|
|
|
| ECLI:NL:GHDHA:2025:2229 | | | | | Datum uitspraak | : | 10-09-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 12-11-2025 | | Instantie | : | Gerechtshof Den Haag | | Zaaknummers | : | BK-24/485 en BK-24/486 | | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | | Indicatie | : | Artikel 8:24, lid 2, Awb. Ontbreken recente, schriftelijke machtiging. Gerede twijfel over vertegenwoordigingsbevoegdheid. Hoger beroep niet-ontvankelijk. | | Trefwoorden | : | belastingrecht | | | woz waarde | | | woz-beschikking | | | woz-waarde | | | | Uitspraak | GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/485 en BK-24/486
Uitspraak van 10 september 2025
in het geding tussen:
[Y] , als beweerdelijk gemachtigde van [X] B.V. te [Z] , belanghebbende,
(vertegenwoordiger: G. Gieben)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 maart 2024, nummers SGR 23/1108 en SGR 23/1112.
Procesverloop
1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarden op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (BK-24/486) en [adres 2] te [woonplaats] (BK-24/486), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op respectievelijk € 208.000 en € 197.000 (de beschikkingen). Met de beschikkingen is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Den Haag (de aanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het tegen de beschikkingen en de aanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht van € 365 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen.
1.4.
[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van € 559 geheven. De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend, ingekomen bij het Hof op 14 november 2024.
1.5.
Bij brieven van 7 mei 2024 en 8 augustus 2024 is [Y] verzocht om een machtiging die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift te verstrekken. [Y] heeft bij brieven van 7 augustus 2024 en 21 november 2024 verklaard niet tegemoet te zullen komen aan het verzoek om het opgevraagde stuk te verstrekken.
1.6.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgevonden. De griffier heeft [Y] bij bericht van 15 november 2024 meegedeeld dat de Heffingsambtenaar aan het Hof heeft laten weten geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling en gevraagd uiterlijk 29 november 2024 aan het Hof te berichten of zij gebruik wil maken van het recht op zitting te worden gehoord. [Y] heeft niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Feiten
2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift, met dagtekening 1 oktober 2024, een machtiging gevoegd. De machtiging is op 2 februari 2023 ondertekend door belanghebbende en vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Ondergetekende:
Naam* : _ [A] __________________________
Bedrijf** : _ [belanghebbende] ___________________
Adres : _______ […] _____
Postcode : _ […] __________ Plaats: […]
Deze machtiging heeft naast bovenvermelde rechtspersoon ook te gelden voor al haar dochtervennootschappen.***
* Deze machtiging dient op naam gesteld alsmede ondertekend te worden door de persoon op wiens naam het aanslagbiljet staat.
** Wanneer het aanslagbiljet op naam van een rechtspersoon staat dient deze machtiging te worden ingevuld en ondertekend conform de gegevens uit het Handelsregister.
*** Doorstrepen indien niet van toepassing.
Verleent hierbij volmacht aan:
De heer [B] van [Y] en iedere (huidige en toekomstige) medewerker van [Y] , kantoorhoudende te […] , om hem/haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en).
Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:
- Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie, al dan niet bij wege van voorlopige voorziening, en het nemen van besluiten in deze procedures;
- Bestuursorganen verzoeken tot het vergoeden van door volmachtgever geleden (proces-) schade;
- Het namens volmachtgever bijwonen van, en het woord voeren bij de behandeling ter (hoor-)zitting;
- Het in ontvangst nemen van besluiten, al dan niet op grond van een bezwaarschrift genomen;
- Het in gebreke stellen van bestuursorganen en de eventuele bijbehorende verschuldigde dwangsom te verbeuren;
- Het zo nodig indienen van een verzoek tot controle van de opgelegde beschikkingen voor voorgaande belastingjaren;
- Al datgene te doen wat de gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor de volmachtgever en wat deze zelf zou kunnen, mogen of moeten doen.
Dit alles met het recht van substitutie, wat wil zeggen dat onder meer samenwerkingspartners van [Y] ook namens volmachtgever op mogen treden.
(…)
Aldus ondertekend:
Naam: [A]
Plaats: […]
Datum: 02-02-2023
Handtekening*: [handtekening [A] ]”
2.2.
