Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2020:1737 
 
Datum uitspraak:05-08-2020
Datum gepubliceerd:06-08-2020
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:19/3923 WIA
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Terecht geweigerd WIA-uitkering toe te kennen. Toetsing aan de hand van arrest Korošec. Geen aanknopingspunten om te concluderen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest. Geen aanleiding om te concluderen dat met de in de FML vastgestelde beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met de belastbaarheid van appellant. Geen sprake van een oneerlijk proces en strijd met artikel 6, lid 1, EVRM. Geschikt om de geselecteerde functies te vervullen.
Trefwoorden:tuinbouw
uitkering
 
Uitspraak
19 3923 WIA
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 augustus, 18/2680 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)




PROCESVERLOOP

Namens appellant mr. P.J.E. Fleurkens hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.




OVERWEGINGEN


1.1.
Appellant is werkzaam geweest als schoonmaker voor gemiddeld 15,33 uur per week. Op 27 mei 2016 heeft hij zich ziek gemeld met rug- en nekklachten na een bedrijfsongeval. Appellant heeft daarnaast andere medische klachten. Bij besluit van 22 juni 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 25 mei 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ten grondslag.



1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juni 2018 is bij beslissing op bezwaar van 17 oktober 2018 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het betreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat alle naar voren gebrachte klachten en de medische informatie van de behandelend sector bij de medische beoordeling zijn betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de medische belastbaarheid van appellant op 25 mei 2018 in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. In wat appellant in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 oktober 2018 beperkt heeft geacht op stresserend werk, zware fysieke arbeid en long belastende arbeid en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellant niet voldoet aan de criteria om een urenbeperking aan te nemen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank verder overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies geschikt zijn voor appellant.



3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn fysieke beperkingen zijn onderschat. Sinds het bedrijfsongeval in 2016 heeft hij forse pijnklachten in de rug en de nek, met uitstraling naar de armen en benen. Hij heeft aangevoerd dat een urenbeperking is aangewezen en dat de geduide functies voor hem niet geschikt zijn. Voorts heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat sprake is van wapenongelijkheid tussen hem en het Uwv en dat de rechtbank zich daarvan ten onrechte geen rekenschap heeft gegeven. Volgens appellant is er aanleiding om een deskundige te benoemen.



3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.



4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding, mede gelet op de hogerberoepsgronden van appellant, tot het volgende.



4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest. Appellant is lichamelijk en psychisch onderzocht, de verschillende klachten zijn in ogenschouw genomen en de verzekeringsartsen beschikten over medische informatie van de behandelaars van appellant en hebben deze meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 oktober 2018 alle medische informatie uitvoerig besproken en inzichtelijk gemotiveerd hoe hij dit heeft vertaald naar de in de FML van 1 oktober 2018 opgenomen beperkingen. Daarbij hebben de nek- en rugklachten aanleiding gegeven om appellant geschikt te achten voor rugsparend werk, wat heeft geleid tot beperkingen in de rubrieken 3, 4 en 5 van de FML. In het rapport van 1 oktober 2018 is ook gemotiveerd uiteengezet waarom er geen reden is voor een urenbeperking. Er is geen aanleiding om te concluderen dat met de in de FML vastgestelde beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met de belastbaarheid van appellant.



4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in het standpunt dat sprake zou zijn van een oneerlijk proces en strijd met artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat het medisch oordeel is verricht door verzekeringsartsen van het Uwv. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Informatie van de behandelend artsen en fysiotherapeut was aanwezig en is kenbaar betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellant. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin de verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk de informatie van de behandelend artsen hebben betrokken zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. De onderbouwing van het bestreden besluit door het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien het voorgaande overtuigend. Twijfel die zou noodzaken om tot het benoemen van een deskundige over te gaan ontbreekt. Er was voor de rechtbank geen aanleiding een deskundige te benoemen en ook in hoger beroep is die aanleiding er niet.



4.4.
Wat betreft de arbeidskundige beoordeling wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat appellant in staat moet worden geacht om de geselecteerde functies te kunnen vervullen. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, gaat appellant er ten onrechte vanuit dat de functie medewerker tuinbouw wordt verricht in een stoffige omgeving. Ten aanzien van lezen en schrijven van de Nederlandse taal heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft uiteengezet waarom de geselecteerde functies passen binnen de mogelijkheden van appellant. Verwezen wordt naar rechtsoverweging 10 van de aangevallen uitspraak, die geheel wordt onderschreven.



4.5.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.





BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.



(getekend) S. Wijna



(getekend) D.S. Barthel
Link naar deze uitspraak