Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RVS:2025:5484 
 
Datum uitspraak:12-11-2025
Datum gepubliceerd:12-11-2025
Instantie:Raad van State
Zaaknummers:202307529/1/A2
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Bij besluit van 24 april 2018 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel € 18.528,-, vermeerderd met wettelijke rente, aan nadeelcompensatie toegekend aan [appellant]. [appellant] exploiteert een agrarische onderneming aan de [locatie A] in Oisterwijk. De Rosep ontspringt in het Moergestelse Broek, tussen het Wilhelminakanaal en de A58, en stroomt van daaruit in noordoostelijke richting en mondt uit in de benedenloop van de Essche stroom. De Rosep loopt tussen een aantal percelen waarvan [appellant] eigenaar is of die hij pacht. De rechtbank concludeert in de uitspraak van 26 maart 2020 dat het dagelijks bestuur de adviezen van de SAOZ niet aan het besluit van 9 juli 2019 ten grondslag mocht leggen. Ten onrechte is volstaan met een vergelijking van de opbrengsten in 2014 en 2015 en die in 2016.
Trefwoorden:akkerbouw
waterschap
wettelijke rente
 
Uitspraak
202307529/1/A2.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Oisterwijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 25 oktober 2023 in zaak nr. 21/2748 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2018 heeft het dagelijks bestuur € 18.528,-, vermeerderd met wettelijke rente, aan nadeelcompensatie toegekend aan [appellant].
Bij besluit van 9 juli 2019 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2020 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 9 juli 2019 gegrond verklaard en het dagelijks bestuur opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 21 september 2021 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 24 april 2018 gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten.
Bij uitspraak van 25 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 oktober 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.J.H.M. Linssen, advocaat in Tilburg, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.P.M. van Beers, advocaat in 's-Hertogenbosch, en M.H. Berg, hydroloog, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] exploiteert een agrarische onderneming aan de [locatie A] in Oisterwijk.
2.       De Rosep ontspringt in het Moergestelse Broek, tussen het Wilhelminakanaal en de A58, en stroomt van daaruit in noordoostelijke richting en mondt uit in de benedenloop van de Essche stroom. De Rosep loopt tussen een aantal percelen waarvan [appellant] eigenaar is of die hij pacht.
3.       Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 3 januari 2013 het projectplan Beekherstel Rosephoeve (verder: het project) vastgesteld voor het herstel van de beekmorfologie en de verbetering van de waterkwaliteit. Door de uitvoering van het project in 2013 zijn zowel de ligging als het profiel van de Rosep gewijzigd. Van 2012 tot en met 2015 heeft - als onderdeel van het project - op een gedeelte van de Rosep geen (maai)onderhoud plaatsgevonden. In maart, juni en oktober 2016 is de Rosep weer onderhouden.
4.       In juni 2016 is extreme neerslag (157 mm) gevallen.
Het verzoek om nadeelcompensatie
5.       Op 7 september 2016 heeft [appellant] een verzoek om nadeelcompensatie ingediend. [appellant] stelt dat de uitvoering van het project en het doelbewust achterstallig onderhoud van de Rosep, in combinatie met neerslag in het voorjaar van 2016, hebben geleid tot forse wateroverlast in juni 2016 en daarmee tot schade aan enkele van zijn percelen waarop hij aardappelen, maïs en gras verbouwt.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
6.       Op 1 januari 2024 is artikel 7.14 van de Waterwet ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.21 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is veroorzaakt door de uitoefening van een taak of bevoegdheid als bedoeld in artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet. In het eerste lid is bepaald dat als vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet bedoelde schade is veroorzaakt en het verzoek om schadevergoeding wordt ingediend, voor zover van belang, binnen vijf jaar nadat de schade zich heeft geopenbaard, het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald. Het verzoek is gedaan op 7 september 2016. Dit betekent dat in dit geval artikel 7.14 van de Waterwet, zoals die bepaling gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Besluitvorming en advisering
7.       Het dagelijks bestuur heeft het verzoek aangemerkt als een verzoek om nadeelcompensatie op grond van artikel 7.14 van de Waterwet. Het verzoek is voor advies voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). De SAOZ heeft geadviseerd € 18.528,- aan nadeelcompensatie toe te kennen. In een nader advies van 29 januari 2019 heeft de SAOZ uiteengezet geen aanleiding te zien terug te komen van haar eerdere advies. Het dagelijks bestuur heeft deze adviezen ten grondslag gelegd aan het besluit van 9 juli 2019.
Uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2020
8.       De rechtbank concludeert in de uitspraak van 26 maart 2020 dat het dagelijks bestuur de adviezen van de SAOZ niet aan het besluit van 9 juli 2019 ten grondslag mocht leggen. Ten onrechte is volstaan met een vergelijking van de opbrengsten in 2014 en 2015 en die in 2016. Er is geen rekening gehouden met een reëel objectiveerbaar gemiddelde verkoopprijs die van jaar tot jaar kan verschillen. Ook had de SAOZ niet mogen volstaan met een schatting van het causaal verband tussen het project en de schade. Verder zijn de hydrologische effecten van meerdere factoren die mogelijk hebben bijgedragen aan de inundatie van de percelen niet in beeld gebracht.
Het besluit van 21 september 2021
9.       Het dagelijks bestuur heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2020 de SAOZ opnieuw om advies gevraagd.
10.     In het advies van 5 juli 2021 komt de SAOZ tot de conclusie dat de totale schade in 2016 € 115.253,- bedraagt. Op basis van een hydrologische analyse van Royal HaskoningDHV (hierna: RHDHV) van 8 oktober 2020, waarin wordt verwezen naar een rapport van G. Thyssen van 1 december 2016 (Bodemkundig-hydrologisch veldonderzoek op het bedrijf van Bart [appellant]), concludeert de SAOZ dat de schade in totaal € 115.253,- bedraagt. Het verzoek om nadeelcompensatie ziet op 13 percelen. Volgens RHDHV is op 7,5% van deze percelen schade geleden door de waterstanden van de Rosep in combinatie met beperkte drooglegging. De aan het dagelijks bestuur toerekenbare schade in 2016 bedraagt € 8.644,- (7,5% van € 115.253,-). Na aftrek van het normaal maatschappelijk risico van 3% van de opbrengsten van akkerbouw over 2015, resteert een bedrag van vergoedbare schade van € 4.874,-.
11.     Het tegenadvies van Aveco de Bondt van 14 januari 2021 en dat van DLV Advies van 15 februari 2021, beide overgelegd door [appellant] als zienswijze op het advies van 5 juli 2021, bevatten volgens het dagelijks bestuur geen concrete aanknopingspunten voor twijfel.
12.     Omdat [appellant] niet slechter mag worden van het instellen van beroep (het zogenoemde verbod op reformatio in peius), heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 21 september 2021 het eerder toegekende bedrag van € 18.528,- gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
13.     De rechtbank heeft vooropgesteld dat voor het vaststellen van het causaal verband een vergelijking moet worden gemaakt tussen de feitelijke situatie waarin [appellant] door de zware regenval is terechtgekomen en de hypothetische situatie waarin [appellant] zou hebben verkeerd als het project niet zou zijn uitgevoerd. Hierbij is van belang dat de bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade en het causaal verband met de gestelde oorzaak van de schade op de aanvrager rust.
14.     Het verzoek om nadeelcompensatie ziet op 13 percelen. Het dagelijks bestuur mocht ervan uitgaan dat de schade (opbrengstvermindering in 2016) door het project op maximaal 7,5% van het totale areaal van 13 percelen is geleden. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat in de analyse van RHDHV het feit dat een deel van de schade kan worden toegerekend aan de extreme neerslag en de daaruit volgende afvoer niet is meegenomen. Niet betwist is dat in juni 2016 sprake is geweest van extreme neerslag. In die maand is 157 mm neerslag gevallen, terwijl in de natste maanden van het jaar, november en december, 75 tot 80 mm neerslag valt. De rechtbank volgt [appellant] niet in zijn betoog dat voor de vaststelling van het causaal verband moet worden uitgegaan van 33,6%, omdat daarbij niet is uitgegaan van de 13 percelen waarop het verzoek om nadeelcompensatie ziet en waarop de schade is geleden. [appellant] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat het dagelijks bestuur is uitgegaan van onjuiste oppervlaktes, gebaseerd op kadastrale gegevens en heeft evenmin de door hem gestelde omvang van de perceeloppervlakten met objectieve gegevens onderbouwd.
15.     [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat RHDHV de waterhoogte door overstroming vanuit de Rosep op percelen 12 en 13 heeft onderschat. De enkele stelling dat dit het geval is, is onvoldoende. Daarbij komt dat [appellant] de door RHDHV gebruikte gegevens van de meetpunten niet bestrijdt en ook niet beschikt over gegevens van andere meetpunten.
