nog het oude recht (de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo)) van toepassing omdat de aanvraag voor de omgevingsvergunning vóór 1 januari 2024 is ingediend.
Omgevingsvergunningen voor de activiteiten “uitvoeren van een werk” en “gebruik in strijd met het bestemmingsplan”
6. Eiseres betoogt dat de productie van mest, het opfokken van leghennen, de opslag en de pelletkachel geen functies betreffen die ten dienste staan van een agrarisch bedrijf. Omdat het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, had er ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” moeten worden verleend. Volgens eiseres had de gemeenteraad ook een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) moeten verlenen.
Eiseres betoogt daarnaast dat voor de aangevraagde veranderingen ook een aanlegvergunning had moeten worden verleend op grond van artikel 32.10 en 4.2.7 van de regels van het bestemmingsplan.
6.1.
Op het perceel is het bestemmingsplan “Veegplan Westelijk Buitengebied” van toepassing. In dit bestemmingsplan is het perceel bestemd als “Agrarisch” met de functieaanduidingen “intensieve veehouderij” en “specifieke vorm van agrarisch – groot agrarisch bedrijf” en de gebiedsaanduidingen “overige zone – ehs natuur” en “reconstructiewetzone – extensiveringsgebied”. De voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn (onder meer) bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
In artikel 1.9 is de volgende definitie opgenomen van “agrarisch bedrijf”:
“een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder bomen en heesters begrepen en/of het houden van dieren, waaronder tevens is begrepen een paardenbedrijf, een wormen- en palingkwekerij en, in het geval van een nertsenbedrijf, het opslaan en aanmaken van nertsenvoer en het pelsen van nertsen.”
In artikel 32.3.1 staat dat ter plaatse van de aanduiding “overige zone - ehs natuur” de gronden tevens zijn bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
In artikel 32.3.2 staat dat het bepaalde in artikel 35 van toepassing is.
In artikel 35.1.1 is een aanlegvergunningstelsel opgenomen en in artikel 35.1.2 staan uitzonderingen op de aanlegvergunningplicht.
In artikel 32.10 staat dat ter plaatse van de aanduiding “reconstructiewetzone – extensiveringsgebied” specifieke regels van toepassing zijn die zijn opgenomen in de artikelen 3, 4 en 34.
Aanlegvergunningplicht?
6.2.
Anders dan eiseres betoogt is aan de aanduiding “reconstructiewetzone – extensiveringsgebied” geen aanlegvergunningplicht gekoppeld.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat voor bepaalde activiteiten ter plaatse van de aanduiding “overige zone – ehs natuur” wel een aanlegvergunningplicht kan gelden. Deze activiteiten staan in artikel 35.1.1. Eiseres heeft op de zitting verwezen naar artikel 35.1.1, onder j. In dit artikel staat een aanlegvergunningplicht voor onder- en bovengrondse leidingen.
Voor zover eiseres met de verwijzing naar de leidingen doelt op de (bovengrondse) leiding naar stal G overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 35.1.2, onder c, binnen het bouwvlak geen aanlegvergunningplicht geldt. De beroepsgrond slaagt niet.
Of voor de leiding een bouwvergunning had moeten worden verleend zal de rechtbank hierna beoordelen in het kader van de bouwvergunningplicht.
Is het gebruik in strijd met het bestemmingsplan?
6.4.
Het perceel is bestemd als “Agrarisch” (artikel 3). Dat betekent dat de bepalingen uit de bestemming “Agrarisch met Waarden – Landschapswaarden” (artikel 4) niet van toepassing zijn. Binnen de bestemming “Agrarisch” is een agrarisch bedrijf toegestaan. De door eiseres aangevoerde activiteiten zijn allemaal activiteiten die samenhangen met het houden van dieren. Deze zijn dus niet in strijd met het bestemmingsplan. Omdat het gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan, is ook geen vvgb van de gemeenteraad vereist.
De beroepsgrond slaagt niet.
Omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”
7. Eiseres betoogt dat voor de wijziging van de mestdrooginstallatie een bouwvergunning had moeten worden verleend.
7.1.
Aan de mestdrooginstallatie wordt de luchttoevoer gewijzigd. Er was al een aanvoerpijp naar de mestdrooginstallatie vanuit stal F, maar de vergunning legaliseert ook de aanvoerpijp vanuit stal G. Dit is de wijziging waarvan moet worden beoordeeld of er sprake is van een bouwvergunningplicht.
7.2.
In artikel 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) staat het volgende:
“Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
(…)
7. een buisleiding waarop artikel 2, onderdeel 18, niet van toepassing is;
(…).”
7.3.
De leiding die stal G met de mestdrooginstallatie verbindt is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een buisleiding. Voor het bouwwerk is daarom op grond van artikel 3, zevende lid, van bijlage II bij het Bor geen bouwvergunning vereist. De beroepsgrond slaagt niet.
Omgevingsvergunning voor de activiteit “brandveilig gebruik”
8. Eiseres betoogt dat voor de mestopslag op grond van artikel 1.18 van het Bouwbesluit 2012 een omgevingsvergunning voor de activiteit “brandveilig gebruik” is vereist.
8.1.
In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2 van het Bor staat voor welke activiteiten een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik is vereist. De aangevraagde wijzigingen vallen niet onder de in artikel 2.2 van het Bor genoemde categorieën gevallen, zodat geen omgevingsvergunning is vereist. Artikel 1.18 van het Bouwbesluit 2012 ziet op een gebruiksmelding en heeft geen betrekking op de vergunningplicht.
De beroepsgrond slaagt niet.
Omgevingsvergunning voor de activiteit “flora en fauna”
9. Eiseres betoogt dat de activiteiten op het bedrijf kunnen leiden tot verspreiding van de vogelgriep wat gevolgen kan hebben voor beschermde dieren.
9.1.
Omdat eiseres niet heeft onderbouwd waarom voor de aangevraagde activiteiten een ontheffing op grond van artikel 3.1, 3.5 of 3.10 van de Wnb is vereist, slaagt de beroepsgrond al daarom niet.
Omgevingsvergunning voor de activiteit “Natura 2000”
10. Eiseres betoogt – kort samengevat – dat voor de wijzigingen een natuurvergunning voor de activiteit “Natura 2000” had moeten worden verleend, en dat deze had moeten aanhaken bij de milieuvergunning. Eiseres betoogt daarnaast dat het gelet op de slechte staat van de natuur in het Natura 2000-gebied “Veluwe” en het additionaliteitsvereiste niet mogelijk is om een natuurvergunning te verlenen, zodat het project onuitvoerbaar is.
10.1.
Op 26 februari 2024 heeft vergunninghouder een natuurvergunning aangevraagd.
Zoals het college terecht heeft aangegeven, is er in dat geval geen sprake meer van een aanhaakplicht. Anders dan bij de omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” wordt de uitvoerbaarheid bij een omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” niet beoordeeld. De uitvoerbaarheid valt namelijk buiten het in artikel 2.14 van de Wabo opgenomen toetsingskader. Dat betekent dat wat eiseres heeft aangevoerd over de aantasting van de natuurwaarden op de Veluwe slechts in het beroep tegen de natuurvergunning aan bod kan komen, en niet in deze zaak.
De beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie
11. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor de aangevraagde wijzigingen alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” is vereist.
De rechtbank zal hierna ingaan op de beroepsgronden van eiseres die betrekking hebben op deze veranderingsvergunning.
Omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu”
Wat is het toetsingskader en wat kan er in deze procedure aan bod komen?
12. Eiseres heeft in haar (aanvullende) beroepschrift verwezen naar de in 2008, 2013 en 2015 verleende milieuvergunningen en de rechtmatigheid daarvan betwist. Het betoog van eiseres komt er daarnaast op neer dat zij met betrekking tot de veranderingsvergunning een bredere (milieu)beoordeling wil zien dan het college heeft verricht. Op de zitting heeft eiseres in dat verband nog aangegeven dat een revisievergunning had moeten worden aangevraagd.
