|
|
|
| ECLI:NL:RBZWB:2025:7656 | | | | | Datum uitspraak | : | 07-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 14-11-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Zeeland-West-Brabant | | Zaaknummers | : | 24/7022 | | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | | Indicatie | : | Boetebeschikking; verzuimboete; niet-tijdig beslissen op bezwaar. | | Trefwoorden | : | belastingrecht | | | vennootschapsbelasting | | | | Uitspraak | RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/7022
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur over de verzuimboete opgelegd bij de aanslag vennootschapsbelasting 2021 en tegen de daarmee samenhangende nevenvorderingen.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd. Bij de aanslag Vpb 2021 heeft de inspecteur ook een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd (de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft op 29 september 2023 het bezwaar van belanghebbende tegen de verzuimboete gegrond verklaard. De inspecteur heeft beslist dat de verzuimboete wordt verminderd tot nihil. Op 29 september 2023 heeft de inspecteur verder beslist dat geen dwangsom wordt toegekend en op 17 november 2023 heeft de inspecteur beslist dat aan belanghebbende een vergoeding van € 293 wordt toegekend voor de kosten van de bezwaarfase. Op 9 november 2024 is de boete vernietigd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
1.4.
Er is geconstateerd dat de rechtbank Gelderland bevoegd is in deze zaak en niet de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Dit is ter zitting overlegd met partijen en partijen hebben ingestemd met een behandeling en uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het beroep gericht tegen de boetebeschikking, verzuimboete en het niet-tijdig beslissen op bezwaar ontvankelijk is. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of terecht geen dwangsom is toegekend aan belanghebbende en of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding. Zij doet de beoordeling aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is voor wat betreft het beroep tegen de verzuimboete, de kostenvergoeding en het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Verder is de rechtbank van oordeel dat het beroep gericht tegen de dwangsombeschikking ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Aan belanghebbende is een aanslag Vpb 2021 opgelegd. Bij deze aanslag Vpb 2021 is een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd naar een bedrag van € 2.757 (de boetebeschikking).
4.1.
Belanghebbende heeft op 4 juli 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen de boetebeschikking. Hierbij heeft belanghebbende om een kostenvergoeding verzocht.
4.2.
Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief met dagtekening 28 augustus 2023 in gebreke gesteld vanwege het niet-tijdig beslissen op het bezwaarschrift en belanghebbende heeft track-and-trace informatie overgelegd van de verzending van deze ingebrekestelling.
4.3.
De inspecteur heeft op 29 september 2023 een brief gestuurd aan belanghebbende. Het onderwerp van deze brief is: “Uitspraak op uw bezwaar tegen de verzuimboete 2021”. In de brief staat verder:
“Uitspraak op uw bezwaar
Ik kom geheel tegemoet aan uw bezwaar.
Rechtsmiddelenverwijzing
Bent u het niet eens met de uitspraak op uw bezwaar dan kunt hiertegen in beroep gaan. U moet dan bij de rechtbank Gelderland (…) een beroepschrift indienen. Op www.belastingdienst.nl vindt u meer informatie over de beroepsprocedure.”
4.4.
De inspecteur heeft op 29 september 2023 ook een dwangsombeschikking opgemaakt en naar belanghebbende gestuurd. In de beschikking is beslist dat belanghebbende geen recht heeft op toekenning van de dwangsom, omdat de inspecteur binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op 15 september 2023 heeft beslist op het bezwaarschrift.
4.5.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing dwangsombeschikking.
4.6.
De inspecteur heeft op 17 november 2023 een kostenvergoeding tot een bedrag van € 296 toegekend aan belanghebbende voor de bezwaarfase. In deze brief vermeldt de inspecteur dat bij de uitspraak op bezwaar abusievelijk het verzoek om de kostenvergoeding niet is behandeld.
4.7.
Belanghebbende heeft op 11 september 2024 een dwangbevel ontvangen in verband met de betaling van de verzuimboete van € 2.757. Belanghebbende heeft vervolgens op 7 oktober 2024 beroep ingesteld wegens het niet verminderen van de verzuimboete.
4.8.
De inspecteur heeft op 9 november 2024 een verminderingsbeschikking afgegeven aan belanghebbende. Hiermee is de boetebeschikking van € 2.757 vernietigd.
Motivering
Ontvankelijkheid beroep dwangsom, kostenvergoeding en het niet-tijdig beslissen op bezwaar
5. Een beroep is slechts ontvankelijk indien sprake is van een procesbelang. Hoewel tussen partijen inhoudelijk geen geschil meer bestaat over de boetebeschikking of de kostenvergoeding, heeft belanghebbende procesbelang bij de beoordeling wanneer uitspraak op bezwaar is gedaan en van de ontvankelijkheid van haar beroep. Het antwoord op die vragen kan namelijk gevolgen hebben voor een aanspraak op proceskostenvergoedingen en een dwangsom. De rechtbank beoordeelt daarom de ontvankelijkheid van het beroep.
5.1.
Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending.
5.2.
De rechtbank heeft het beroepschrift van belanghebbende op 7 oktober 2024 ontvangen.
5.3.
