|
|
|
| ECLI:NL:RBOBR:2025:7218 | | | | | Datum uitspraak | : | 07-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 14-11-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Oost-Brabant | | Zaaknummers | : | 24/3425 | | Rechtsgebied | : | Bestuursprocesrecht | | Indicatie | : | Artikel 4.6 van de Wet open overheid (Woo) , Artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het college mocht door tijdsverloop niet langer gebruik maken van de bevoegdheid om op grond van artikel 4.6. van de Woo het verzoek niet te behandelen. Omdat wel sprake is van misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 van het BW, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Artikel 3:13 van het BW heeft zijn betekenis met de invoering van artikel 4.6 van de Woo niet verloren. | | Trefwoorden | : | burgerlijk wetboek | | | | Uitspraak | RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3425
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven, het college
(gemachtigden: mr. A.E.Y. Vliegenberg en [naam])
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het college om eisers verzoek waarin hij vraagt om informatie openbaar te maken op grond van de Woo niet te behandelen.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 24 april 2024 besloten eisers Woo-verzoek van 16 maart 2024 niet te behandelen. Met het bestreden besluit van 20 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij die beslissing gebleven.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigden van het college deelgenomen.
1.4.
De enkelvoudige kamer heeft na de behandeling van het beroep ter zitting het beroep verwezen naar de meervoudige kamer. Op 26 september 2025 is het beroep door de meervoudige kamer op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigden van het college deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming besluit
2. Eiser heeft op 16 maart 2024 aan het college een e-mail gestuurd met als onderwerp onder het kopje ‘betreft’: “Hoe handelt de gemeente Veldhoven naar de geest van de Wet Open Overheid? (Woo-verzoek -Indien het College namens de gemeente niet open staat voor een inhoudelijk gesprek).”
In de uitvoerige e-mail schrijft eiser onder meer het volgende:
“Allereerst is dit schrijven een verzoek tot een open gesprek over participatie/ belangenafweging bij ruimtelijke initiatieven (lees: Inbreidingen/ hoogbouwplannen). Maar als het College hier namens de gemeente Veldhoven vanaf blijft zien, dan is dit tot mijn grote spijt weer een nieuw WOO-verzoek en hopelijk mijn allerlaatste, want ik vind dit echt helemaal niet leuk en wil er op deze manier mee stoppen. Dit WOO-verzoek spitst zich toe op de afhandeling van WOB/WOO-verzoeken in het algemeen, de totstandkoming van de richtlijn veelschrijvers en de afhandeling van zowel mijn WOO-verzoek van 1 februari 2024 als mijn klacht van 11 februari 2024.”
Verderop in zijn e-mail verzoekt eiser in een twaalftal punten om -onder meer- informatie over de afhandeling van alle Wob- en Woo-verzoeken.
2.1.
Het college heeft met het besluit van 24 april 2024 besloten om het verzoek met toepassing van artikel 4.6 van de Woo niet te behandelen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is omdat het college niet langer bevoegd was om nog toepassing te geven aan artikel 4.6 van de Woo. Dit betekent dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 4.6 van de Woo voor vernietiging in aanmerking komt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met zijn Woo-verzoek echter wel misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat het college het verzoek van 16 maart 2024 niet hoefde te behandelen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Artikel 4.6 van de Woo
3.1.
Artikel 4.6 van de Woo geeft het college de bevoegdheid om een Woo-verzoek niet te behandelen indien aan een aantal toepassingsvoorwaarden is voldaan. In deze zaak is in geschil of aan de toepassingsvoorwaarde ‘kennelijk een ander doel’ en aan de toepassingsvoorwaarde ‘onverwijld’ is voldaan. De rechtbank merkt op dat in artikel 4.6. van de Woo ‘misbruik van recht’ niet als toepassingsvoorwaarde wordt genoemd.
Heeft eiser kennelijk een ander doel dan het verkrijgen van publieke informatie?
