|
|
|
| ECLI:NL:RBAMS:2025:2967 | | | | | Datum uitspraak | : | 08-05-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 03-10-2025 | | Instantie | : | Rechtbank Amsterdam | | Zaaknummers | : | 24/3865 | | Rechtsgebied | : | Bestuursprocesrecht | | Indicatie | : | Intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres omdat zij te veel bijstand heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat het college de bijstandsuitkering mocht terugvorderen omdat eiseres aanspraak kon maken op de helft van de waarde van de woning van haar ex-partner. Bestreden besluit getuigt niet van een onevenwichtige belangenafweging. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van onredelijke financiele gevolgen niet nader toegelicht of onderbouwd. Beroep ongegrond. | | Trefwoorden | : | bijstandsuitkering | | | echtscheiding | | | levensonderhoud | | | uitkering | | | | Uitspraak | RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/3865
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2025 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A.A. Bouwman),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college
( [gemachtigde verweerder] ).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres omdat zij te veel bijstand heeft ontvangen. Eiseres is het niet eens met de terugvordering van haar bijstandsuitkering. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de bijstandsuitkering van eiseres mocht terugvorderen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de bijstandsuitkering van eiseres mocht terugvorderen omdat eiseres aanspraak kon maken op de helft van de waarde van de woning van haar ex-partner. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Met het besluit van 27 december 2021 (primaire besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres vanaf 5 november 2020 tot en met 18 juli 2021 ingetrokken omdat eiseres niet alle informatie heeft gegeven waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
2.1.
Met het besluit van 5 januari 2022 (primaire besluit II) heeft het college het recht op bijstandsuitkering van eiseres herzien omdat vast is komen te staan dat zij over de periode van 5 november 2020 tot en met 18 juli 2021 ten onrechte of te veel bijstand heeft ontvangen. Het college vordert een bedrag van € 11.262,40 terug op grond van artikel 58, eerste en vijfde lid, van de Participatiewet (PW).
2.2.
Gezien de samenhang van de bezwaren van eiseres tegen de twee primaire besluiten heeft het college de bezwaren gevoegd behandeld. Met het bestreden besluit van 29 mei 2024 heeft het college de bezwaarschriften gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft de grondslag voor terugvordering gewijzigd naar artikel 58, tweede lid, onder f, ten eerste, van de PW.
2.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de rechtbank
Achtergrond van de zaak
3. Eiseres ontving bijstand op grond van de PW naar de norm voor alleenstaande van 7 februari 2020 tot 18 juli 2021.
3.1.
Eiseres is gehuwd geweest. Bij beschikking van 8 april 2020 heeft deze rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen eiseres en haar ex-echtgenoot en onder meer bepaald dat de ex-echtgenoot van eiseres de helft van de waarde van de woning gelegen aan de [adres] in Amsterdam (hierna: de woning) aan haar dient te vergoeden. De rechtbank heeft de ex-echtgenoot een termijn van zes maanden vanaf de datum van de beschikking gegeven om te bekijken of hij de woning kon overnemen, waarbij het onverdeelde deel van eiseres in de woning (ontstaan door boedelmenging) aan haar zou dienen te worden geleverd. De rechtbank merkte in dit verband op dat gesteld noch gebleken is dat op de woning een hypothecaire schuld rust.
3.2.
Het gerechtshof Amsterdam heeft op 8 juni 2021 een beschikking afgegeven met betrekking tot de boedelverdeling en deze is na drie maanden in kracht van gewijsde gegaan.
3.3.
Uit het kadaster valt op te maken dat de woning op 15 juli 2022 is verkocht voor de som van € 425.000,-.
Mocht het college de bijstandsuitkering van terugvorderen?
4. Op zitting is besproken dat het geschil tussen partijen alleen nog ziet op de vraag of het college de bijstandsuitkering van eiseres mocht terugvorderen.
4.1.
