|
|
|
| ECLI:NL:CRVB:2025:1714 | | | | | Datum uitspraak | : | 13-11-2025 | | Datum gepubliceerd | : | 05-12-2025 | | Instantie | : | Centrale Raad van Beroep | | Zaaknummers | : | 24/1601 WMO15 | | Rechtsgebied | : | Socialezekerheidsrecht | | Indicatie | : | Afwijzing aanvraag om een maatwerkvoorziening voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Terecht geoordeeld dat appellante zelfredzaam is, in staat zicht te handhaven in de samenleving en in staat is zelf in onderdak voor haar en haar kinderen te voorzien. Appellante heeft ter zitting bevestigd dat zij om maatschappelijk opvang heeft verzocht, omdat zij adequate huisvesting voor haar kinderen wenst. In haar huidige woning is sprake van vocht-, schimmel- en stofproblematiek en haar verhuurder is tot op heden niet bereid geweest het achterstallig onderhoud aan te pakken. De Wmo 2015 is echter niet bedoeld om hiervoor een oplossing te bieden. | | Trefwoorden | : | bijstandsuitkering | | | ingezetene | | | uitkering | | | | Uitspraak | 24/1601 WMO15
Datum uitspraak: 13 november 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2024, 23/8300 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
SAMENVATTING
Appellante heeft geen recht op maatschappelijke opvang.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 oktober 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.H. Buizert.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1991, heeft de Dominicaanse nationaliteit. Zij is samen met haar twee minderjarige kinderen (met de Nederlandse nationaliteit) op 24 september 2021 vanuit [naam eiland] naar Nederland gekomen. Appellante heeft zich laatstelijk op 6 juli 2022 bij het daklozenloket in [plaats] gemeld en verzocht om een maatwerkvoorziening voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.2.
Bij besluit van 6 juli 2022, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 24 oktober 2023 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek om een maatwerkvoorziening voor opvang afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat appellante een periode in [plaats] heeft gewoond, dat zij sinds 4 november 2022 met haar kinderen ingeschreven staat op het adres [adres] te [woonplaats] , dat aan haar per 3 oktober 2023 een bijstandsuitkering is toegekend, dat zij vanaf 1 februari 2022 heeft gewerkt bij diverse werkgevers en dat zij in perioden van werkloosheid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend heeft gekregen. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante zelfredzaam is en in staat moet zijn zich in de samenleving te handhaven. Dat appellante naar eigen zeggen in een voor haar ongeschikte woning in [woonplaats] verblijft, maakt dat niet anders. Volgens de rechtbank betreft dit een huisvestingsprobleem, waarvoor de maatschappelijke opvang niet is bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de aanvraag van appellante kunnen afwijzen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij heeft aangevoerd wordt hieronder besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Gelet op de definitie van het begrip ‘opvang’ in artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, en uit artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 moet beoordeeld worden of appellante door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak voor haar en haar kinderen te voorzien. Appellante kan pas aanspraak maken op maatschappelijke opvang als zij geen onderdak heeft als gevolg van problemen die zij ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving.
4.2.
Naar het oordeel van de Raad is hiervan bij appellante geen sprake. Tijdens de behandeling ter zitting heeft appellante verklaard dat zij en haar kinderen tot op heden wonen in de woning aan het [adres] in [woonplaats] . Appellante heeft toegelicht dat zij hier voor onbepaalde tijd kunnen blijven wonen. Appellante heeft dus (en had ook op het moment van de melding) onderdak, al is dat ook in een huis dat zij niet geschikt vindt voor haar en haar kinderen. Verder is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellante zelfredzaam is en in staat kan worden geacht zich te handhaven in de samenleving. De Raad onderschrijft wat de rechtbank hierover heeft opgemerkt.
4.3.
Appellante heeft ter zitting bevestigd dat zij om maatschappelijk opvang heeft verzocht, omdat zij adequate huisvesting voor haar kinderen wenst. In haar huidige woning is sprake van vocht-, schimmel- en stofproblematiek en haar verhuurder is tot op heden niet bereid geweest het achterstallig onderhoud aan te pakken. De Wmo 2015 is echter niet bedoeld om hiervoor een oplossing te bieden en de Raad is niet bevoegd uitspraak te doen over huurgeschillen. Bij een conflict met de verhuurder over achterstallig onderhoud kan appellante zich wenden tot de kantonrechter.
Conclusie en gevolgen
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) C.K. Teunissen
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 1.1.1, eerste lid, Wmo 2015
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
maatschappelijke ondersteuning:
1°.bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°.ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°.bieden van beschermd wonen en opvang;
opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
Artikel 1.2.1 Wmo 2015
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit:
c. opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Artikel 2.3.5, vierde lid, Wmo 2015
4. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. | Link naar deze uitspraak
|
| | |
|
|