Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2024:2494 
 
Datum uitspraak:29-04-2024
Datum gepubliceerd:01-05-2024
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:AWB - 22 _ 5219
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Omgevingsvergunning Bed and Breakfast, Beroep op in de rechtspraak ontwikkelde norm voor aan te houden afstand (van 50 meter) tussen een kwekerij en een nieuw te creëren gevoelige bestemming. Deze norm strekt kennelijk niet tot bescherming van het belang van eiser, maar tot bescherming van het belang van de toekomstige gebruikers van de B&B. Eiser kan zich daarop niet met succes beroepen. Beroep op normen Wet natuurbescherming. Geen verwevenheid. Geen vernietiging, geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien.
Trefwoorden:bestemmingsplan
kwekerij
omgevingsvergunning
perceel
stikstofdepositie
 
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5219


uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen




[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.A.F. Beukema-Veldkamp),

en



het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen (college)
(gemachtigde: mr. J. Dignum).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [persoon A] en [persoon B] uit [woonplaats] (vergunninghouders) (gemachtigde: mr. R.J. Grasmeijer).




Inleiding

1. Deze zaak gaat over de aan vergunninghouder op 22 maart 2022 verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen van de verleende vergunning voor het bouwen van een bijgebouw en het vestigen van een Bed and Breakfast (B&B) op [locatie] te [plaats] .


1.1.
Eiser heeft tegen de verlening van de omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door het college ongegrond verklaard.



1.2.
Eiser heeft tegen de beslissing op het bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Het college heeft een verweerschrift ingediend. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op het bezwaar.



1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, vergunninghouders en de gemachtigde van vergunninghouders.




Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op het bezwaar tegen de verlening van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.


2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Kan eiser zich beroepen op de in acht te nemen afstand tussen de B&B en de naastgelegen [boomgaard]?


3. De B&B is voorzien in een te bouwen bijgebouw op 10 meter van de [boomgaard] die ook in eigendom is van vergunninghouder. Eiser betoogt dat op de [boomgaard] op het perceel bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Het college heeft volgens eiser ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijke aantasting van de gezondheid van omwonenden en gasten van de B&B als gevolg van het gebruik van deze bestrijdingsmiddelen. Volgens eiser had het college deze gezondheidsaspecten in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten meenemen in de besluitvorming. Aangezien het college dit niet heeft gedaan is de beslissing op bezwaar volgens eiser in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.



3.1.
In het verweerschrift erkent het college dat hij in de beslissing op bezwaar niet is ingegaan op de gezondheidseffecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de [boomgaard], terwijl dat in bezwaar wel is aangevoerd. Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over de in acht te nemen afstand tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector had dit volgens het college wel gemoeten. Het college vraagt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien en aan de vergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan de volgende voorschriften te verbinden:


‘1. Er mogen geen gasten in de B&B verblijven (de B&B mag niet in gebruik zijn), op de momenten dat er in de [boomgaard] gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt;


2. Er mogen geen gasten in de B&B verblijven (de B&B mag niet in gebruik zijn), als de grond met de [boomgaard] aan een derde wordt verhuurd, verpacht, in (vrucht)gebruik of in opstal wordt gegeven of wordt verkocht.’




3.2.
Tegelijkertijd heeft het college in het verweerschrift naar voren gebracht dat de norm om een goed woon- en leefklimaat op en rond de B&B te realiseren niet strekt tot bescherming van de belangen van eiser en andere omwonenden. Het relativiteitsvereiste staat daarom aan een vernietiging van het besluit op deze grond in de weg.



3.3.
Vergunninghouders stellen dat het gegrond verklaren van het beroep en zelf in de zaak te voorzien door voorschriften aan de vergunning te verbinden niet aan de orde is omdat het relativiteitsvereiste zich verzet tegen gegrondverklaring van het beroep.



