Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2021:2534 
 
Datum uitspraak:14-10-2021
Datum gepubliceerd:15-10-2021
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:20/2385 AOW
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd degene die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en ingezetene is van Nederland. Niet in geschil is dat appellant tijdens de periode in geding geen ingezetene was van Nederland en dat hij in Servië woonde. Appellant is daarom terecht tijdens de periode in geding niet als verzekerde voor de AOW aangemerkt. Tot 1 januari 2000 was het ingevolge het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) mogelijk om met een Nederlandse WAO-uitkering in het buitenland verplicht verzekerd te blijven voor de AOW. Deze uitbreiding van de verzekeringsplicht is echter per 1 januari 2000 vervallen en kan dus voor wat betreft het tijdvak in geding niet meer tot verzekering leiden.
Trefwoorden:aow
ingezetene
uitkering
wao
 
Uitspraak
202385 AOW

Datum uitspraak: 14 oktober 2021

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2020, 19/4315 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellant] te [woonplaats] , Servië (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)


PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van (video)bellen op 2 september 2021. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.




OVERWEGINGEN


1.1.
Appellant, die is geboren [geboortedatum] 1954, is op 18 maart 1987, met behoud van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), geëmigreerd naar Servië.



1.2.
Bij brief van 15 februari 2019 heeft de Svb aan appellant op zijn verzoek een pensioenoverzicht gestuurd. Hierop is vermeld dat appellant, uitgaande van de toenmalige stand van de wetgeving, vanaf 7 december 2020 in aanmerking kan komen voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ten bedrage van 60% van het maximale uitkeringsbedrag en dat hij, voor de toepassing van die wet, over het tijdvak 7 december 1970 tot en met 31 december 1999 verzekerd wordt geacht.



1.3.
Appellant heeft tegen het onder 1.2 aangeduide pensioenoverzicht bezwaar gemaakt op de grond dat de Svb hem vanaf 1 januari 2000 ten onrechte niet meer verzekerd heeft geacht.


1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 25 juni 2019 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep hebben partijen hun standpunten herhaald.
4. De Raad oordeelt als volgt.



4.1.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd degene die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en ingezetene is van Nederland. Niet in geschil is dat appellant tijdens de periode in geding geen ingezetene was van Nederland en dat hij in Servië woonde. Appellant is daarom terecht tijdens de periode in geding niet als verzekerde voor de AOW aangemerkt. Tot 1 januari 2000 was het ingevolge het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) mogelijk om met een Nederlandse WAO-uitkering in het buitenland verplicht verzekerd te blijven voor de AOW. Deze uitbreiding van de verzekeringsplicht is echter per 1 januari 2000 vervallen en kan dus voor wat betreft het tijdvak in geding niet meer tot verzekering leiden.


4.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak verworpen op gronden die de Raad onderschrijft. Dat er rond 2000 richting appellant mogelijk iets is misgegaan in de voorlichting over het vervallen van de uitbreiding van de verzekeringsplicht, betekent niet dat appellant alsnog in weerwil van de dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen na 1 januari 2000 verzekerd moet worden geacht. Het lag primair op de weg van appellant zelf om de opbouw van zijn pensioenrechten na zijn emigratie in de gaten te houden en om desgewenst zeker te stellen dat deze opbouw werd voortgezet door tijdig een vrijwillige verzekering voor de AOW aan te gaan.



4.3.
Punt 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.





BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2021.



(getekend) M. Wolfrat



(getekend) R. van Doorn



Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
Link naar deze uitspraak