Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBROT:2025:13114 
 
Datum uitspraak:17-10-2025
Datum gepubliceerd:14-11-2025
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:11503237 CV EXPL 25-1592
Rechtsgebied:Arbeidsrecht
Indicatie:Arbeidszaak. Geschil over de uitvoering van afspraken neergelegd in een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van een dienstverband. Geoordeeld wordt dat werkgever en de vennoten van de v.o.f. toerekenbaar tekort geschoten zijn in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst door te weinig loon en beëindigingsvergoeding uit te betalen. Op beiden zijn ten onrechte bedragen in mindering gebracht. Toewijzing van de buitengerechtelijke kosten, te weten de advocaatkosten die de werknemer heeft gemaakt in de buitengerechtelijke fase, en de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, met rente.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
vaststellingsovereenkomst
vrijstelling
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11503237 CV EXPL 25-1592

datum uitspraak: 17 oktober 2025


Vonnis van de kantonrechter


in de zaak van



[eiser]
,
woonplaats: Rijen, gemeente Gilze en Rijen,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. M. de Jong,

tegen




1 [gedaagde 1] v.o.f.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
en haar vennoten,

2. [gedaagde 2] B.V.,
vestigingsplaats: Sleeuwijk, gemeente Altena,

3. [gedaagde 3] B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,

4. [gedaagde 4] B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. D. Spek.

De partijen worden hierna ‘werknemer’, ‘werkgever’ en ‘de vennoten’ genoemd.




1De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:


de dagvaarding van werknemer, met bijlagen 1 - 11;


de brief van mr. Spek waarin hij zich gesteld heeft voor werkgever (gedaagde 1);


het antwoord met eis in reconventie (tegeneis) van werkgever, met bijlagen 1 - 21;


het antwoord in reconventie, met bijlage 12;


de mail van mr. Spek, met bijlagen 22 - 23.





1.2.
Op 9 september 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken met werknemer en met [persoon A] voor werkgever en de vennoten, en met de gemachtigden. Desgevraagd heeft mr. Spek te kennen gegeven ook alle vennoten te vertegenwoordigen en dat de al ingediende stukken ook namens hen zijn ingediend, zodat door deze zuivering het tegen de vennoten verleende verstek is vervallen.






2De beoordeling


De zaak in het kort



2.1.
Werknemer en werkgever hebben een arbeidsovereenkomst gehad. Ten overstaan van de kantonrechter te Dordrecht is de arbeidsovereenkomst in onderling overleg door hen beëindigd per 1 september 2024 en hebben zij afspraken gemaakt ter afwikkeling van het dienstverband, onder meer wat betreft de betaling van een beëindigingsvergoeding door werkgever en het inleveren van bedrijfseigendommen door werknemer. Over en weer wordt nu gesteld dat de ander deze afspraken niet goed is nagekomen. Werknemer eist veroordeling tot betaling van bedragen aan wettelijke verhoging, rente en kosten. Werkgever en de vennoten eisen terugbetaling van een onder protest betaald bedrag en kosten. De eis van werknemer wordt grotendeels toegewezen. De tegeneis van werkgever en de vennoten wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.


Wat is er gebeurd?




2.2.
Werknemer is op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op
1 april 2024 in dienst getreden bij werkgever in de functie van Commercieel Directeur Prefab voor 40 uur per week tegen een loon van € 10.000,- bruto per maand. Overeengekomen is dat werknemer recht heeft op het wettelijk aantal vakantiedagen per kalenderjaar, opgebouwd naar evenredigheid van de duur van het dienstverband gedurende het kalenderjaar. Aan werknemer is een mobiele telefoon en een bedrijfsauto beschikbaar gesteld, die beiden ook privé mochten worden gebruikt.



2.3.
In het proces-verbaal van de schikking die tussen partijen is getroffen tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2024 bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam zijn de tussen partijen gemaakte afspraken vastgelegd. Verkort weergegeven is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst beëindigd wordt per 1 september 2024, dat werknemer tot die datum vrijgesteld is van werk, dat werkgever bij het einde van de arbeidsovereenkomst een eindafrekening opstelt, dat de vakantiedagen worden geacht te zijn opgenomen en daarom niet worden uitbetaald, dat werkgever aan werknemer binnen een maand na het einde van het dienstverband een beëindigingsvergoeding van € 30.000,- bruto betaalt, en dat werknemer voor 31 augustus 2024 de bedrijfseigendommen inlevert, waaronder de auto. Partijen hebben elkaar in deze vaststellingsovereenkomst finale kwijting verleend. Werknemer is gewezen op het recht om de overeenkomst binnen 14 dagen te ontbinden, van welk recht geen gebruik is gemaakt.