Eiseres voert aan dat het bestreden besluit berust op een onjuiste feitelijke en juridische grondslag. Eiseres was verwikkeld in diverse procedures met haar ex-echtgenoot. Eiseres heeft de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 8 april 2020 aan een van de medewerksters van het college overhandigd in juli 2020. Hieruit kon worden opgemaakt dat zij zou gaan beschikken over vermogen. Eiseres betwist dat zij per 5 november 2020, althans zelfs eerder, over middelen kon beschikken. Dat er middelen zouden zijn geweest om per genoemde datum om in levensonderhoud te voorzien is onjuist volgens eiseres. De woning is pas in 2022 verkocht.
4.2.
Terugvordering van bijstand met toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW is mogelijk, indien de betrokkene op een eerder tijdstip in de periode waarover bijstand is verleend (aanspraak op) bepaalde middelen had, maar daarover op dat moment feitelijk nog niet (volledig) kon beschikken. Zodra de betrokkene wel over die middelen kan beschikken, kan de bijstandverlenende instantie de bijstand terugvorderen. Dit hangt samen met het aanvullende karakter van de bijstand. De aanspraken op die middelen kunnen vóór of na de aanvang van de bijstand zijn ontstaan. Als de aanspraak vóór de aanvang van de bijstand is ontstaan, dan is de situatie bij de aanvang van de bijstand beslissend. Dit is de peildatum. In de systematiek van artikel 58, tweede lid, onderdeel f, ten eerste, van de PW en het bepalen van de hoogte van de terugvordering dient achteraf op de peildatum een fictieve vermogensvaststelling plaats te vinden, waarbij de ontvangen middelen, teruggerekend naar de peildatum, opgeteld bij de op dat moment aanwezige overige vermogensbestanddelen, moeten worden betrokken.
4.3.
De rechtbank kan eiseres dan ook niet in haar standpunt volgen. Het standpunt van eiseres komt er op neer dat de middelen pas in aanmerking moeten worden genomen vanaf de datum dat zij daarover feitelijk kon beschikken. Hiermee miskent eiseres de systematiek van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de PW, zoals hiervoor in 4.2 is weergegeven. Het gaat om de aanspraak op de overwaarde van de woning en die bestond in elk geval al op de peildatum, 8 april 2020. Dit is de datum van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank en hieruit volgt dat vanaf die datum sprake is van in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW, met betrekking tot een periode waarover bijstand is verleend. Het college gaat echter uit van 5 november 2020 als peildatum. Het college heeft hierbij rekening gehouden met de door de rechter gegeven termijn in de beschikking van 8 april 2020. Dit is in het voordeel van eiseres, aangezien er al sprake was van een aanspraak op 8 april 2020. De omstandigheid dat nog juridische procedures liepen en de hoogte van de waarde van de woning nog niet vaststond, maakt dat niet anders. Die omstandigheid heeft er alleen maar toe geleid dat eiseres haar aanspraak op de waarde van de woning pas op een later moment heeft kunnen effecturen.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college bij de vaststelling van de in aanmerking te nemen middelen de waarde van de woning terecht heeft aangemerkt als vermogen. Het college mocht dan ook de bijstandsuitkering terugvorderen.
Zijn er dringende redenen aanwezig om van terugvordering af te zien?
5. Eiseres doet een beroep op artikel 58, achtste lid, van de PW en voert aan dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Het dossier van eiseres heeft te lang stil gelegen bij het college en bij de besluitvorming is hier geen rekening mee gehouden. Eiseres heeft de echtscheidingsbeschikking van 8 april 2020 in juli 2020 overhandigd aan een van de medewerkers van het college. Het college heeft hier vervolgens geruime tijd niets mee gedaan en is pas veel later stappen gaan ondernemen. Volgens de recente jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is er dan sprake van een motiveringsgebrek.
Juridisch kader
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het college kan besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5.2.
