Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBAMS:2025:7232 
 
Datum uitspraak:26-09-2025
Datum gepubliceerd:14-11-2025
Instantie:Rechtbank Amsterdam
Zaaknummers:11817216 CV EXPL 25-101 11817216 CV EXPL 25-101
Rechtsgebied:Europees civiel recht
Indicatie:Verstek. Ambtshalve toetsing consumentenrecht. Sanctie vanwege niet voldoen aan essentiële informatieplicht. Oneerlijke bedingen over buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten, voornemen tot vernietiging. Uitlaten.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
 
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter

Zaaknummer: 11817216 \ CV EXPL 25-10153


Vonnis van 26 september 2025


in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

4KIDS B.V.,
gevestigd te Heino,
eisende partij,
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders (Groningen),

tegen



[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.





1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 juni 2025, met producties,
- het tegen gedaagde partij verleende verstek.



1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.






2De beoordeling


2.1.
Eisende partij stelt dat partijen een overeenkomst tot bemiddeling en begeleiding voor kinder-/gastouderopvang hebben gesloten voor het minderjarige kind van gedaagde partij. Daarnaast hebben partijen een overeenkomst van opdracht gesloten, ten behoeve van de daadwerkelijke opvang. Op de overeenkomsten zijn algemene voorwaarden van toepassing.



2.2.
Eisende partij vordert een hoofdsom van € 2.295,00. Hieraan liggen drie facturen ten grondslag, over de periode oktober, november en december 2023.



2.3.
De overeenkomsten die aan de vordering ten grondslag liggen zijn gesloten tussen een handelaar en een consument. In dat geval moet ambtshalve worden getoetst aan het consumentenrecht. Onder meer moet worden getoetst of de handelaar de op haar rustende informatieplichten heeft nageleefd. Daarnaast moeten de overeenkomsten worden getoetst aan Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).



2.4.
Over de informatieplichten stelt eisende partij dat de wijze waarop het eerste contact met eisende partij tot stand komt verschilt, maar dat nadat partijen in contact zijn gekomen, er op de locatie van de gastouder een startgesprek plaatsvindt, waarin wordt gesproken/onderhandeld over de opvangtijden, het uurtarief, de vakanties, ziekte, etc. Ook worden persoonlijke praktische afspraken vastgelegd. Alle gemaakte afspraken worden vervolgens in een overeenkomst vastgelegd, die ter (digitale) ondertekening aan gedaagde partij wordt aangeboden. Deze overeenkomst houdt dus een bevestiging in van de al eerder gemaakte en vastgelegde afspraken, aldus steeds eisende partij.



2.5.
De kantonrechter constateert dat beide overeenkomsten zijn ondertekend op 11 april 2023. Daaraan voorafgaand heeft op 6 april 2023 het startgesprek plaatsgevonden bij de gastouder, waarbij aanwezig waren gedaagde partij, de gastouder en een bemiddelaar namens eisende partij. Uit het op diezelfde dag ingevulde formulier blijkt dat concrete afspraken zijn gemaakt over onder andere het uurtarief, de opvangdagen en andere essentiële aspecten. Gelet op één en ander, waaronder de toelichting van eisende partij, wordt geoordeeld dat de overeenkomsten zijn gesloten op een wijze die niet valt onder de definities van een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte, zodat de informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing zijn, ondanks dat de overeenkomst digitaal is ondertekend.



2.6.
Eisende partij stelt volledig aan voornoemde informatieplichten te hebben voldaan, maar uit de toelichting en onderbouwing (het formulier en de overeenkomsten) blijkt dat weliswaar informatie over de prijs is verstrekt, maar niet wat de totale prijs (per periode) is. Voor wat betreft de bemiddelingsovereenkomst staat uitsluitend de prijs van de bemiddelingskosten per maand in de overeenkomst, terwijl deze overeenkomst een minimale looptijd van drie maanden heeft. Voor wat betreft de overeenkomst van opdracht staat enkel een uurtarief genoemd en het geschatte gemiddelde aantal uren per jaar en per maand. Welk totaalbedrag daar per dag, per week, per maand of per jaar uit voortvloeit, wordt nergens vermeld.



2.7.
Dat betekent dat eisende partij niet heeft voldaan aan de essentiële informatieplicht ten aanzien van de totale prijs (artikel 6:230l onder c BW). Hiervoor zal overeenkomstig het landelijke sanctiemodel een sanctie worden opgelegd, die in dit geval neerkomt op een vermindering van de betalingsverplichting van gedaagde partij met 20%.



