Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2024:6588 
 
Datum uitspraak:03-04-2024
Datum gepubliceerd:02-05-2024
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:C/09/662365 / KG ZA 24-18 C/09/662365 / KG ZA 24-18
Rechtsgebied:Arbeidsrecht
Indicatie:Kort geding. Verzetprocedure. Geldigheid concurrentiebeding. Schorsing concurrentiebeding voor zover dit de duur van één jaar overstijgt en voor zover het betrekking heeft op activiteiten buiten een afstand (straal) van 30 kilometer rondom de vestigingsplaats van gedaagde in het verzet. Toewijzing verbod tot schending concurrentiebeding op straffe van een dwangsom. Afwijzing vordering ex artikel 7:653 lid 5 BW. Afwijzing voorschot. Afwijzing buitengerechtelijke kosten. Geen opheffing conservatoir (derden)beslag onder de bank. Opheffing executoriaal beslag op auto.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
levensonderhoud
tuinbouw
uitzendbureau
wettelijke rente
 
Uitspraak
Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/662365 / KG ZA 24-185


Vonnis in verzet in kort geding van 3 april 2024


in de zaak van



[de vrouw] te [woonplaats] ,
eiseres in het verzet,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. F. Özer te Rotterdam,

tegen:


EURO WERK AANNEEMBEDRIJF B.V. te Den Haag,
gedaagde in het verzet,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
advocaat mr. R.M van der Zwan te Den Haag.

Partijen worden hierna ‘ [de vrouw] ’ en ‘Euro Werk’ genoemd.




1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van Euro Werk van 24 januari 2024, met producties 1 tot en met 6 (hierna: de verstekdagvaarding);
- de brief van mr. Van der Zwan van 31 januari 2024, met producties 7 en 8 namens Euro Werk;
- het op 9 februari 2024 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank in kort geding tussen partijen gewezen verstekvonnis, met zaak- / rolnummer C/09/659991 / KG ZA 24/45 (hierna: het verstekvonnis);
- de verzetdagvaarding van [de vrouw] van 6 maart 2024 (hierna: de verzetdagvaarding);
- de brief van mr. Özer van 11 maart 2024, met producties 1 tot en met 21 namens [de vrouw] ;
- de op 18 maart 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door Euro Werk zowel pleitnotities als producties 9 en 10 zijn overgelegd.



1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.





2De feiten

Op grond van de stukken en op grond van wat er tijdens de zitting is besproken gaat de voorzieningenrechter in dit kort geding van de volgende feiten uit.


2.1.
Euro Werk exploiteert een uitzendonderneming en is gevestigd in Den Haag.



2.2.

[de vrouw] is op 1 november 2016 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Euro Werk.



2.3.
De arbeidsovereenkomst van [de vrouw] is met ingang van 1 januari 2022 voor onbepaalde tijd voortgezet. Partijen hebben dit in een nieuwe arbeidsovereenkomst vastgelegd. In die arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding, een relatiebeding en een boetbeding opgenomen. Deze bedingen zijn, voor zover relevant, als volgt geformuleerd:

“(…)

Concurrentiebeding


Het is de werknemer zonder schriftelijke toestemming van de werkgever niet toegestaan om gedurende een periode van 24 maanden na beëindiging van het dienstverband in enigerlei vorm een onderneming gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de werkgever te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect. Het is de werknemer in die periode evenmin niet toegestaan om in een dergelijke onderneming enig aandeel of belang te hebben, noch is het de werknemer niet toegestaan om bij of voor een dergelijke onderneming werkzaam te zijn, al dan niet in dienstbetrekking.



Relatiebeding


(…) Tevens is het de werknemer niet toegestaan om gedurende het dienstverband en na een periode van 24 maanden na het einde van het dienstverband hetzij zelfstandig hetzij in loondienst bij derden met relaties van de werkgever contacten van welke aard dan ook te onderhouden of ten behoeve van deze relaties werkzaamheden te verrichten c.q. aan deze relaties diensten te verlenen die gelijk of gelijksoortig zijn aan de werkzaamheden en/of diensten van de werkgever.