16.     De rechtbank volgt niet het betoog van [appellant] dat de hoge (grond)waterstanden hebben geleid tot zuurstofloosheid en waterverzadiging en daarmee tot meer schade dan is veroorzaakt door overstroming vanuit de Rosep. RHDHV concludeert terecht dat hoge standen van het oppervlaktewater van de Rosep niet de oorzaak zijn van hoge (grond)waterstanden op de percelen. Het dagelijks bestuur mocht uitgaan van een causaal verband voor schade door overstroming van de Rosep van maximaal 7,5%. Daarbij is geen rekening gehouden met het feit dat de hoeveelheid neerslag en de daardoor voor juni extreem hoge gemiddelde en maximale afvoeren en waterstanden ook een bijdrage hebben geleverd. De gestelde zuurstofloosheid en de waterverzadiging van de percelen leidt niet tot een andere uitkomst aan toe te kennen nadeelcompensatie. Daarbij komt dat als dit al het geval is, dit het gevolg is van de extreme regenval in juni 2016. Op grond van artikel 7.14 van de Waterwet komt alleen schade die voortvloeit uit de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van waterbeheer in aanmerking voor een vergoeding.
17.     Tussen partijen is niet in geschil dat vanaf 2013 tot maart 2016 in de Rosep bewust geen onderhoud is gepleegd. Uitgangspunt in de besluitvorming is steeds geweest dat er is gemaaid in maart 2016. Claasen heeft dit niet bestreden. Pas op de zitting heeft [appellant] gesteld dat er niet is gemaaid in 2016. Volgens de rechtbank is dit te laat. Daarbij komt dat dat uit het feit dat op foto's die in september 2016 zijn genomen te zien is dat de vegetatie hoog staat, nog niet volgt dat in die maand geen onderhoud heeft plaatsgevonden. Hieraan is immers het groeiseizoen vooraf gegaan.
Betoog in hoger beroep
18.     Volgens [appellant] moet het dagelijks bestuur de totale schade (€ 115.252,-) vergoeden. Ten onrechte is slechts 7,5% van de schade het gevolg geacht van het project en de wijze van onderhoud.
19.     [appellant] wijst ter onderbouwing op het tegenadvies van Aveco de Bondt van 14 januari 2021, waarin is vastgesteld dat moet worden uitgegaan van 33,6%. Het advies van RHDHV bevat volgens [appellant] meerdere onregelmatigheden en berust op onjuiste uitgangspunten. Niet alleen de ondergelopen percelen hebben schade geleden, maar ook percelen waar de grondwaterstand een negatieve invloed heeft gehad op de productie. Dat zijn immers ook percelen waarop de maatregelen van het waterschap een directe invloed hebben gehad. Uit het tegenadvies volgt dat de omvang van het overstroomde areaalgedeelte geen 3,7 ha betreft, maar 5,35 ha. Het totale oppervlakte van het areaal is 15,98 ha en niet 17,03 ha.
20.     De volgens RHDHV opgetreden maximale waterhoogte van 8,23 m +NAP bij het meetpunt is, zo betoogt [appellant], vrijwel zeker een onderschatting van de daadwerkelijk opgetreden waterhoogte op percelen 12 en 13.
21.     [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het verminderd onderhoud gedurende vier jaar voorafgaande aan het schadejaar heeft geleid tot een verminderde afvoer en daarmee tot het ontstaan van de schade. Hij wijst erop dat het dagelijks bestuur heeft erkend dat in de periode 2012-2015 niet is gemaaid in de watergang de Rosep als gevolg van een belangenafweging van het project.
22.     Volgens [appellant] had hij in 2016 zonder wateroverlast een hogere opbrengst kunnen generen. Ook daarom stelt hij recht te hebben op een volledige vergoeding van € 115.252,80.
Beoordeling van het hoger beroep
23.     De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 11 tot en met 22 opgenomen overwegingen van de uitspraak van de rechtbank, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan toe dat een belanghebbende die in een verzoek om nadeelcompensatie stelt dat hij schade lijdt als gevolg van een rechtmatige gedraging van een bestuursorgaan, bij gemotiveerde betwisting daarvan door het bestuursorgaan, het door hem gestelde causaal verband moet bewijzen. Om aannemelijk te maken dat van een hoger schadepercentage moet worden uitgegaan, is het niet voldoende om - zoals [appellant] heeft gedaan - in hoger beroep te volstaan met een herhaling van de bij de rechtbank aangevoerde argumentatie op grond waarvan hij meent dat de vaststelling van het causale verband door het dagelijks bestuur op 7,5% niet klopt.
24.     Het betoog slaagt niet.
Conclusie
25.     Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
26.     Het dagelijks bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzitter
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
299-1120
Link naar deze uitspraak