13. De rechtbank overweegt dat in deze procedure alleen de veranderingsvergunning van 29 juli 2024 voorligt. De eerder verleende milieuvergunningen zijn onherroepelijk en kunnen in deze procedure niet aan bod komen. Alles wat eiseres heeft aangevoerd over deze milieuvergunningen laat de rechtbank daarom in deze procedure buiten beschouwing.
Uit de stukken blijkt dat eiseres heeft verzocht om intrekking van deze milieuvergunningen. In die intrekkingsprocedure kunnen haar bezwaren tegen die milieuvergunningen aan bod komen.
14. De voorliggende milieuvergunning is een veranderingsvergunning en geen revisievergunning. Het verschil tussen beide vergunningen is dat in een veranderingsvergunning alleen de in de aanvraag vermelde activiteiten en veranderingen hoeven te worden getoetst aan het wettelijke toetsingskader, waaronder het vereiste van de beste beschikbare technieken. Dat betekent dat het bevoegd gezag geen onderzoek hoeft te verrichten naar de vraag of ook het bestaande, reeds eerder vergunde gedeelte van de inrichting aan dat vereiste voldoet. In een revisievergunning wordt een alomvattende milieuvergunning verleend voor de gehele bedrijfsvoering.
Het college kan bij een aanvraag voor een veranderingsvergunning van een aanvrager verlangen dat een revisievergunning moet worden aangevraagd. Dit staat in artikel 2.6, eerste lid, van de Wabo. Een onoverzichtelijk vergunningenbestand kan een reden zijn om dit te verlangen. Daar is in dit geval echter geen sprake van. Na de revisievergunning uit 2013 is er namelijk slechts één veranderingsvergunning verleend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college in dit geval op grond van het bepaalde in artikel 2.6, eerste lid, van de Wabo een revisievergunning had moeten verlangen.
Bij een veranderingsvergunning hoeven dus alleen de in de aanvraag vermelde activiteiten en veranderingen te worden getoetst aan het wettelijke toetsingskader, waaronder het vereiste van de beste beschikbare technieken. Dat betekent dat het bevoegd gezag geen onderzoek hoeft te verrichten naar de vraag of ook het bestaande, reeds eerder vergunde gedeelte van de inrichting aan dat vereiste voldoet. Het college heeft daarom terecht alleen de aangevraagde wijzigingen beoordeeld en de milieugevolgen die deze wijzigingen met zich brengen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgronden die in deze procedure niet aan bod kunnen komen
15. Eiseres heeft in haar beroepschrift aangegeven dat de veranderingsvergunning in strijd is met de omgevingsverordening Gelderland, de omgevingsvisie [plaats] en artikel 1.1 van de Wet milieubeheer.
15.1.
Deze gronden kunnen in deze procedure niet aan bod komen omdat deze vallen buiten het toetsingskader voor de veranderingsvergunning. Zoals het college terecht heeft aangegeven staan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer overigens alleen definities.
Is de aanvraag compleet?
16. Eiseres betoogt dat (de toelichting bij de) aanvraag onvolledig is omdat niet inzichtelijk wordt gemaakt dat er grote hoeveelheden mest worden verdampt, emissiepunten zijn toegevoegd en er sprake is van een vaste grootschalige mestopslag. Volgens eiseres is ook niet beslist op de aanvraag voor de pelletkachel.
16.1.
De pelletkachel is in de veranderingsvergunning vergund. De stelling van eiseres dat op dit punt niet op de aanvraag is beslist is daarom onjuist. De overige punten kunnen in deze procedure niet aan bod komen omdat deze niet zijn aangevraagd en vergund.
De beroepsgrond slaagt niet.