Op 7 mei 2024 heeft het Hof het volgende bericht aan [Y] gestuurd:
“U heeft hoger beroep ingesteld. Dit beroep voldoet niet aan de hierna opgenomen vereisten. U heeft verzuimd:
(…)
- een op uw naam gestelde machtiging in te dienen. Als hoger beroep is ingesteld door een belanghebbende B.V., C.V., N.V., V.O.F., stichting of vereniging dan tevens ter zake een uittreksel van inschrijving bij de Kvk toevoegen, waaruit blijkt dat namens belanghebbende correct hoger beroep is ingesteld. De machtiging en het uittreksel Kvk mogen niet ouder zijn dan 6 maanden gerekend vanaf het moment van indiening van het hogerberoepschrift;
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk 4 juni 2024 te herstellen.
Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof uw hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt. Er volgt dan een uitspraak, waartegen u bij het gerechtshof in verzet kunt komen.”
2.3.1.
Op 7 augustus 2024 heeft [Y] een brief aan het Hof verstuurd waarin, onder meer, het volgende is vermeld:
“In de hoger beroepsprocedure met bovenstaande kenmerken verzoekt u om een recente machtiging. Mijns inziens is er geen reden om te twijfelen aan de aangeleverde machtiging. De machtiging is geldig totdat deze wordt ingetrokken of de volmachtgever overlijdt. Hiervan is geen sprake. De bijgevoegde machtiging is derhalve geldig.
Mocht u deze niet accepteren, dan verneem ik graag waar de gereden twijfel uit blijkt. Ik ga ervan uit dat de zaak inhoudelijk behandeld zal worden.”
2.3.2.
Op 21 november 2024 heeft [Y] een brief aan het Hof verstuurd waarin, onder meer, het volgende is vermeld:
“In het hoger beroepsdossier met bovenstaande kenmerken heb ik namens belanghebbende [belanghebbende] een hoger beroepschrift ingediend. U heeft mij verzocht om een machtiging te overleggen. Dit heb ik gedaan, waarbij ik heb aangegeven dat er geen enkele grondslag is om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid.”
2.3.3.
Bij voormelde brief heeft [Y] als bijlage de onder 2.1 vermelde volmacht nogmaals overgelegd.
2.4.
Bij brief van 27 januari 2025 van het Hof is [Y] , in alle door [Y] aangebrachte zaken, waaronder de onderhavige, het volgende bericht:
“(…) Naar aanleiding van eerdere correspondentie tussen [Y] (inclusief […] ) en het gerechtshof Den Haag (Hof) in een aantal recente WOZ-zaken deel ik u het volgende mee.
In een aantal recente dossiers heeft het Hof [Y] gevraagd een nieuwe, recente volmacht over te leggen. [Y] heeft het Hof bericht dat [Y] – ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe van het Hof – geen nieuwe, recente volmacht zal overleggen.
In uw brieven waarin u het Hof meldt geen nieuwe volmacht over te zullen leggen, merkt u op dat het Hof niet concreet maakt waarom ineens een nieuwe volmacht wordt gevraagd en dat het voor u onduidelijk is op grond waarvan de oude volmacht niet voldoende is. In deze brief leg ik uit waarom het Hof heeft besloten om voortaan in alle zaken die [Y] aan het Hof voorlegt of waarin [Y] zich als gemachtigde stelt in een hoger beroep dat is ingesteld door de wederpartij een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden) op te vragen:
Voorbeelden uit de jurisprudentie:
o de uitspraak van 18 juni 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:1648), waarin het gerechtshof heeft geoordeeld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] als gemachtigde ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet meer bestond;
o de uitspraak van 24 september 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:2670), waarin het gerechtshof als uitgangspunt heeft genomen dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet (langer) bestond hetgeen het gerechtshof Amsterdam ertoe heeft gebracht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
o de uitspraken van 26 september 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1915, ECLI:NL:GHDHA:2024:1916 en ECLI:NL:GHDHA:2024:1917), waaruit volgt (eerstgenoemde uitspraak) dat [Y] – ondanks het ontbreken en niet overleggen van een recente machtiging – zich ten onrechte als gemachtigde heeft gesteld in hoger beroep, waarop het Hof heeft geoordeeld dat [Y] geen gemachtigde is en (laatstgenoemde twee uitspraken) dat het Hof [Y] heeft verzocht een op naam van [Y] gestelde machtiging in te dienen (niet ouder dan 3 maanden) en – omdat [Y] niet aan dit verzoek heeft voldaan – [Y] niet als gemachtigde heeft aangemerkt in deze hoger beroepen;
o de uitspraken van 10 oktober 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1985 tot en met ECLI:NL:GHDHA:2024:1989) waarin de door [Y] ingestelde hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard na de weigering om een recente volmacht over te leggen ter vervanging van een oude, doorlopende en in algemene bewoordingen opgestelde volmacht;
o het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1441) waarin de Hoge Raad het cassatieberoep dat door [Y] was ingesteld, niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het niet overleggen van een recente machtiging of verklaring van instemming.