3.4.
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing op bezwaar niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid omdat daarin niet is ingegaan op het door eiser naar voren gebrachte bezwaar over de gezondheidseffecten van het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen. De rechtbank stelt vast dat dit voor het college geen aanleiding is geweest om, hangende deze procedure, dit gebrek te herstellen met een nieuw besluit ter vervanging of wijziging van de eerder genomen beslissing op bezwaar.



3.5
De rechtbank beoordeelt deze beroepsgrond van eiser niet inhoudelijk, gelet op artikel 8:69a van de Awb. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt namelijk dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel, als deze regel niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De wetgever heeft met dit artikel beoogd een strikte relativiteitsregel in het bestuursprocesrecht in te voeren. Dit betekent dat een belanghebbende een besluit alleen met succes kan aanvechten in een procedure bij de rechter als het concrete voorschrift dat volgens hem is geschonden, mede strekt tot bescherming van zijn belangen. De bestuursrechter moet hierbij per afzonderlijk voorschrift beantwoorden welke belangen worden beschermd en niet op het niveau van de regeling als geheel. Dit betekent dat een belanghebbende die zich niet kan beroepen op zo’n specifieke norm, zich ook niet kan beroepen op die norm als argument dat vanwege schending van de norm geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Een partij kan zich daarom niet beroepen op normen ter bescherming tegen mogelijke risico's voor de gezondheid van toekomstige gebruikers als argument voor het betoog dat geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit wordt niet anders als door het niet toepassen van de norm het besluit onzorgvuldig is of als daardoor het besluit gebrekkig is gemotiveerd. Bij de toepassing van het relativiteitsvereiste komt aan het formele zorgvuldigheidsbeginsel en het formele motiveringsbeginsel namelijk geen zelfstandige betekenis toe. Deze beginselen kunnen niet los worden gezien van de (materiële) norm waarop iemand zich beroept. Het gaat dus alleen om het beschermingsbereik van de onderliggende materiële norm. In dit geval is dat de in de rechtspraak ontwikkelde norm voor de aan te houden afstand (van 50 meter) tussen een kwekerij en een nieuw te creëren gevoelige bestemming. Deze norm strekt kennelijk niet tot bescherming van het belang van eiser, maar tot bescherming van het belang van de toekomstige gebruikers van de B&B. Eiser kan zich daarop niet met succes beroepen.



3.6.
Het relativiteitsvereiste staat daarom aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond in de weg.


Kan eiser zich beroepen op de regels ter bescherming van de natuur?

4. Eiser betoogt dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met mogelijke stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Ook dit is volgens eiser onzorgvuldig en in strijd met het motiveringsbeginsel.



4.1.
Zoals hiervoor al is overwogen, mag de bestuursrechter een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van een partij. De bepalingen in de Wet natuurbescherming (Wnb) over de beoordeling van projecten en andere handelingen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. De individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.



4.2.
Van een dergelijke verwevenheid is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. Eiser is woonachtig op [locatie] in [plaats] . Deze woning ligt op een afstand van meer dan 9 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Eiser heeft geen zicht op dit gebied en tussen de woning van eiser en dit gebied ligt bebouwd gebied. Gelet hierop maakt het Natura 2000-gebied geen deel uit van de woon- en leefomgeving van eiser en bestaat er geen verwevenheid tussen de belangen van eiser bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Het voorgaande betekent dat eiser zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, ook niet op de normen van de Wnb kan beroepen en het beroep van eiser om die reden niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.



4.3.
Het relativiteitsvereiste staat daarom ook aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond in de weg.




Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit niet wordt vernietigd en er dus geen mogelijkheid is voor de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.





Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.




Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van J.E. Heuven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Als bedoeld in artikel 6:19 Awb.


ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.


Vgl. ABRvS 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3987 en ABRvS 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1096.


ABRvS 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015.


Vgl. ABRvS 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1352, onder 2.4.4.


ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51.
Link naar deze uitspraak