2.8.
Ondanks dat de totale prijs niet is gegeven en daarmee niet volledig is voldaan aan alle essentiële informatieplichten, wordt geoordeeld dat het prijsbeding in beide overeenkomsten voldoende duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd. De economische gevolgen van het sluiten van de overeenkomst kunnen (bij benadering) worden ingeschat. Nu het prijsbeding voldoende transparant is, is toetsing van dat prijsbeding op oneerlijkheid ingevolge artikel 4 lid 2 van de richtlijn niet aan de orde.



2.9.
Het voorgaande leidt tot toewijzing van 80% van de gevorderde hoofdsom, zijnde een bedrag van € 1.836,00.



2.10.
Naast de hoofdsom vordert eisende partij rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Onderzocht moet worden of in de overeenkomst bedingen zijn opgenomen die aan deze vorderingen ten grondslag zijn of kunnen worden gelegd en zo ja, of deze bedingen oneerlijk zijn. Op grond van de arresten van het Europese Hof van Justitie van 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, C-625/21, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger) moet de kantonrechter ook als eisende partij zich in de procedure niet beroept op het toepasselijke beding, maar op de wet, ambtshalve onderzoeken of het beding in de voorwaarden waarop zij zich had kunnen beroepen niet oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Indien een beding als oneerlijk wordt aangemerkt, kan ingevolge deze arresten geen aanspraak meer worden gemaakt op de wettelijke regeling die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest en moet haar vordering op dit punt worden afgewezen.



2.11.
De volgende bedingen zijn van belang.

Artikel 23 van de algemene voorwaarden:

Alle kosten die 4Kids gerechtelijk dan wel buitengerechtelijk moet maken ter effectuering van haar rechten zijn voor rekening van de relatie.




2.12.
Het hiervoor geciteerde artikel behelst twee bedingen: een beding over buitengerechtelijke kosten en een beding over gerechtelijke kosten (proceskosten).



2.13.
Het beding over buitengerechtelijke kosten geeft eisende partij de mogelijkheid om zonder limiet alle door haar gemaakte kosten bij gedaagde partij in rekening te brengen. Door de formulering heeft het beding een aanzienlijk bredere strekking dan de buitengerechtelijke kosten die op grond van de wet zijn te vorderen. De regeling in de wet is bovendien van dwingend recht, zodat afwijking daarvan ten nadele van de consument oneerlijkheid oplevert (zie ECLI:NL:HR:2023:198). De bedongen kosten zijn niet gespecifieerd, zodat niet duidelijk is hoe hoog de kosten zijn die in rekening zullen of kunnen worden gebracht, noch wordt er een maximum aan verbonden. Nu eisende partij zichzelf met het beding de bevoegdheid heeft gegeven om ongelimiteerd kosten bij de consument in rekening te brengen, is sprake van een aanzienlijke verstoring van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst, ten nadele van de consument. Het beding wordt daarom als oneerlijk aangemerkt, zodat de kantonrechter voornemens is het ambtshalve te vernietigen.



2.14.
Het beding over gerechtelijke kosten geeft eisende partij de mogelijkheid om alle door haar gemaakte kosten in rechte bij de consument in rekening te brengen. Dus ook de volledige kosten van bijvoorbeeld een advocatenkantoor. Dat is normaal gesproken slechts voorbehouden aan zeer bijzondere omstandigheden, zoals misbruik van recht. Een beding op grond waarvan alle gerechtelijke kosten bij de consument in rekening kunnen worden gebracht is als oneerlijk aan te merken. Dat is door de Hoge Raad bevestigd (ECLI:NL:HR:2025:820). Ondanks dat de Hoge Raad in het aangehaalde arrest de vraag over de gevolgen van een oneerlijk proceskostenbeding op zijn beurt heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, is de kantonrechter voornemens de proceskosten af te wijzen, gelet op artikel 6 lid 1 van Richtlijn 93/13/EG en de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de ‘terugvalleer’ (o.a. ECLI:EU:C:2021:68 en ECLI:EU:C:2022:971).



2.15.
Voordat tot vernietiging van de hiervoor besproken bedingen ten aanzien van buitengerechtelijke kosten en gerechtelijke kosten wordt overgegaan, mag eisende partij zich (uitsluitend) hierover uitlaten.



2.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.






3De beslissing

De kantonrechter


3.1.
verwijst de zaak naar de rol van vrijdag 24 oktober 2025 om 10.00 uur voor akte uitlating door eisende partij,



3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025.



991
Link naar deze uitspraak