Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2021:2535 
 
Datum uitspraak:14-10-2021
Datum gepubliceerd:15-10-2021
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:21/27 ANW
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Beëindiging nabestaandenuitkering per 1 juli 2014. Appellante is minder dan 45% arbeidsongeschikt. Er zijn geen medische gegevens aangedragen die twijfel doen ontstaan aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid, zoals vastgelegd in de aangepaste FML. Het Uwv heeft terecht geen aanleiding gezien om nader contact op te nemen met de behandeld artsen van appellante in Marokko. Er is geen aanleiding voor het aannemen van een urenbeperking.
Trefwoorden:nabestaandenuitkering
uitkering
 
Uitspraak
2127 ANW

Datum uitspraak: 14 oktober 2021

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2020, 20/1840 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellante] te [woonplaats] (Marokko) (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)


PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Salhi, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021. Namens appellante is haar gemachtigde verschenen. De Svb heeft zich telefonisch laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.




OVERWEGINGEN


1.1.
Op 16 januari 2013 is de echtgenoot van appellante overleden. In verband hiermee heeft de Svb aan appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend, omdat appellante toen een kind jonger dan 18 jaar had die tot haar huishouden behoorde.



1.2.
Bij besluit van 16 juni 2014 is de aan appellante toegekende nabestaandenuitkering per
1 juli 2014 beëindigd, omdat haar jongste kind op 9 juni 2014 de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.



1.3.
Appellante heeft te kennen gegeven dat zij ten minste 45% arbeidsongeschikt is en dat zij om die reden een nabestaandenuitkering wil behouden.



1.4.
Naar aanleiding hiervan heeft de Svb het Uwv gevraagd om te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. Appellante is op 23 november 2015 door de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) onderzocht. Op basis van dit onderzoek heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek de Svb bij brief van 7 juli 2016 geadviseerd om appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt te achten.



1.5.
Bij besluit van 15 juli 2016 is aan appellante medegedeeld dat de Svb blijft bij de beëindiging van de nabestaandenuitkering per 1 juli 2014. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.



1.6.
In bezwaar heeft de Svb bij brief van 23 april 2019 de motivering van het besluit van 15 juli 2016 aangepast. Daarbij is overwogen dat de nabestaandenuitkering per 1 juli 2014 is beëindigd omdat appellante op 9 juni 2014 – de datum waarop haar jongste kind 18 jaar is geworden – niet ten minste 45% arbeidsongeschikt wordt geacht.



1.7.
Bij besluit van 18 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 juli 2016 ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar het onderzoek dat in Nederland heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018 door een psychiater en op 31 juli 2018 door een orthopedisch chirurg. Op basis van dit onderzoek en op basis van rapporten van een Uwv-verzekeringsarts bezwaar en beroep en een Uwv-arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante – opnieuw – vastgesteld op minder dan 45%.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is geweest. Appellante is gezien door een arts van de CNSS en door de verzekeringsartsen van het Uwv. Alle beschikbare medische informatie is bij de beoordeling betrokken, ook het medicijngebruik waarvan de opgave van appellante zelf afkomstig was. Omdat de behandeld psychiater in Marokko geen duidelijke psychiatrische diagnose heeft gesteld, heeft in opdracht van het Uwv in Nederland psychiatrisch onderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek is gebleken dat geen sprake is van een duidelijk depressief beeld, maar van een aanpassingsstoornis met angstige en depressieve kenmerken. Er is sprake van een licht psychische stoornis. Verder is in opdracht van het Uwv een onderzoek gedaan door een orthopedisch chirurg. Deze heeft geen ernstige orthopedische afwijkingen gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport duidelijk uiteengezet wat voor een betekenis de resultaten van dat onderzoek hebben voor de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante heeft zelf geen medische gegevens ingebracht. Onder de gegeven omstandigheden bestond er voor het Uwv geen verplichting om nader contact op te nemen met de behandeld artsen in Marokko. Er bestaat geen recht op een nabestaandenuitkering per 1 juli 2014 en de Svb heeft terecht geen aanleiding gezien om tot een andere uitkomst te komen.