2.4.
In augustus 2024 heeft werknemer gemerkt dat niet het netto equivalent van
€ 10.000,- bruto maar een lager bedrag aan loon was uitbetaald. Desgevraagd heeft werkgever aan hem meegedeeld dat het verschil te maken heeft met het maximaal op te nemen aantal doorbetaalde vrije dagen. Werknemer heeft op 28 augustus 2024 aan werkgever te kennen gegeven hiermee niet akkoord te gaan en verzocht om binnen een week het volledige bruto loon over de maand augustus 2024 uit te betalen.



2.5.
Op 30 augustus 2024 heeft werknemer de aan hem beschikbaar gestelde auto ingeleverd bij werkgever. Diezelfde dag heeft werkgever aan werknemer meegedeeld dat een bedrag zou worden ingehouden op de uit te betalen beëindigingsvergoeding in verband met schade aan de auto. Werknemer heeft op 2 september 2024 aan werkgever te kennen gegeven hiermee niet akkoord te gaan.



2.6.
Bij e-mail van 5 september 2024 heeft werkgever aan werknemer bericht dat in verband met de bouwvakvakantie bij hem een negatief verlofsaldo van 13 dagen is ontstaan en dat dit afgeboekt is op zijn loon van augustus 2024. Ook is werknemer bericht dat in verband met schade aan de ingeleverde auto (€ 3.759,93), een verkeersboete (€ 90,-) en excessief dataverbruik met zijn mobiele telefoon (€ 119,72) een bedrag van € 3.969,65 zal worden ingehouden op de beëindigingsvergoeding van € 30.000,- bruto (€ 15.150,- netto). Op 25 september 2024 heeft werkgever € 11.180,35 overgemaakt naar de bankrekening van werknemer.



2.7.
Bij e-mail van 30 september 2024 heeft werknemer aan werkgever te kennen gegeven dat hij recht heeft op volledige uitbetaling van het brutoloon, dat dit niet is gebeurd in augustus 2024 en dat werkgever hierdoor de afspraken in de vaststellingsovereenkomst geschonden heeft. Ook heeft werknemer meegedeeld dat hij het niet eens is met verrekening van eventuele schade aan de auto, de verkeersboete en kosten voor dataverbruik. Werkgever is verzocht de daarmee gemoeide bedragen uiterlijk op 2 oktober 2024 te betalen aan werknemer. Executiemaatregelen zijn aangekondigd bij uitblijven van betaling, waarbij tevens is meegedeeld dat dan de vordering zal worden verhoogd met incasso- en executiekosten, wettelijke verhoging, rente en (verdere) proceskosten.



2.8.
Bij e-mail van 2 oktober 2024 heeft werkgever hierop afwijzend gereageerd.



2.9.
Werknemer is overgegaan tot executie door een deurwaarder van het proces-verbaal met de vaststellingsovereenkomst. Na derdenbeslag op de bankrekening heeft werkgever op
27 november 2024 onder protest € 8.464,80 betaald aan de deurwaarder, waarna na aftrek van (executie)kosten € 7.053,83 uitbetaald is aan werknemer.



2.10.
Werknemer eist om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, werkgever en de vennoten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:


50% aan wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over € 6.000,- bruto aan ten onrechte ingehouden loon over de maand augustus 2024, met de wettelijke rente van 7% over dat loon vanaf 1 september 2024 tot 1 december 2024;


de wettelijke rente van 7% over het ten onrechte op de beëindigingsvergoeding ingehouden bedrag van € 4.000,- netto over de maanden oktober en november 2024;


buitengerechtelijke kosten met btw;


de integrale proceskosten.





2.11.
Werkgever en de vennoten zijn het daarmee niet eens en eisen op hun beurt om werknemer bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van:


€ 8.464,80, met de wettelijke rente;


de proceskosten.