Belanghebbende stelt dat de verminderingsbeschikking van 9 november 2024 aangemerkt dient te worden als uitspraak op bezwaar waartegen beroep is ingesteld. Als de brief van 29 september 2023 moet worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar, dan vindt belanghebbende dat het beroep verschoonbaar te laat is, omdat zij niet eerder wist dat de verzuimboete niet daadwerkelijk was verminderd. Ook stelt belanghebbende beroep in tegen de kostenvergoeding.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De brief gedagtekend 29 september 2023 kwalificeert als uitspraak op bezwaar. Deze brief bevat een definitieve beslissing met rechtsmiddelenverwijzing en voldoet aan alle voorwaarden voor een uitspraak op bezwaar. De latere verminderingsbeschikking van 9 november 2024 betreft uitsluitend de uitvoering van de eerder genomen beslissing. De verminderingsbeschikking formaliseert geen nieuwe beslissing op bezwaar en doet niet af aan de eerdere uitspraak op bezwaar. De beslissing op het bezwaar was al genomen, ook al was deze nog niet uitgevoerd. Het standpunt van belanghebbende dat de verminderingsbeschikking als uitspraak op bezwaar aangemerkt moet worden volgt de rechtbank daarom niet.
5.5.
De brief van 17 november 2023 betreffende de kostenvergoeding completeert de uitspraak op bezwaar. Een beroep tegen de uitspraak op bezwaar ziet ook op deze beslissing. Als geen beroep is ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar, dan kan ook afzonderlijk beroep bij de rechtbank worden ingesteld tegen de beslissing op de kostenvergoeding.
5.6.
Voor de aanvang van de beroepstermijn moet daarom worden uitgegaan van de datum van de uitspraak op bezwaar van 29 september 2023 c.q. van de beslissing op het verzoek om een kostenvergoeding van 17 november 2023. Het beroep is pas op 7 oktober 2024 ingesteld en is daarmee te laat. Niet is gebleken dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Gelet op de brief van 29 september 2023 zou het belanghebbende duidelijk moeten zijn dat binnen 6 weken na deze brief beroep ingesteld moest worden. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 29 september 2023 en tegen de beslissing kostenvergoeding zijn daarom niet-ontvankelijk.
5.7.
Voor zover het beroep is gericht tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar verklaart de rechtbank het beroep ook niet-ontvankelijk. Op 29 september 2023 heeft de inspecteur een uitspraak op bezwaar gedaan. Daarmee was op dat moment op het bezwaar beslist. Een beroep wegens niet-tijdig beslissen staat dan niet langer open. Als belanghebbende wilde opkomen tegen de onjuiste / onvolledige uitvoering van de uitspraak op bezwaar, dan kon hij een procedure bij de civiele rechter starten.
Dwangsombeschikking
5.8.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen het niet toekennen van een dwangsombeschikking. Omdat beide partijen ter zitting hebben ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase (prorogatie) wat betreft de afwijzende beslissing dwangsombeschikking komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling.
5.9.
Artikel 4:17, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan een dwangsom verbeurd op het moment dat een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. Volgens het derde lid van artikel 4:17 van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
5.10.
Belanghebbende stelt recht te hebben op een dwangsom omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat de ingebrekestelling uiterlijk op 8 september 2023 is ontvangen door de Belastingdienst, onder verwijzing naar track-and-trace informatie. De rechtbank volgt belanghebbende hierin niet. Uit de track-and-trace informatie volgt dat de ingebrekestelling op 6 september 2023 voor het eerst is aangeboden bij Amsterdam International mail centre en hier is geleverd op 8 september 2023. De rechtbank leidt uit openbare informatie af dat dit een postsorteercentrum van PostNL is. Dit was dus niet het moment waarop de ingebrekestelling bij de Belastingdienst is binnengekomen. Gelet op de datumstempel van de Belastingdienst gaat de rechtbank ervan uit dat de ingebrekestelling op 15 september 2023 is binnengekomen bij de Belastingdienst. Nu de inspecteur op 29 september 2023 een dwangsombeschikking heeft opgemaakt en naar belanghebbende heeft gestuurd, is binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling beslist en bestaat geen recht op toekenning van een dwangsom. Het beroep tegen de dwangsombeschikking is daarom ongegrond.
Schadevergoeding
5.11.
Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat haar verzoek om schadevergoeding niet ziet op het eerder op 23 juni 2021 gedane verzoek, maar uitsluitend op de tijd die zij heeft besteed aan de bezwaar- en beroepsprocedure. Het gaat om 20 á 30 uur tijdsbesteding van gemachtigde. Deze kosten vallen echter onder het Besluit proceskosten bestuursrecht en zijn proceskosten. Deze kosten komen daarom niet als schadevergoeding in aanmerking. Het verzoek komt niet voor toewijzing in aanmerking.
5.12.
Daarnaast kan een immateriële schadevergoeding worden toegewezen vanwege overschrijding van het redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn niet is overschreden en er kan op grond hiervan geen immateriële schade worden toegekend. Het geschil over de boete (de hoofdzaak) is geëindigd met de uitspraak op bezwaar. Ook indien de periode tot aan het nemen van de verminderingsbeschikking bij de beoordeling wordt betrokken, is geen sprake van termijnoverschrijding. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is niet-ontvankelijk voor het beroep dat ziet op de verzuimboete, de kostenvergoeding en het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Verder is het beroep gericht tegen de dwangsombeschikking ongegrond. Ook wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk dat gericht is tegen de uitspraak op bezwaar en de beslissing op het verzoek om kostenvergoeding;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk dat gericht is tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar;
- verklaart het beroep gericht tegen de dwangsombeschikking ongegrond;
- wijst het verzoek om een schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Hoge Raad 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3191. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|