Gedurende een periode van 24 maanden na het einde van het dienstverband zal werknemer, behoudens schriftelijke toestemming van werkgever, geen activiteiten uitoefenen die gelijk aan of anderszins concurrerend zijn met de activiteiten van werkgever voor zover deze activiteiten betrekking hebben op cliënten uit de ten tijde van het dienstverband bestaande klantenkring van werkgever, ongeacht het geografisch gebied. De verboden activiteiten dienen in ruimste zin te worden opgevat, dat wil zeggen ongeacht de wijze en/of vorm ervan en ongeacht of er sprake is van handelen op eigen naam dan wel door middel van en/of in samenwerking met, dan wel in dienstverband van andere natuurlijke personen of rechtspersonen. Nu in de functie van werknemer sprake zal zijn van (substantieel) klantcontact en inzicht in concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie, heeft werkgever een zwaarwegend belang bij het overeengekomen van het onderhavige beding.


Indien werknemer in strijd met het hierboven bepaalde handelt, is hij schuldig aan werkgever een onmiddellijk opeisbare boete van EUR 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) per overtreding, alsmede € 1.000,- per dag (met een maximum van € 2.500,-) dat deze overtreding voortduurt, welk(e) bedrag(en) onmiddellijk na ingebrekestelling opeisbaar zal/zullen zijn, onverminderd het recht van werkgever vergoeding te vorderen van de werkelijk geleden schade.


Ook bij functie- en schaalwijzigingen blijft het relatiebeding onverminderd van kracht, tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen.


(…)”




2.4.
De werkzaamheden van [de vrouw] bestonden hoofdzakelijk uit het werven van uitzendkrachten en het onderhouden van contact met klanten. Haar salaris bedroeg laatstelijk € 2.691,92 bruto op basis van een 40-urige werkweek.



2.5.
Op 31 oktober 2023 heeft [de vrouw] de arbeidsovereenkomst met Euro Werk opgezegd. Euro Werk heeft per e-mailbericht van 27 november 2023 bevestigd dat het dienstverband per 28 november 2023 is geëindigd.



2.6.

[de vrouw] is daarna in dienst getreden bij Optimal Personeelsdiensten B.V. (hierna: Optimal). Optimal exploiteert een uitzendbureau en heeft vestigingen in Den Haag en Bleiswijk.



2.7.
Euro Werk heeft [de vrouw] bij brief van 18 december 2023 gesommeerd om de werkzaamheden voor Optimal te staken en te verklaren dat zij zich aan het concurrentie- en relatiebeding houdt. Euro Werk heeft ter onderbouwing gesteld dat [de vrouw] het concurrentie- en relatiebeding schendt, omdat zij bij Optimal werkt en uitzendkrachten van Euro Werk actief benadert. Op 3 januari 2024 heeft Euro Werk nogmaals een sommatiebrief aan [de vrouw] gestuurd. [de vrouw] heeft niet op deze brieven gereageerd.



2.8.
Op 24 januari 2024 heeft Euro Werk [de vrouw] in kort geding gedagvaard en op 9 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter een verstekvonnis gewezen, waarvan de inhoud hierna wordt toegelicht. Op 12 februari 2024 is het verstekvonnis aan [de vrouw] betekend. Op diezelfde dag is het dienstverband van [de vrouw] bij Optimal beëindigd.



2.9.
Op 20 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof verleend aan Euro Werk voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder de ING bank ten laste van [de vrouw] . Euro Werk heeft dit beslag op 21 februari 2024 laten leggen. Daarnaast heeft Euro Werk op 29 februari 2024 executoriaal derdenbeslag laten leggen op de auto van [de vrouw] uit hoofde van het verstekvonnis van 9 februari 2024.



2.10.
Op 6 maart 2024 heeft [de vrouw] de verzetdagvaarding uitgebracht.





3Het geschil


in conventie en in reconventie



3.1.
Euro Werk heeft gevorderd, samengevat, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

I. [de vrouw] te verbieden om vanaf de datum van het vonnis nog langer in strijd te handelen met het onderhavige concurrentie- en/of relatiebeding en dat [de vrouw] bij niet nakoming hiervan een dwangsom van € 10.000,-- verbeurt voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
II. [de vrouw] te veroordelen tot het betalen van een voorschot op de in een bodemprocedure te verwachten toe te wijzen boete ter grootte van € 35.000,--;
III. [de vrouw] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van € 900,-- exclusief btw, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding;
IV. [de vrouw] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.