Wet ammoniak en veehouderij
17. Eiseres betoogt dat het besluit in strijd is met artikel 6 van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav).
17.1.
In artikel 6 van de Wav staat dat een omgevingsvergunning voor het veranderen van een veehouderij wordt geweigerd, als de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied. Omdat in de veranderingsvergunning het aantal dieren met 500 wordt verlaagd is er geen sprake van strijdigheid met artikel 6 van de Wav.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid
18. Eiseres betoogt dat ten onrechte niet met een geluidonderzoek is onderbouwd wat de gevolgen van de toename van het aantal verkeersbewegingen door de opslag van pellets zijn voor de geluidbelasting op haar woning. Volgens eiseres zijn in de vergunning ook onvoldoende geluidvoorschriften opgenomen.
18.1.
Op pagina 19 van de veranderingsvergunning staat het volgende over deze verkeersbewegingen:
“Door de installatie van een biomassa gestookte verwarmingsinstallatie in stal G met daarbij een opslagsilo voor houtpellets is sprake van een extra transportbeweging voor de aanvoer van houtpellets. Van een substantiële verhoging van het aantal transportbewegingen met bijbehorende laad- of losactiviteiten is geen sprake, het past binnen de beschreven maximale representatieve bedrijfssituatie in het akoestisch rapport. De opslagsilo is geplaatst naast een mengvoersilo waarvoor al transportbewegingen en bijbehorende losactiviteiten in de uitgangspunten van het akoestisch rapport staan.”
18.2.
In het geluidonderzoek van 20 december 2012, dat ten grondslag is gelegd aan de revisievergunning van 10 juni 2013, is een beschrijving opgenomen van de bedrijfsactiviteiten. In het geluidonderzoek zijn de volgende activiteiten beschreven:
de aanvoer van hennen (3 maal per jaar met één vrachtauto);
de afvoer van hennen (3 maal per jaar met 4 vrachtauto’s in de dagperiode en 3 vrachtauto’s in de nachtperiode);
het schoonmaken van stallen na het afvoeren van de hennen;
de aanvoer van veevoer met een bulkwagen (1 keer per twee weken);
de afvoer van pluimveemest;
de afvoer van kadavers;
ventilatoren op de stallen;
aan- en afrijden van bezoekers.
De aan- en afvoer van hennen en de schoonmaak vinden minder dan 12 keer per jaar plaats en zijn daarom in het geluidonderzoek aangemerkt als incidentele bedrijfssituatie (IBS). Voor de IBS zijn de volgende voorschriften in de revisievergunning opgenomen:
In voorschrift 1.1 van de veranderingsvergunning staat dat deze voorschriften uit de revisievergunning van kracht blijven.
18.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat door de pelletkachel het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. De opslagsilo moet namelijk om de zoveel tijd worden gevuld met nieuwe houtpellets. In de veranderingsvergunning is aangegeven dat het gaat om een toename van één verkeersbeweging. Op de zitting is echter door vergunninghouder aangegeven dat het gaat om drie verkeersbewegingen per jaar. Omdat er sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van het college gelegen om nader te motiveren wat voor gevolgen dit heeft voor de geluidbelasting op de omliggende woningen. De stelling van het college op de zitting dat er door de afname van het aantal dieren er minder vervoersbewegingen plaatsvinden in de IBS, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Gelet op het totale aantal van 63.852 hennen dat nog steeds kan worden gehouden is het niet waarschijnlijk dat de kleine vermindering met 500 hennen zal leiden tot een afname van drie verkeersbewegingen. Ook de stelling dat het aantal verkeersbewegingen voor de aanvoer van veevoer (1 keer per 2 weken) zal afnemen acht de rechtbank gelet op de beperkte afname van het aantal hennen onvoldoende onderbouwd. De rechtbank merkt daarnaast op dat er in voorschrift 2.3 van de revisievergunning – welk voorschrift volgens de veranderingsvergunning van kracht blijft – voor is gekozen om specifiek aan te geven welke incidentele activiteiten plaats mogen vinden. In dit voorschrift wordt de aan- en afvoer van pellets niet benoemd, zodat ook op dit punt er sprake is van een gebrek. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal in de conclusie van deze uitspraak ingaan op de gevolgen van deze gebreken.