3.2.
In het bestreden besluit, waarin het college zich overigens op het standpunt stelt dat sprake is van misbruik van recht, wordt onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie gewezen op de inhoud van het primaire besluit. In het primaire besluit heeft het college uitgebreid gemotiveerd het standpunt ingenomen dat eiser met zijn Woo-verzoek kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie. Het college is tot deze conclusie gekomen aan de hand van de uitlatingen van verzoeker in zijn verzoek van 16 maart 2024, het aantal eerder gedane verzoeken van eiser en de aard en de omvang van de door hem gevraagde gegevens. In het bestreden besluit handhaaft het college dit standpunt. Volgens het college wil eiser door het indienen van een zeer omvangrijk Woo-verzoek het college onder druk zetten om het door hem gewenste traject in te gaan. Verder vindt het college dat eiser het door het college gestelde aantal e-mails en Woo-verzoeken niet heeft bestreden en onvoldoende heeft beargumenteerd dat geen sprake is van misbruik van recht. Ten slotte heeft het college erop gewezen dat eiser door het indienen van steeds nieuwe Woo-verzoeken de indruk wekt dat het hem niet te doen is om het openbaar maken voor eenieder van publieke informatie, maar dat zijn handelwijze voortvloeit uit het feit dat hij zich niet neer kan leggen bij de uitkomst van eerdere procedures.
3.3.
Eiser betoogt dat hij een betrokken burger is die opkomt voor burgerparticipatie en vergroening. Eiser voert aan dat sprake is van grote belangen en dat er volgens het college het liefst zo snel en veel mogelijk gebouwd moet worden met weinig aandacht voor groen. Eiser vindt dat de informatievoorziening van de gemeente naar omwonenden en van het college naar de gemeenteraad beperkt is en dat afhandeling van Woo-verzoeken van betrokken omwonenden van (hoog)bouwplannen te wensen overlaat en dat dit indirect ten koste gaat van leefbaarheid en groen. Eiser voert aan dat hij gedreven door zijn ervaringen, het gebrek aan algemene transparantie over de afhandeling door het college en zijn zorgen over de door het college vastgestelde richtlijn veelschrijvers een Woo-verzoek heeft ingediend. Met dit verzoek, zo betoogt eiser, beoogt hij met name beter te begrijpen hoe het college wel of niet leert van de afhandeling van Woo-verzoeken en wat het achterliggende doel van de richtlijn veelschrijvers is.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het voorgaande de uitgebreid gemotiveerde conclusie van het college dat eiser kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie niet weerlegd. Uit de inhoud van het verzoekschrift blijkt eenduidig dat eiser het Woo-verzoek, waarin wat betreft de inhoud van de verzochte stukken géén verband wordt gelegd met burgerparticipatie en vergroening, inzet als drukmiddel om een gesprek over participatie/belangenafweging bij ruimtelijke initiatieven af te dwingen. Op verschillende punten in zijn verzoek verwoordt eiser dat hij bereid is zijn verzoek te beperken of in te trekken wanneer hij een inhoudelijk gesprek krijgt of een analyse krijgt van wat, zo begrijpt de rechtbank, de gemeente Veldhoven geleerd heeft over afhandeling van Woo-verzoeken. Kortom: eiser wil iets voor elkaar krijgen, namelijk een gedragsverandering van de gemeente. Dit is het doel dat eiser met zijn Woo-verzoek nastreeft. In dit verband heeft het college ook bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiser verzoekt om openbaarmaking van informatie met betrekking tot de afdoening van álle tot 1 januari 2020 ingediende Woo c.q Wob-verzoeken. Eiser heeft niet betwist dat hij zelf veelvuldig Woo-verzoeken heeft ingediend zodat in feite eiser nu (mede) openbaarmaking verzoekt van de afhandeling van zijn eigen Woo-verzoeken alsmede verzoeken van derden die verder ook niets met burgerparticipatie en vergroening te maken (hoeven) hebben. Eiser betwist verder ook niet dat zijn verzoek omvangrijk is. De door eiser geuite bereidheid om op punten zijn verzoeken te beperken of zelfs in te trekken wanneer het college gehoor geeft aan zijn wensen, benadrukt dat eiser de druk die vanuit zijn omvangrijke Woo-verzoek uit kan gaan niet is ontgaan. Het doen van een zeer omvangrijk Woo-verzoek als drukmiddel om iets voor elkaar te krijgen of de gemeente tot gedragsverandering aan te zetten is een ander doel dan het verkrijgen van publieke informatie. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
Heeft het college onverwijld nadat is gebleken dat verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie een besluit genomen?
