Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RVS:2025:5499 
 
Datum uitspraak:12-11-2025
Datum gepubliceerd:12-11-2025
Instantie:Raad van State
Zaaknummers:202403932/1/R4
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Bij besluit van 20 juli 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan "Gouden Ham/De Schans, randzone" ten behoeve van drie lichtmasten met ledlampen op het perceel [locatie 1] in Appeltern, gemeente West Maas en Waal. [partij] is eigenaar van het perceel. Op het perceel is het bestemmingsplan van toepassing. Aan de noordzijde van het perceel is een paardenbak gesitueerd, waarvoor het college eerder aan [partij] een omgevingsvergunning heeft verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. Een paardenbak is niet toegestaan binnen de ter plaatse geldende bestemming "Recreatie". [partij] heeft aan de zuidrand van de paardenbak de lichtmasten gerealiseerd. De lichtmasten zijn volgens de aanvraag 7,8 m hoog en aan de bovenzijde van elke lichtmast zijn twee ledlampen gemonteerd. [appellant] woont ten zuiden van het perceel aan de [locatie 2] in Appeltern. Zijn woonperceel grenst aan het perceel. De afstand tussen die perceelsgrens en de paardenbak is ongeveer 64 m.
Trefwoorden:bestemmingsplan
lichthinder
omgevingsvergunning
paarden
perceel
wabo
 
Uitspraak
202403932/1/R4.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Appeltern, gemeente West Maas en Waal,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 mei 2024 in zaak nr. 23/1198 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2022 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan "Gouden Ham/De Schans, randzone" (hierna: het bestemmingsplan) ten behoeve van drie lichtmasten met ledlampen (hierna: de lichtmasten) op het perceel [locatie 1] in Appeltern, gemeente West Maas en Waal (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 januari 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 14 mei 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.A. Luehof, rechtsbijstandverlener in Assen, en het college, vertegenwoordigd door M.N. van Prooijen, vergezeld door H. Dierkx, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 27 juni 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [partij] is eigenaar van het perceel. Op het perceel is het bestemmingsplan van toepassing. Aan de noordzijde van het perceel is een paardenbak gesitueerd, waarvoor het college eerder aan [partij] een omgevingsvergunning heeft verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. Een paardenbak is niet toegestaan binnen de ter plaatse geldende bestemming "Recreatie". [partij] heeft aan de zuidrand van de paardenbak de lichtmasten gerealiseerd. De lichtmasten zijn volgens de aanvraag 7,8 m hoog en aan de bovenzijde van elke lichtmast zijn twee ledlampen gemonteerd. [appellant] woont ten zuiden van het perceel aan de [locatie 2] in Appeltern. Zijn woonperceel grenst aan het perceel. De afstand tussen die perceelsgrens en de paardenbak is ongeveer 64 m. Op dat gedeelte van het perceel rust ook de bestemming "Recreatie". De kortste afstand tussen de woning van [appellant] en de paardenbak is ongeveer 80 m.
Bij brief van 17 maart 2022 heeft [appellant] het college verzocht om handhavend op te treden tegen de lichtmasten, omdat het bestemmingsplan geen lichtmasten toestaat ten behoeve van een paardenbak. In die brief geeft [appellant] aan dat de ledlampen hinderlijk in zijn woning schijnen. Op 27 juni 2022 heeft [partij] een omgevingsvergunning aangevraagd om de lichtmasten te legaliseren. Bij besluit van 7 juli 2022 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhaving onder verwijzing naar die aanvraag van [partij] afgewezen, omdat volgens het college sprake was van concreet zich op legalisatie. Dat besluit is niet in geding. Bij het besluit van 20 juli 2022 heeft het college de omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking heeft op het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
Het hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voldoende duidelijk is dat de lichtmasten ten dienste staan van de paardenbak en dat geen aanvullend lichtonderzoek nodig is, omdat niet aannemelijk is dat de lichtmasten leiden tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat. [appellant] voert aan dat het terrein tussen zijn woonperceel en de paardenbak als tuin in gebruik is en volledig wordt verlicht door de ledlampen. Gelet daarop hebben de lichtmasten volgens [appellant] een groter bereik dan noodzakelijk is voor het gebruik van de paardenbak. Daardoor is ook sprake van lichthinder in zijn woning, zo betoogt [appellant].
3.1.    Artikel 8.2.1 van de regels van het bestemmingsplan luidt:
"Voor het bouwen van gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere werken [lees: binnen de bestemming "Recreatie"] gelden de volgende regels:
[...]