Geur
19. Eiseres betoogt dat de geur vanuit de mestdroger en de mestopslag ten onrechte niet is beoordeeld. Volgens eiseres blijkt uit het rapport “Fijnstofemissie uit stallen: leghennen met een droogtunnel” dat de emissie van geur significant toeneemt bij het gebruik van een droogtunnel. Ook is er geen rekening gehouden met de minimale afstand tussen de mestopslag en de droogtunnel tot de dichtstbijzijnde woningen en blijkt volgens eiseres uit wetenschappelijk onderzoek dat de emissiewaarden voor geur in de Regeling geurhinder en veehouderij te gunstig en onjuist zijn.
Eiseres betoogt over de geurberekening dat:
- de gegevens niet conform de gebruikershandleiding in het V-stacks rekenmodel zijn ingevuld. Zo blijkt de uittreedsnelheid niet uit de aanvraag, waardoor deze niet kan worden vastgesteld. Volgens eiseres blijkt uit beeldmateriaal dat het meer dan 0,40 is;
- emissiebronnen en emissiepunten ontbreken. Volgens eiseres zijn er in totaal 70 emissiepunten, waarvan 56 op de stallen, 9 aan de achterzijde van de stallen op 1 m hoogte, 2 emissiepunten op de mestdroogtunnel en 3 emissiepunten bij de pellet kachel;
- cumulatie van geurhinder niet is onderzocht.
Volgens eiseres voorzien de voorschriften niet in een concrete normstelling.
19.1.
In deze veranderingsvergunning wordt alleen de gewijzigde luchttoevoer naar de mestdrooginstallatie vergund. In de geurberekening staat dat de geurhinder na de vergunde wijzigingen 9,5 odeur units bedraagt. De geurbelasting was in de oude situatie 10,1 odeur units, zodat er volgens het college sprake is van een verbetering van de geursituatie. Ook wordt voldaan aan de geurnorm van 14 odeur units uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Het college heeft met betrekking tot de drooginstallatie aangegeven dat door de verbeterde luchttoevoer meer droogoppervlak beschikbaar is, wat betekent dat de droging van de mest in de installatie effectiever zal zijn dan in de vergunde situatie omdat de droging sneller plaatsvindt. Het sneller indrogen van de mest tot een droge stofpercentage van minimaal 80% betekent dat geen sprake zal zijn van een hogere geuremissie uit de drooginstallatie. Deze motivering is door eiseres niet betwist.
Wat eiseres heeft aangevoerd over de uittreedsnelheid, de emissiepunten en de cumulatie ziet allemaal op aspecten die niet wijzigen door deze veranderingsvergunning. Ook heeft eiseres niet nader gemotiveerd waarom het college voor de vergunde stalsystemen niet uit heeft kunnen gaan van de normen uit de Regeling geurhinder en veehouderij, daargelaten dat de stal zelf door deze veranderingsvergunning niet wijzigt.
De beroepsgrond slaagt niet.
19.2.
Eiseres heeft voor wat betreft de afstand tot de mestopslag/mestdroogtunnel verder niet onderbouwd op welke wettelijke norm zij zich beroept en ook niet nader gemotiveerd aan welke afstandsnorm niet zou worden voldaan. In de veranderingsvergunning is onderbouwd dat wordt voldaan aan de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Het is dan niet nodig om deze geurnorm vast te leggen in een voorschrift.
De beroepsgrond slaagt niet.