3.5.
De beslissing om een Woo-verzoek op grond van artikel 4.6 van de Woo buiten behandeling te laten, moet twee weken na ontvangst van dat verzoek worden genomen, dan wel onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie.
3.6.
In het bestreden besluit motiveert het college dat gaandeweg de behandeling van het verzoek geconcludeerd werd dat eiser kennelijk een ander doel had dan het verkrijgen van publieke informatie. Daarbij is erop gewezen dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de uitnodigingen voor een gesprek die op 19 april 2024 en 24 april 2024 zijn gedaan. Omdat eiser de uitnodiging niet heeft geaccepteerd en de conclusie luidde dat sprake is van misbruik van recht, is het besluit op het Woo-verzoek op 30 april 2024 genomen.
3.7.
Eiser betoogt dat het college niet onverwijld een beslissing heeft genomen.
3.8.
De rechtbank stelt vast dat het college in elk geval niet binnen twee weken na ontvangst van eisers verzoek heeft besloten om het verzoek niet te behandelen. Tussen eisers verzoek en de beslissing zit ruim een maand tijdsverloop. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet aangetoond dat pas gaandeweg de behandeling van het verzoek is gebleken dat verzoeker een ander doel had dan het verkrijgen van publieke informatie. Die duidelijkheid had het college naar het oordeel van de rechtbank al bij kennisname van het verzoek. Dit blijkt uit het feit dat het college de beslissing om het Woo-verzoek niet te behandelen primair heeft gebaseerd op informatie die in het Woo-verzoek stond en dus bij eerste lezing daarvan bekend was. Zoals het college ter zitting ook aangeeft, zou het ook geen ander besluit hebben genomen wanneer eiser wél zou zijn ingegaan op de uitnodiging voor een gesprek. Het niet deelnemen aan deze gesprekken is dan ook geen omstandigheid die het college heeft betrokken bij zijn standpunt dat eiser kennelijk een ander doel heeft of waaruit pas gaandeweg is gebleken dat eiser met zijn Woo-verzoek kennelijk een ander doel heeft. Dit betekent dat het college conform de hoofdregel uiterlijk twee weken na indiening van het verzoek had moeten beslissen en niet later. De rechtbank heeft begrip voor het feit dat het college met zijn besluit niet over een nacht ijs wilde gaan, maar artikel 4.6. van de Woo biedt die ruimte niet.
3.9.
Het voorgaande betekent dat het college niet meer bevoegd was om toepassing te geven aan artikel 4.6 van de Woo omdat niet aan alle toepassingsvoorwaarden is voldaan. Eisers betoog slaagt in zoverre. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 4.6 van de Woo voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven omdat het college eiser in het bestreden besluit in aanvulling op het primaire besluit immers (ook) gemotiveerd het verwijt van misbruik van recht maakt zodat de rechtbank ook dat zal beoordelen.
Misbruik van recht?
3.10.
Het is vaste jurisprudentie dat ingevolge artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15, van het BW, de bevoegdheid om informatieverzoeken in te dienen niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij een bestuursorgaan ingediend verzoek, dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor ongegrondverklaring van een daartegen ingesteld beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist.