Wat vindt de kantonrechter



Werkgever en de vennoten zijn toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst



2.12.
Duidelijk is dat dat werkgever en de vennoten hebben gehandeld in strijd met de vaststellingsovereenkomst door op het loon van de maand augustus een bedrag in mindering te brengen in verband met een beweerdelijk negatief saldo aan verlofdagen. Op basis van de vaststellingsovereenkomst is volstrekt helder dat het dienstverband van werknemer eindigde op 1 september 2024, dat tot die datum het loon vermeerderd met vakantietoeslag moest worden doorbetaald, en dat werknemer tot die datum vrijgesteld was werkzaamheden. Onder deze omstandigheden hebben werkgever en de vennoten ten onrechte dertien verlofdagen op het loon (en de vakantietoeslag) voor de maand augustus in mindering gebracht, omdat werknemer niet voldoende verlofsaldo zou hebben gehad. Werknemer heeft in die periode geen verlof genoten, aangezien hij vrijgesteld was voor zijn werk, zodat daardoor dus geen negatief verlofsaldo is ontstaan. Dat valt overigens ook niet te rijmen met de afspraak in de vaststellingsovereenkomst dat de vakantiedagen werden geacht te zijn opgenomen en daarom niet zouden worden uitbetaald. Partijen hebben dus finale afspraken gemaakt over vrijstelling van werk en over de vakantiedagen. Werkgever heeft de stelling van werknemer dat er op het salaris over de maand augustus 2024 in verband met de verlofdagen € 6.000,- bruto is ingehouden niet (gemotiveerd) weersproken, zodat vast is komen te staan dat dit bedrag ten onrechte is ingehouden.



2.13.
Duidelijk is ook dat overeengekomen is dat werkgever aan werknemer een beëindigingsvergoeding zou betalen van € 30.000,- bruto, wat (afgezien van een gering bedrag in verband met een verkeersboete, waarover hieronder meer) ten onrechte niet volledig en niet op tijd is gebeurd. Het netto equivalent van dit bedrag is € 15.150,-, zo blijkt uit de salarisstrook die als productie 4 bij dagvaarding is overlegd. Uit het bankafschrift van de betaling van de beëindigingsvergoeding blijkt dat slechts € 11.180,35 netto is uitbetaald. Werkgever en de vennoten stellen dat zij gerechtigd waren om een drietal bedragen in mindering te brengen: voor schade aan de auto (€ 3.759,93), voor privé datagebruik met de mobiele telefoon (€ 119,72) en voor een verkeersboete (€ 90,-).



2.14.
Over de schade aan de auto heeft het volgende te gelden. Werknemer moest de auto inleveren, wat hij heeft gedaan. In de vaststellingsovereenkomst is niet vastgelegd dat werkgever bij schade aan de auto het daarmee gemoeide bedrag in mindering zou mogen brengen op de beëindigingsvergoeding. Dat staat ook niet in de arbeidsovereenkomst en evenmin in de “bedrijf gedrag regels” van werkgever. Dit biedt dus geen grondslag om op de beëindigingsvergoeding van € 30.000,- bruto, een bedrag van € 3.759,93 netto in mindering te brengen in verband met vermeende schade aan de auto. Op grond van artikel 7:661 lid 1 BW ontbreekt ook grondslag daarvoor, want daarin is bepaald dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt niet jegens de werkgever aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. Niet gesteld of gebleken is dat de schade hiervan het gevolg is. In artikel 7:661 lid 2 BW is bepaald dat afwijking van lid 1 ten nadele van de werknemer slechts mogelijk is bij schriftelijke overeenkomst en slechts voor zover de werknemer daarvoor verzekerd is. In de arbeidsovereenkomst is hierover echter niets bepaald en nergens blijkt ook uit dat werknemer verzekerd is geweest voor de gestelde schade aan de auto. Verder staat in het reglement dat van toepassing is op het gebruik van de auto door werknemer, dat er bij schade een eigen risico geldt van slechts € 150,-. Een verplichting zoals door werkgever ter zitting gesteld, dat een werknemer verplicht is om direct een schade te melden, staat niet in het reglement en verder is dat ook niet afgesproken tussen werkgever en werknemer. Hier komt nog bij dat toen werknemer de auto inleverde op kantoor, door de huidige directeur van werkgever een verklaring is getekend waarin staat dat de auto in goede orde is afgeleverd op kantoor. Dit alles maakt dat de kantonrechter van oordeel is dat werkgever ten onrechte voornoemd schadebedrag in mindering heeft gebracht op de beëindigingsvergoeding.



