Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2023:3599 
 
Datum uitspraak:16-02-2023
Datum gepubliceerd:24-03-2023
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:SGR 22/7385
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Wet hersteloperatie toeslagen / herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag / beroep niet tijdig beslissen gegrond / vaststelling van de bestuurlijke dwangsom / rechtbank stelt de beslistermijnen vast voor verweerder.
Trefwoorden:kinderopvangtoeslag
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 22/7385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. L.A. Versteegh),

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
(gemachtigden: mr. W.E. Louwerse en mr. D. Stojkovic).




Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op haar verzoek van 18 februari 2021 om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. [A], waarnemer van haar gemachtigde, mevrouw [B] en haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.




Overwegingen


Waar gaat deze zaak over?


1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.

2. Eiseres heeft op 18 februari 2021 verzocht om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Bij besluit van 3 juni 2021 heeft verweerder eiseres € 30.000,- toegekend. Verweerder stelt dat eiseres op 29 juni 2022 telefonisch aan verweerder heeft laten weten dat haar situatie met betrekking tot haar recht op de kinderopvangtoeslag niet verder beoordeeld hoeft te worden. Dit heeft verweerder bij brief van 6 juli 2022 aan eiseres bevestigd en haar daarbij medegedeeld dat zij tot 31 december 2023 de mogelijkheid heeft om haar situatie toch verder te laten beoordelen. Doet zij dit voor 10 augustus 2022 dan behoudt zij haar plek in de planning.

3. Hoewel verweerder in beroep in eerste instantie betoogde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat eiseres haar verzoek om herbeoordeling zou hebben ingetrokken, is verweerder hierop teruggekomen. Op zitting heeft verweerder medegedeeld een telefoonnotitie te hebben gevonden, waaruit blijkt dat eiseres in een telefoongesprek medio juli 2022 heeft verzocht om heropening van haar zaak. Dit betekent dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de ingebrekestelling geldig is.

4. Nu verweerder de beslistermijn heeft overschreden en niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op het verzoek heeft beslist, is het beroep gegrond. Partijen zijn enkel nog verdeeld over de termijn die de rechtbank verweerder moet opleggen voor het nemen van een besluit.


Wat vindt eiseres in beroep?


5. Eiseres vindt dat verweerder zo snel als mogelijk moet beslissen, omdat de beslistermijn ruim is verstreken. Zij vindt een termijn van twee weken afdoende. Mocht de rechtbank verweerder een langere termijn bieden dan twee weken, dan verzoekt zij om een uitspraak die verweerder voldoende dwingt tot spoedige besluitvorming. Tot slot verzoekt eiseres de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.


Wat vindt verweerder in beroep?


6. Verweerder verzoekt de rechtbank om een beslistermijn van 13 weken, met de mogelijkheid om die termijn te verlengen voor zover dit het gevolg is van een termijn die eiseres overschrijdt. Volgens verweerder is deze termijn nodig voor een zorgvuldig besluit en om te voldoen aan de wettelijke voorschriften. Mocht de rechtbank de termijn van 13 weken te lang vinden, dan wijst verweerder op de mogelijkheid om een gefaseerde aanpak te hanteren waarbij de termijnen worden gekoppeld aan de fasen van het beslisproces.


Wat is het oordeel van de rechtbank?



Bestuurlijke dwangsom

7. Op verzoek van eiseres stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast. Niet in geschil is dat de maximale dwangsom is verbeurd en verweerder geen dwangsombeschikking heeft afgegeven. De rechtbank zal daarom de dwangsom vaststellen op € 1.442,-.


Beroep niet tijdig beslissen

8. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Hoewel verweerder dit normaal binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak moet doen, ziet de rechtbank aanleiding om een andere termijn te stellen. Bijzondere omstandigheden en wettelijke voorschriften maken dat er een langere termijn nodig is. Naast dat het grote aantal verzoeken om herbeoordeling in het kader van de Hersteloperatie Toeslagen in deze mate niet was voorzien, moeten deze verzoeken individueel en zorgvuldig worden beoordeeld. Dit kost tijd mede door wettelijke voorschriften. Daar komt bij dat de bestuursrechter bij het vaststellen van een beslistermijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog op het verzoek moet beslissen, een termijn stelt die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is. Ook als het bestuursorgaan dit dilemma veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid.

9. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding de door verweerder voorgestelde werkwijze in de uitspraak van rechtbank Gelderland te volgen. Een termijn van 13 weken is naar het oordeel van de rechtbank te lang, omdat eiseres inmiddels een zaaksbehandelaar heeft én partijen op zitting kenbaar hebben gemaakt dat een termijn van twee weken voor een vooraankondiging realistisch is. Daarom moet verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak een vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek verzenden. Vervolgens moet verweerder binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging óf binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om een zienswijze in te dienen een besluit op het herbeoordelingsverzoek bekend maken. Door snel een zienswijze in te dienen of mee te delen dat geen zienswijze wordt ingediend heeft eiseres het in de hand om het beslisproces zo kort als mogelijk te maken.

10. Met deze werkwijze ziet de rechtbank geen reden om te bepalen dat de beslistermijn wordt verlengd met de periode waarin het herbeoordelingsverzoek vertraging oploopt door toedoen van eiseres. Als eiseres niet binnen de termijn van zes weken een zienswijze indient op de vooraankondiging, kan verweerder verder met het beslisproces. Een zienswijze buiten de termijn is naar het oordeel van de rechtbank een onzekere toekomstige gebeurtenis.

11. De rechtbank bepaalt dat verweerder eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijnen in rechtsoverweging 9 wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De dwangsom geldt voor de termijnen gezamenlijk. Dit betekent dat de dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de eerste termijn van twee weken overschrijdt en deze doorloopt tot op het moment dat de vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn van twee weken overschrijdt, gaat de dwangsom verder lopen tot het moment dat verweerder een besluit neemt. De dwangsom loopt uiteindelijk niet verder op dan tot € 15.000,-.



Wat is de conclusie van de rechtbank?


12. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft te laat beslist op het verzoek en dient te beslissen binnen de termijnen die de rechtbank in deze uitspraak heeft bepaald. Doet verweerder dat niet dan is hij een dwangsom verschuldigd aan eiseres.

13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5 (licht)). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.




Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak de vooraankondiging op het herbeoordelingsverzoek te verzenden;

- draagt verweerder op binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken voor de zienswijze een besluit op het herbeoordelingsverzoek bekend te maken;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;

- stelt de door verweerder te betalen bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-;

- veroordeelt verweerder in het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-;

- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden.



Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023.












griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.



Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, en 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).


Zie artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.


Zie artikel 6.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen.


Eiseres doet een beroep op de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 8 december 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:5360).


Verweerder beroept zich daarbij op de uitspraken van rechtbank Den Haag van 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:9779), rechtbank Noord-Nederland van 29 juli 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:3307), rechtbank Midden-Nederland van 28 juli 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:3150) en 22 juni 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:3686).


Verweerder wijst daarbij op de uitspraak van rechtbank Gelderland van 7 september 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:5210).


Op grond van artikel 8:55c van de Awb.


Zie artikel 8:55d van de Awb.


Zie artikel 6.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen.


Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560, r.o. 4) en 20 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2348, r.o. 12.6.).


Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en het landelijk beleid van de rechtbanken (gepubliceerd op rechtspraak.nl).
Link naar deze uitspraak