3.11.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de toepassing van artikel 4.6 van de Woo te worden onderscheiden van misbruik van bevoegdheid zoals dat in artikel 3:13 van het BW is neergelegd. Deze laatste bepaling heeft naar het oordeel van de rechtbank met de invoering van artikel 4.6 van de Woo zijn betekenis niet verloren. Artikel 3:13 van het BW schaart onder misbruik van bevoegdheid meer dan alleen de omstandigheid dat een bevoegdheid voor een ander doel wordt uitgeoefend dan waarvoor zij is verleend. Bovendien geldt ook niet de beperking dat moet worden beslist binnen twee weken na ontvangst van het verzoek c.q. uitoefening van de bevoegdheid of onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft. Ook kan op grond van artikel 3:13 BW de onevenredigheid tussen het belang bij uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van misbruik. Het zijn dus twee verschillend geformuleerde bepalingen die naast elkaar blijven bestaan en kunnen worden toegepast.
3.12.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat de enige reden voor het college om artikel 4.6 van de Woo aan zijn besluitvorming ten grondslag te leggen, is gelegen in de omstandigheid dat deze bevoegdheid thans als een anti-misbruikbepaling in de Woo is opgenomen. Zou dit artikel er niet zijn, dan had het college artikel 3:13 BW aan zijn besluit ten grondslag hebben gelegd want het college vindt dat van misbruik van recht in de zin van dit artikel sprake is. Het college heeft ter zitting toegelicht dat eiser niet alleen zijn bevoegdheid voor een ander doel heeft uitgeoefend dan waarvoor zij is verleend, maar ook dat eiser niet van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken omdat dit onevenredig is in verhouding tot het belang dat daardoor wordt geschaad. Het college heeft er ter zitting nogmaals op gewezen dat de afhandeling van alle correspondentie die verzoeker tot het college richt een voltijds baan is en dat de wijze waarop eiser in dit geval van zijn bevoegdheid om een Woo-verzoek in te dienen gebruik heeft gemaakt ook daarom onevenredig is.
3.13.
De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat eisers betoog dat hij geen ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie niet slaagt. Dit draagt dan ook de conclusie dat eiser met het indienen van dit verzoek misbruik maakt van de bevoegdheden die de Woo hem biedt. Verzoeker betwist ook verder niet dat inmiddels één ambtenaar zich voltijds bezighoudt met de afhandeling van alle correspondentie en verzoeken van eiser. Dit draagt naar het oordeel van de rechtbank ook de conclusie dat eiser niet in redelijkheid tot de uitoefening van zijn bevoegdheid had kunnen komen. De rechtbank wil aannemen dat eiser begaan is met burgerparticipatie en vergroening maar de wijze waarop eiser daarop met dit verzoek uiting aangeeft, getuigt niet meer van een evenredige uitoefening van de rechten die de Woo hem bieden. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de door het college geschetste feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien de conclusie dat eiser met zijn verzoek misbruik maakt van recht. Dat eiser in een voorkomend geval gelijk heeft gekregen bij de eerdere behandeling van zijn Woo-verzoeken, maakt niet dat niet meer de conclusie kan worden getrokken dat eiser met de indiening van dit verzoek misbruik maakt van zijn recht. De rechtbank zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven. Het college hoeft dus eisers verzoek niet alsnog in behandeling te nemen.
Conclusie en gevolgen
4. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht ter hoogte van € 187.- vergoedt. Omdat de rechtbank bepaalt dat rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven, hoeft het college verder geen beslissing meer te nemen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- gelast het college aan eiser het betaalde griffierecht ter hoogte van € 187,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, voorzitter, en mr. R. van de Munckhof en mr. L.J.M. Timmermans, leden, in aanwezigheid van R.G.B.M. Spapens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Wet open overheid.
Wet openbaarheid van bestuur.
Burgerlijk Wetboek.
Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:3045 en ECLI:RVS:2020:1994. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|