3.2.    Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
3.3.    Over de omvang van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan overweegt de Afdeling het volgende. In het besluit van 20 juli 2022 staat dat de vergunde afwijking van het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebruik van de lichtmasten voor de paardenbak. Het besluit van 24 januari 2023 vermeldt daarentegen dat de lichtmasten ten dienste staan van de paardenbak en de aangrenzende tuin. In zijn verweerschrift in beroep heeft het college gesteld dat het passend is dat de lichtmasten ook het gedeelte tussen de paardenbak en de paardenstal verlichten in verband met de loop van de stal naar de paardenbak en het zadelen en verzorgen van de paarden. De aanvraag om omgevingsvergunning bevat foto’s van de toen al gerealiseerde lichtmasten en vermeldt dat de lichtmasten worden gebruikt om de paardenbak te verlichten. Op die foto’s is duidelijk zichtbaar dat aan de bovenzijde van elke lichtmast twee ledlampen zijn gemonteerd, waarvan de ene is gericht naar het noorden, richting de paardenbak, en de andere is gericht naar het zuiden. Ook is daarop een afgerasterde doorgang zichtbaar tussen de paardenbak en het gebouw ten zuidoosten daarvan. Die doorgang is ongeveer 11 m breed en 16 m diep. Op de zitting is duidelijk geworden dat dit de doorgang is tussen de paardenstal en de paardenbak. Verder is op de foto’s te zien dat de naar het zuiden gerichte ledlampen niet alleen zijn geplaatst ter hoogte van die doorgang en dat die lampen niet naar beneden, maar in een zodanige hoek schuin omhoog zijn gericht dat niet valt uit te sluiten dat daarmee een aanzienlijk gedeelte van het perceel ten zuiden van de paardenbak kan worden verlicht. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat uit de aanvraag blijkt dat alle ledlampen een brede verlichtingshoek hebben van 120 graden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat onvoldoende duidelijk is wat de strekking is van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan.
In zoverre slaagt het betoog.
3.4.    Over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de lichtmasten overweegt de Afdeling het volgende. Gelet op artikel 8.2.1, aanhef en onder b, van de regels van het bestemmingsplan heeft de planwetgever binnen de bestemming "Recreatie" lichtmasten tot 8 m hoog planologisch aanvaardbaar geacht. Gelet daarop heeft het college de lichtmasten, voor zover die niet dienstbaar zijn aan de bestemming "Recreatie", maar aan de paardenbak, in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar kunnen achten. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat in de omgevingsvergunning is voorgeschreven dat de verlichting tussen 23.00 uur en 7.00 uur uitgeschakeld moet zijn en dat de verlichting buiten die uren alleen ingeschakeld mag zijn, als er sport wordt beoefend of als onderhoud plaatsvindt. Maar in weerwil daarvan is de Afdeling, in het voetspoor van wat hiervoor onder 3.3 is overwogen, van oordeel dat het college zijn standpunt over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan op onzorgvuldige wijze heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Omdat onduidelijk is wat de vergunde afwijking van het bestemmingsplan inhoudt, is onduidelijk in hoeverre sprake is van nadelige gevolgen van de omgevingsvergunning. De in het kader van de ruimtelijke aanvaardbaarheid door het college gemaakte vergelijking met de richtafstand van 50 m tot sportvelden met verlichting doet in dit geval geen opgeld, alleen al omdat onduidelijk is wat de afstand is tussen het gedeelte van het perceel dat op grond van de omgevingsvergunning mag worden verlicht en de woning van [appellant]. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 januari 2023 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking, omdat het op onzorgvuldige wijze is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Dit betekent dat het college met inachtneming van deze uitspraak opnieuw een besluit moet nemen op het door [appellant] tegen het besluit van 20 juli 2022 gemaakte bezwaar. Het college moet daarbij duidelijk maken wat de reikwijdte is van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan. Ook moet het college zo nodig voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden over het gedeelte van het perceel dat ten behoeve van de paardenbak mag worden verlicht.
5.       Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
6.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 mei 2024 in zaak nr. 23/1198;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal van 24 januari 2023, kenmerk Z.075927/236654;
V.      bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal aan [appellant A] en [appellant B] de door hen betaalde griffierechten ten bedrage van € 463,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
610-1152
Link naar deze uitspraak