In de uitspraak van 10 december 2024 heeft de Raad een ruimere invulling gegeven aan het begrip ‘dringende redenen’ als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW. De Raad overweegt dat de wetgever de bijstandverlenende instantie een discretionaire bevoegdheid heeft gegeven bij het beslissen of sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Bij de gebruikmaking daarvan moet de bijstandverlenende instantie een belangenafweging maken. Dat brengt mee dat het besluit om van die bevoegdheid gebruik te maken moet zijn gebaseerd op een evenwichtige belangenafweging. Tegenover het belang van de overheid bij een juiste vaststelling van het recht op uitkering en terugbetaling van wat te veel ontvangen is, staat het belang van de betrokkene dat hij door een dergelijk belastend overheidsbesluit niet onevenredig wordt geraakt. In dat verband moet naar het oordeel van de Raad niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het bestuursorgaan is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan eigen fouten van het bestuursorgaan die aan een herziening of terugvordering ten grondslag liggen. Van belang is ook het aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid, of een situatie waarin betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij te veel aan uitkering ontving.
5.3.
Het is aan een betrokkene om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat – volgens hem – sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Wat door een betrokkene wordt aangevoerd, zal daarbij ruim moeten worden uitgelegd. Het is vervolgens aan de bijstandverlenende instantie om, zo nodig, daarnaar nader onderzoek te doen. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, wordt de vraag of de bijstandverlenende instantie alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn besluit om niet of gedeeltelijk wegens dringende redenen van terugvordering af te zien heeft betrokken, door de bestuursrechter vol getoetst.
Toepassing van het vorenstaande in het geval van eiseres
5.4.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college is echter alsnog bevoegd op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de PW om te veel ontvangen bijstand terug te vorderen van eiseres. Het college moet in dit kader wel een belangenafweging maken bij de vraag of er gelet op de individuele feiten en omstandigheden van het geval van eiseres aanleiding is om af te zien van terugvordering vanwege een dringende reden.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht niet hoefde aan te merken als dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het besluit om niet daarvan af te zien, getuigt niet van een onevenwichtige belangenafweging. Eiseres heeft namelijk haar stelling dat sprake is van onredelijke financiële gevolgen zowel in bezwaar als in beroep niet nader toegelicht of onderbouwd. De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar standpunten dat zij erop kon vertrouwen dat het college niet zou gaan terugvorderen omdat het college pas anderhalf jaar nadat zij de echtscheidingsbeschikking had overgelegd aan het college een onderzoek is gestart. Dit kan niet gezien worden als een toezegging door het college om de bijstandsuitkering niet terug te vorderen. De gemachtigde van het college heeft op zitting ook terecht opgemerkt dat het college niet eerder de bijstandsuitkering van eiseres kon intrekken, omdat eiseres tot 18 juli 2021 nog in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Eiseres had tot die tijd slechts een aanspraak op de waarde van de woning, maar beschikte nog niet over deze middelen. De woning is pas in 2022 verkocht. De rechtbank overweegt wat betreft de overige omstandigheden mee dat het college de bijstandsuitkering pas vanaf 5 november 2020 terugvordert. Dit is in het voordeel van eiseres, aangezien er al sprake was van een aanspraak op de waarde van de woning van 8 april 2020. Het college heeft dit uit coulance gedaan en hierdoor is het bedrag van de terugvordering ook niet tot een nog hoger bedrag opgelopen.
5.6.
Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het college eerder op haar melding had moeten reageren zodat zij wellicht sneller stappen had ondernomen om uit de bijstand te raken door werk te zoeken, heeft de gemachtigde van het college terecht opgemerkt dat het zoeken van werk inherent is aan de verplichtingen van de bijstandsuitkering en niet door het optreden van het college met een terugvorderingsbesluit.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de bijstandsuitkering van eiseres mocht terugvorderen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug en geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie de beschikking van deze rechtsprak van 8 april 2020, zaaknummers C/13/652960 / FA RK 18-5290 es, C/13/661946 / FA RK 19-927 en C/13/660605 / FA RK 19-338.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad va Beroep (de Raad) van 17 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2015.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2331.
Eiseres verwijst hiervoor onder andere naar de uitspraken van Raad van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192, ECLI:NL:CRVB:2024:2193, ECLI:NL:CRVB:2024:2194 en ECLI:NL:CRVB:2024:2195.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de PW.
Zie de uitspraak van de Raad van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2195, in navolging van de uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726 en de conclusie van advocaat-generaal prof. mr. dr. R.H. de Bock van 10 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2086.
Zie de uitspraak van de Raad van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|