U heeft in de hoger beroepen waarin het Hof op 10 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan, gemeld dat de belanghebbende op de hoogte is (gebracht) van het ingestelde hoger beroep. Blijkens die uitspraken is niet gebleken dat dit daadwerkelijk is gebeurd; u heeft uw stelling niet dan wel niet overtuigend onderbouwd. Hierdoor valt naar het oordeel van het Hof – mede gelet op het voorgaande – niet uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Voorts wijs ik u op de volgende omstandigheden. Het Hof ontvangt steeds meer zaken waarin de WOZ-waarde niet meer wordt bestreden en de belanghebbende geen enkel belang meer heeft om door te procederen. Het Hof twijfelt aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep, omdat enerzijds de vraag rijst of het doel waarvoor de oude volmacht is verleend (verlaging van de WOZ-waarde) nog wordt gediend, gelet op het beperkte geschil in hoger beroep, en anderzijds niet valt uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Tot slot wijs ik u erop dat het niet vermelden (in de volmacht) van het nummer of het kenmerk van de beschikking en/of aanslag waarvoor [Y] gemachtigd is tot problemen kan leiden, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van het hoger beroep dan wel (het sluiten van) compromissen voor, tijdens of na zitting. Ook hierdoor kan bij het Hof twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep ontstaan. Het Hof wil voorkomen dat meerdere gemachtigden over hetzelfde besluit procederen of dat de belanghebbende door de wederpartij met de gevolgen wordt geconfronteerd van een handeling van [Y] , waarvan de belanghebbende niet op de hoogte is.
Het Hof zal voortaan in alle hoger beroepen die u instelt of in hoger beroepen waarin u zich namens de verwerende partij meldt, een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever opvragen. Dit geldt ook voor alle aanhangige zaken. Als het Hof op de in het desbetreffende verzoek genoemde uiterste datum geen recente volmacht heeft ontvangen, kan dat ertoe leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat u wordt geweigerd als gemachtigde in een hoger beroep dat door de wederpartij is ingesteld.
(…)”
2.5.
[Y] heeft geen recente volmacht en kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende overgelegd.
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
3.1.
Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het door [Y] (beweerdelijk namens belanghebbende) ingestelde hoger beroep ontvankelijk is. Specifiek is aan de orde de vraag of (een medewerker van) [Y] deugdelijk gemachtigd is om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen.
3.2.
Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is vervolgens in geschil of de Heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde in bezwaarfase aan belanghebbende te verstrekken, of de waarden van [adres 1] en [adres 2] op te hoge bedragen zijn vastgesteld en of aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade moet worden toegekend. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, Algemene wet bestuursrecht kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.
4.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840).
4.3.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 6 mei 2024 een schriftelijke machtiging gevoegd, gedateerd 2 februari 2023. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop belanghebbende de machtiging heeft verleend en het moment waarop [Y] het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend, dat het een doorlopende en in algemene termen geformuleerde volmacht betreft en de omstandigheden zoals nader uiteengezet in de brief van 27 januari 2025 (r.o. 2.4) is [Y] bij brief van 7 augustus 2024 verzocht om een op naam van belanghebbende gestelde machtiging te verstrekken, die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van het hogerberoepschrift. Bij brief van 27 januari 2025 is [Y] eveneens verzocht om een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend te verstrekken.
4.4.