Fijnstof (luchtkwaliteit)
20. Eiseres betoogt dat de vergunde activiteiten een negatief effect hebben op de luchtkwaliteit en dat in de vergunning voorschriften ontbreken om verslechtering van de luchtkwaliteit te voorkomen. Volgens eiseres is het rekenmodel ISL3a versie 2022 verouderd, zijn bronnen niet meegenomen in de berekening en is cumulatie achterwege gelaten.
20.1.
In de veranderingsvergunning wordt ingegaan op het aspect “fijnstof”. Daarin wordt aan de hand van een fijnstofberekening met het rekenprogramma ISL3a, versie 2023.1 geconcludeerd dat de jaargemiddelde concentratie niet wordt overschreden en dat de 24-uursgemiddelde concentratie niet vaker dan 35 keer per kalenderjaar wordt overschreden. De berekende uitkomsten liggen ruimschoots beneden de grenswaarden, zo stelt het college. Verder wordt aangegeven dat de fijnstofemissie niet toeneemt.
20.2.
De rechtbank stelt vast dat in de fijnstofberekening geen gebruik is gemaakt van versie 2022 van het rekenprogramma, zodat dit betoog feitelijk onjuist is. Wat eiseres verder heeft aangevoerd ziet op aspecten die niet wijzigen door deze veranderingsvergunning.
De beroepsgrond slaagt niet.
Gezondheid
21. Eiseres betoogt dat een beoordeling van de gezondheidsrisico’s niet heeft plaatsgevonden terwijl door de bedrijfsactiviteiten de uitstoot van endotoxinen significant toenemen. Uit het bestreden besluit blijkt volgens eiseres niet of aan de advieswaarde van 30 endotoxine units per kubieke meter (EU/m³) wordt voldaan en dat het volksgezondheidsbelang is afgewogen.
21.1.
Het college is in de veranderingsvergunning ingegaan op het aspect “gezondheid” en heeft in dat kader ook de verschillende onderzoeksrapporten betrokken met betrekking tot de gezondheidseffecten van (pluim)veehouderijen. Het college heeft daarnaast aangegeven dat door de aangevraagde veranderingen de milieubelasting naar de omgeving (waaronder de fijnstofemissie) afneemt en dat er daarom geen reden is om de veranderingsvergunning vanwege gezondheidsgevolgen te weigeren.
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen heeft eiseres niet nader onderbouwd waarom de milieugevolgen waaronder ook de gevolgen voor gezondheid, ondanks de afname van het aantal dieren, zouden toenemen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Milieueffectrapport
22. Eiseres betoogt – kort samengevat – dat een m.e.r.-beoordeling had moeten worden gemaakt omdat er meer dan 40.000 stuks pluimvee worden gehouden en er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu door de vergunde wijzigingen van de pluimveehouderij. Volgens eiseres heeft het college ten onrechte niet beoordeeld of een milieueffectrapport gemaakt moet worden en had het college de aanvraag buiten behandeling moeten laten, nu zich in dit geval de situatie als bedoeld in artikel 7.28, tweede lid, van de Wet milieubeheer voordoet, welke bepaling imperatief voorschrijft dat die beoordeling voor de aanvraag had moeten plaatsvinden.
22.1.
In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) staat dat bij een uitbreiding of wijziging van een installatie voor het fokken, mesten of houden van meer dan 60.000 stuks hennen een m.e.r.-plicht geldt (categorie C14). Bij een uitbreiding of wijziging van een installatie voor het fokken, mesten of houden van meer dan 40.000 hennen geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht (categorie D14).
22.2.
Het aantal hennen dat in de veehouderij wordt gehouden neemt af met 500. Zoals het college terecht heeft overwogen is er in dat geval geen sprake van een uitbreiding of wijziging van een installatie voor het fokken en dus ook geen sprake van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Omdat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht, was er ook geen aanleiding om de aanvraag buiten behandeling te laten.
De beroepsgrond slaagt niet.
EVRM
23. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 2, 6, 8 en 13 van het EVRM vanwege de gevolgen voor haar woon-, leef- en werkklimaat. Eiseres heeft ook verwezen naar het arrest van het gerechtshof Den Haag van 25 maart 2025.