3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de ernst van de in aanmerking genomen medische beperkingen is onderschat en dat ten onrechte geen overleg heeft plaatsgevonden met haar behandeld artsen in Marokko. Verder is betoogd dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat het medicatiegebruik van appellante niet in de beoordeling is meegenomen. Tot slot is gesteld dat de nabestaandenuitkering in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel niet per 1 juli 2014 is toegekend, omdat het medisch onderzoek dat aan de intrekking ten grondslag heeft gelegen pas jaren later heeft plaatsgevonden.



3.2.
De Svb heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.



4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht met de Svb heeft geoordeeld dat appellante met ingang van 1 juli 2014 geen recht heeft op een nabestaandenuitkering omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.



4.2.

Wettelijk kader



4.2.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW. In dit artikel is bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.



4.2.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.




4.3.

Beoordeling



4.3.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in de kern een herhaling van wat eerder in bezwaar en beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden gemotiveerd besproken en het beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De Raad neemt de overwegingen van de rechtbank over het medische oordeel over.



4.3.2.
Ook in hoger beroep zijn geen medische gegevens aangedragen die twijfel doen ontstaan aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid, zoals vastgelegd in de aangepaste FML. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om nader contact op te nemen met de behandeld artsen van appellante in Marokko. De bevindingen van de behandelend artsen maakten onderdeel uit van de stukken die de verzekeringsartsen van het Uwv bij de onderzoeken ter beschikking stonden. Ook het medicijngebruik van appellante is in de beoordeling betrokken.



4.3.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts van het Uwv heeft geen aanleiding gezien voor het aannemen van een urenbeperking, omdat bij appellante geen sprake is van een aandoening, die leidt tot een verminderd basaal energetisch vermogen. Ook is er geen noodzaak voor het stellen van een preventieve indicatie, in die zin dat fulltime werken in passend werk zou leiden tot schade aan de gezondheid. Verder is er geen beschikbaarheid indicatie van toepassing vanwege het bestaan van behandeling of therapie die een of meer dagdelen in beslag neemt. De Uwv-verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om van het primaire medische oordeel af te wijken.



4.3.4.
De Raad is verder van oordeel dat geen sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel of van andere omstandigheden die tot een toekenning van een nabestaandenuitkering per 1 juli 2014 kunnen leiden. Appellante ontving reeds door het beëindigingsbesluit van 16 juni 2014 per 1 juli 2014 geen nabestaandenuitkering meer, omdat het jongste kind van appellante 18 jaar was geworden. Appellante is hierover geïnformeerd met een folder die als bijlage bij een brief van 23 september 2013 zat. Ook is appellante bij een brief van 28 februari 2014 erop gewezen dat zij alleen recht heeft op een nabestaandenuitkering na de 18e verjaardag van haar jongste kind, als zij in relevante mate arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is ervan op de hoogte gesteld dat het Uwv namens de Svb hiernaar medisch onderzoek zou doen. In verband met dat onderzoek is appellante bij de arts van het CNSS geweest en later onderzocht in Nederland. Appellante was dus al die tijd ervan op de hoogte dat haar recht op nabestaandenuitkering per 1 juli 2014 was beëindigd en dat zij alleen recht had op een nabestaandenuitkering per 1 juli 2014 als zij ten minste 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Voor het hanteren van een uitlooptermijn van zes maanden bestond evenmin aanleiding, omdat geen sprake is van een beëindiging van de uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Beleidsregel SB1287 ziet niet op de situatie zoals die van appellante.



4.4.

Conclusie



4.4.1.
Uit wat onder 4.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.






BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2021.



(getekend) A. van Gijzen



(getekend) M.E. van Donk
Link naar deze uitspraak