2.15.
Hetzelfde geldt voor de inhouding op de beëindigingsvergoeding van een bedrag van € 119,72 in verband met excessief dataverbruik met zijn mobiele telefoon door werknemer. Wat bij werkgever als buitensporig of excessief dataverbruik heeft te gelden, is ongewis, maar het is de vraag of iets meer dan honderd euro als zodanig zou kunnen worden gekwalificeerd. Die vraag hoeft niet te worden beantwoord. Werkgever heeft namelijk in strijd gehandeld met het bepaalde hierover in de arbeidsovereenkomst. In de arbeidsovereenkomst is ten aanzien van de mobiele telefoon bepaald dat de beschikbaarstelling gebaseerd is op een redelijk en gematigd privégebruik en dat in overleg met de werknemer een regeling wordt getroffen indien sprake is van buitensporig privégebruik. Werknemer is in de zomer van 2024 aangesproken op zijn dataverbruik, maar werkgever heeft hierover met werknemer geen afspraken gemaakt en evenmin daartoe een voorstel gedaan. Het treffen van een regeling is dus niet gebeurd. Werkgever heeft eenzijdig voormeld bedrag in mindering gebracht op de beëindigingsvergoeding, zonder overleg met en zonder instemming van werknemer.



2.16.
Het enige dat werkgever op de beëindigingsvergoeding heeft mogen inhouden is het bedrag van € 90,- in verband met een door werknemer in Frankrijk opgelopen verkeersboete met de auto in de periode waarin hij vrijgesteld was van werk. Daarvoor is een basis te vinden in artikel 8 van de “bedrijf gedrag regels” waarin staat dat bekeuringen op het loon worden ingehouden. Ook zonder zo’n regeling zou de werkgever hiertoe overigens gerechtigd zijn bij een boete opgelopen tijdens privé gebruik door de werknemer. Blijkens de dagvaarding heeft de werknemer hiertegen ook geen bezwaar.


Buitengerechtelijke kosten



2.17.
Werknemer heeft zijn gemachtigde, die ook betrokken is geweest bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, moeten inschakelen om zijn volledige loon over de maand augustus 2024 en de beëindigingsvergoeding uitbetaald te krijgen. Ondanks diens correspondentie met uiteenzetting dat werknemer recht had op uitbetaling van de daarmee gemoeide bedragen en uitleg dat het standpunt van werkgever rechtens onjuist was, heeft werkgever volhard in zijn onterechte weigering om het ontbrekende deel van het loon en de beëindigingsvergoeding uit te betalen. Pas onder druk van executoriaal beslag op de bankrekening van werkgever is “onder protest” tot betaling overgegaan.



2.18.
Naar het oordeel van de kantonrechter getuigt het van slecht werkgeverschap dat werkgever en de vennoten niet tot (tijdige) uitbetaling zijn overgegaan van het volledige loon over de maand augustus 2024 en de beëindigingsvergoeding en dat door dat na te laten afspraken neergelegd in het proces-verbaal vaststellingsovereenkomst niet zijn nagekomen. Door op deze wijze tekort te schieten, heeft werknemer schade geleden, want werknemer is genoodzaakt geweest zijn gemachtigde in te schakelen en dus kosten te maken om werkgever en de vennoten te bewegen tot betaling over te gaan. Dat laatste, de buitengerechtelijke inning van de bedragen aan loon en beëindigingsvergoeding, is pas gebeurd na behoorlijk wat correspondentie over en weer en uiteindelijk executoriaal beslag op de bankrekening van werkgever. Tegen deze achtergrond, komen naar het oordeel van de kantonrechter de kosten voor de werkzaamheden van de gemachtigde, gemaakt tijdens het buitengerechtelijke traject, voor volledige vergoeding in aanmerking op de voet van artikel 6:96 lid 2 onder c BW. Blijkens de door werknemer in het geding gebrachte factuur met bijlage van zijn gemachtigde en de ter zitting gegeven toelichting, gaat het in dit traject om een bedrag van € 2.250,- exclusief 21% btw. Dat is € 2.722,50 inclusief btw. Het is redelijkerwijs noodzakelijk geweest om deze kosten te maken en de hoogte van deze kosten wordt ook redelijk geacht.



2.19.
De overige kosten die met genoemde factuur in rekening zijn gebracht, hebben betrekking op de voorbereiding van deze gerechtelijke procedure. Daarover zal de kantonrechter hierna bij de proceskosten een oordeel geven.


Toewijzing wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW



2.20.
Werknemer heeft pas op 1 december 2024, dus veel te laat, het resterende bedrag van het loon over de maand augustus 2024 ontvangen. Werknemer heeft recht op 50% aan wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over het bedrag van € 6.000,- bruto wegens vertraging in de uitbetaling. Voormelde gang van zaken - naar het oordeel van de kantonrechter is sprake geweest van kwaadwillig niet betalen - geeft reden om de wettelijke verhoging niet te beperken. Daarom wordt € 3.000,- bruto (50% van € 6.000,-) toegewezen.