23.1.
In het arrest oordeelt het gerechtshof dat uit artikel 8 EVRM volgt dat bij een geurbelasting vanaf 25 odour units per kubieke meter lucht op de Staat de positieve verplichting rust om maatregelen te treffen om daar iets aan te doen. In deze zaak is een dergelijke geurbelasting niet aan de orde, want uit de geurberekening blijkt dat er sprake is van een geurbelasting van 9,5 odour units en dat er bovendien sprake is van een afname van de geurbelasting. Ook voor de overige milieugevolgen heeft eiseres niet onderbouwd dat deze milieugevolgen leiden tot een schending van artikel 8 EVRM.
Omdat eiseres ook niet nader heeft onderbouwd waarom er sprake is van een schending van artikel 2, 6 of 13 van het EVRM, kan de beroepsgrond ook in zoverre niet slagen.
Slotoverweging
24. Eiseres heeft verder nog een groot aantal opmerkingen gemaakt en stellingen betrokken over tal van onderwerpen, zoals dierenwelzijn, grondwater, Kaderrichtlijn water, klimaat, biodiversiteit, Wet open overheid en evidente privaatrechtelijke belemmeringen. De rechtbank vindt dat van eiseres mag worden verwacht dat zij tot op zekere hoogte aangeeft waarom zij meent dat een bepaalde omstandigheid en/of een wettelijk voorschrift waar zij zich op beroept ertoe zou moeten leiden dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De voor wat betreft deze onderwerpen gemaakte opmerkingen en stellingen zijn niet voorzien van een inhoudelijke onderbouwing die het bestreden besluit raakt. Voor zover deze opmerkingen en stellingen moeten worden aangemerkt als (summiere) beroepsgronden, kunnen zij alleen daarom al niet slagen.
Conclusie en gevolgen
25. Zoals is overwogen onder 18.3 is het bestreden besluit in strijd met het vereiste van een deugdelijke motivering (artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een aanvullende motivering of, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen moet het college motiveren hoeveel extra verkeersbewegingen plaatsvinden en wat de gevolgen van deze verkeersbewegingen zijn voor de geluidbelasting van de omliggende woningen. Het college zal ook moeten bekijken of de geluidvoorschriften 2.3 tot en met 2.5 moeten worden gewijzigd als uit de berekeningen blijkt dat er sprake is van een hogere geluidbelasting. Omdat de nieuwe motivering invloed kan hebben op de vraag of een geluidbeheerplan is vereist, is de rechtbank niet ingegaan op deze beroepsgrond. Mocht het college tot de conclusie komen dat er sprake is van een hogere geluidbelasting, dan dient het college nader te motiveren of hij een geluidbeheerplan noodzakelijk acht.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak. Na de ontvangst van de nadere motivering zal de rechtbank eiseres en vergunninghouder in de gelegenheid stellen om hierop te reageren.
26. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college.
In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
27. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. Na deze tussenuitspraak gaat het geschil dus nog alleen over de verkeersbewegingen voor het vullen van de pelletkachel, de aanvullende motivering van het college op dit punt en de beroepsgrond over een geluidbeheerplan. Op alle andere onderwerpen is de rechtbank in de tussenuitspraak al ingegaan.
28. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, voorzitter, en mr. M. van Harten en mr. E.C. Berkouwer, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.
Artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2o, van de Wabo.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en on der a, van de Wabo (hierna: bouwvergunning).
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo (hierna: aanlegvergunning).
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, onder b, van het Bor.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, onder a, van het Bor.
Zie ter vergelijking overweging 4 van de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1160).
Waar dit volgt uit artikel 5.20 van het Bor in samenhang met artikel 3.1.6, onder f van het Besluit ruimtelijke ordening.
Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1865) en 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2011).
Zie ter vergelijking overweging 4.2. van de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7545).
ECLI:NL:GHDHA:2025:431. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|