[Y] stelt zich op het standpunt dat uit de al overgelegde machtiging volgt dat zij bevoegd is om belanghebbende in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen. Daartoe voert zij aan dat er geen reden is om te twijfelen aan de geldigheid van de overgelegde machtiging en dat deze geldig is totdat deze wordt ingetrokken of de volmachtgever overlijdt, waarvan geen sprake is. Daarbij heeft [Y] erop gewezen dat in artikel 15 van de statuten van belanghebbende staat vermeld dat belanghebbende vertegenwoordigd kan worden door iedere bestuurder met de titel algemeen directeur zelfstandig dan wel door twee gezamenlijk handelende bestuurders zonder deze titel en dat de heer [A] algemeen directeur van belanghebbende is.
4.5.
Gelet op de onder in r.o. 4.3 vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in hoger beroep en acht zich daarom bevoegd om een recente machtiging te verlangen. Nu geen gevolg is gegeven aan het verzoek en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging en een kopie van het paspoort of een ander geldig identiteitsbewijs van belanghebbende, namelijk niet-ontvankelijkheid, wordt aan het uitblijven van een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende de gevolgtrekking verbonden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (zie HR 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148).
4.6.
Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat een bestaande, doorlopende volmacht ingevolge artikel 3:72 BW weliswaar pas eindigt door herroeping door de volmachtgever, door de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement van de volmachtgever of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, maar dat een verleende, doorlopende volmacht op een van de in voormeld artikel bepaalde gronden beëindigd kan zijn zonder dat het Hof daarvan in kennis wordt gesteld. Aldus is het mogelijk dat een verleende bevoegdheid tot vertegenwoordiging op het moment van het aanwenden van een rechtsmiddel niet langer bestaat. Het periodieke karakter van de hier aan de orde zijnde waardebeschikking en aanslag lokale heffingen, in combinatie met de vaste datum van bekendmaking daarvan, de openbare raadpleegbaarheid van WOZ-waarden van woningen en de mogelijkheid om op basis van artikel 40 Wet WOZ gegevens op te vragen, vergroot de kans dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon die door een algemene, doorlopende volmacht is gemachtigd, rechtsmiddelen kan aanwenden zonder dat de volmachtgevende belastingplichtige daarvan kennis draagt en instemt met het aanwenden van het rechtsmiddel. In de brief van 27 januari 2025 zijn een aantal van dergelijke gevallen waarbij [Y] betrokken was genoemd.
4.7.
Hetgeen [Y] hiertegen inbrengt leidt niet tot een ander oordeel. Wat telt is dat de omstandigheden van het onderhavige geval en de omstandigheden zoals geschetst in de brief van 27 januari 2025 de aanleiding zijn voor de twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid. [Y] heeft geen recente volmacht overgelegd om de bij het Hof ontstane twijfel weg te nemen. Bijkomend merkt het Hof op dat uit het door belanghebbende overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel volgt dat de bestuurders van belanghebbende, zijnde [B.V. 1] en [B.V. 2] , uitsluitend gezamenlijk bevoegd zijn om belanghebbende te vertegenwoordigen en dat de volmacht van 2 februari 2023 uitsluitend door de heer [A] (als bestuurder van [B.V. 2] ) is ondertekend. Belanghebbendes verwijzing naar artikel 15 van de statuten van belanghebbende treft derhalve geen doel.
4.8.
Aangezien [Y] niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen, is het door [Y] beweerdelijk namens belanghebbende ingestelde hoger beroep in deze procedure niet-ontvankelijk. Indien het hoger beroep geacht moet worden te zijn ingesteld door [Y] zelf, leidt dat ook tot een niet-ontvankelijk hoger beroep. [Y] kan immers geen hoger beroep voor zichzelf instellen, reeds omdat [Y] niet de bezwaar- en beroepsprocedure heeft doorlopen en omdat de aanslag niet aan haar is opgelegd en de beschikking niet tot haar is gericht (artikel 26a, lid 1, onderdeel a en c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 30, lid 1, Wet WOZ en artikel 236, lid 1, van de Gemeentewet).
Slotsom
4.9.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Proceskosten
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, A. van Dongen en R.M. Hermans, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon.
De griffier, de voorzitter,
T.S.K.L. Tjon H.A.J. Kroon
De beslissing is op 10 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|