Toewijzing van rente over het te laat uitbetaalde loon



2.21.
Vanwege de te late betaling van het bedrag van € 6.000,- bruto wordt de geëiste wettelijke rente van 7% vanaf 1 september 2024 tot 1 december 2024 toegewezen. Dat is
€ 105,- bruto.


Toewijzing van rente over het ten onrechte op de beëindigingsvergoeding ingehouden bedrag



2.22.
Vanwege het ten onrechte op de beëindigingsvergoeding in mindering brengen van het bedrag van € 3.879,65 netto (€ 3.759,93 + € 119,72 voor de auto en het dataverbruik)
wordt wettelijke rente van 7% over dat bedrag over de maanden oktober en november 2024, toegewezen. Dat is € 45,26 netto.


Afwijzing tegeneis



2.23.
De tegeneis van werkgever en de vennoten wordt afgewezen, want gelet op wat hiervoor is overwogen wordt hun standpunt niet gedeeld dat werknemer teveel vrije dagen opgenomen heeft en dat inhouding van bedragen voor schade aan de auto en dataverbruik gerechtvaardigd is geweest.


Werkgever moet de proceskosten betalen



2.24.
De proceskosten komen voor rekening van werkgever en de vennoten, omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). Het verzoek van werknemer om werkgever en de vennoten te veroordelen in de werkelijke kosten van de procedure wordt afgewezen. De reden hiervoor is het volgende.



2.25.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat veroordeling in de werkelijke kosten van een procedure alleen mogelijk is in ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij gedacht dient te worden aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past bovendien terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Ook een verweer tegen een verzoek of vordering kan pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren, als dit verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de gedaagde zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Ook hier past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, omdat ook de gedaagde het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter heeft. Dit omvat onder andere dat hij zich in rechte mag verdedigen. Werkgever zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten conform het liquidatietarief.



2.26.
De kantonrechter begroot de kosten die werkgever en de vennoten in conventie aan werknemer moeten betalen op € 158,75 aan dagvaardingskosten, € 257,- aan griffierecht en € 476,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 238,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van werknemer begroot op € 169,50 aan salaris voor de gemachtigde (1/2 x 1 punt x € 339,-). Voor kosten die werknemer maakt na deze uitspraak moeten werkgever en de vennoten een bedrag betalen van € 119,-. Dat is in totaal € 1.180,25. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.



2.27.
Onderkend wordt dat werknemer ook kosten heeft gemaakt bij het leggen van executoriaal beslag, die in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de overgelegde brief van de gerechtsdeurwaarder blijkt echter dat op het bedrag van
€ 8.464,80 dat werkgever uiteindelijk heeft betaald – via het beslag – een bedrag van € 1.210,97 aan executiekosten inclusief btw in mindering is gebracht, waarna € 7.053,83 is uitbetaald aan werknemer. De kosten voor het inschakelen van de gerechtsdeurwaarder lijken dus al te zijn vergoed en werknemer heeft deze kosten ook niet afzonderlijk nader gespecificeerd of onderbouwd. Om die reden worden werkgever en de vennoten niet tevens veroordeeld tot betaling van deze kosten.


Hoofdelijke veroordeling



2.28.
Werkgever en de vennoten worden, als geëist, hoofdelijk veroordeeld, wat betekent dat ieder van hen voor het geheel kan worden aangesproken, zij het in totaal niet voor meer dan genoemde bedragen, en dat als de één betaalt, de ander is bevrijd, met de mogelijkheid van verhaal op de medeschuldenaar.


Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad



2.29.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat werknemer dat eist en werkgever en de vennoten daartegen geen bezwaar hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.





3De beslissing
De kantonrechter:


3.1.
veroordeelt werkgever en de vennoten hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander is bevrijd, om aan werknemer te betalen:


€ 3.000,- bruto aan wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW;


€ 105,- bruto aan rente over het te laat uitbetaalde loon van augustus 2024;


€ 45,26 netto aan rente over het ten onrechte op de beëindigingsvergoeding ingehouden bedrag;


€ 2.722,50 aan buitengerechtelijke kosten inclusief btw;





3.2.
veroordeelt werkgever en de vennoten hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander is bevrijd, in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van werknemer worden begroot op € 1.180,25;



3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;



3.4.
wijst al het andere af.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
465



Zaaknummer: 11168619 VV EXPL 24-320


Artikel 7 van de arbeidsovereenkomst


Bijlage 6 bij de dagvaarding
Link naar deze uitspraak