3.2.
Euro Werk stelt ter onderbouwing, samengevat, dat [de vrouw] in strijd handelt met het concurrentie- en/of relatiebeding en daarmee wanprestatie pleegt althans onrechtmatig handelt jegens Euro Werk. Verder stelt Euro Werk dat zij als gevolg van dat handelen schade lijdt.


3.3.
De voorzieningenrechter heeft [de vrouw] in het verstekvonnis van 9 februari 2024 verboden om nog langer te handelen in strijd met het concurrentie- en relatiebeding op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,--. De voorzieningenrechter heeft de werking van het concurrentiebeding daarbij beperkt tot een straal van 30 kilometer vanaf de vestigingsplaats van Euro Werk. Het relatiebeding is door de voorzieningenrechter in stand gelaten. Verder heeft de voorzieningenrechter [de vrouw] veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.



3.4.

[de vrouw] is het niet eens met het verstekvonnis. Zij vordert in verzet om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tegen haar in conventie uitgesproken verstekvonnis te vernietigen en Euro Werk alsnog niet-ontvankelijk te verklaren of de vorderingen van Euro Werk af te wijzen, met veroordeling van Euro Werk in de proceskosten van zowel de verstekprocedure als deze verzetprocedure, vermeerderd met de wettelijke rente. Zij voert daartoe (alsnog) verweer tegen het in de verstekdagvaarding gevorderde, welk verweer hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.



3.5.

[de vrouw] stelt zelf – in reconventie – ook vorderingen in. Zij vordert, samengevat, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. Euro Werk te veroordelen het concurrentiebeding, zoals vervat in de arbeidsovereenkomst en/of onder rechtsoverweging 2.1 van het verstekvonnis volledig dan wel deels te schorsen met ingang van de dag van de uitspraak en geschorst te houden totdat in een bodemprocedure onherroepelijk uitspraak is gedaan;
II. Euro Werk te veroordelen om bij wijze van voorschot de vergoeding van € 2.691,92 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en overige emolumenten, [te voldoen] voor de periode dat [de vrouw] aan het concurrentiebeding wordt gehouden vanaf 9 februari 2024 totdat in een bodemprocedure onherroepelijk uitspraak is gedaan;
III. Euro Werk te veroordelen het conservatoir beslag onder de bank en op de auto binnen twee dagen na betekening van het vonnis op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen tot een maximum van € 30.000,--;
IV. Euro Werk te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.



3.6.
Aan haar vorderingen legt [de vrouw] , samengevat, ten grondslag dat het concurrentiebeding nietig althans (gedeeltelijk) vernietigbaar is, dat Euro Werk geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding, dat [de vrouw] het concurrentie- en/of relatiebeding niet heeft geschonden en dat [de vrouw] door het concurrentiebeding in belangrijke mate wordt belemmerd een gelijkwaardige werkkring te vinden. Tot slot stelt [de vrouw] dat het beslag moet worden opgeheven omdat het door Euro Werk ingeroepen recht ondeugdelijk is, het beslag onnodig is en Euro Werk geen belang heeft om een dergelijk beslag te leggen.



3.7.
Euro Werk voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.









4De beoordeling van het geschil (in verzet)


in conventie en reconventie



4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de voorzieningenrechter deze vorderingen gezamenlijk bespreken.


Is [de vrouw] ontvankelijk in haar verzet?



4.2.
Euro Werk heeft op de zitting betwist dat [de vrouw] tijdig verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis, maar de voorzieningenrechter gaat daar niet in mee. [de vrouw] heeft onweersproken gesteld dat het verstekvonnis, dat dateert van 9 februari 2024, op 12 februari 2024 aan haar in persoon is betekend. Dat [de vrouw] eerder bekend is geraakt met het verstekvonnis is niet gebleken. De verzettermijn van vier weken is op grond van artikel 143 lid 2 Rv dus op 12 februari 2024 aangevangen. [de vrouw] heeft op 6 maart 2024 een verzetdagvaarding uitgebracht. Dat is binnen de verzettermijn en dus tijdig. [de vrouw] is daarom ontvankelijk in haar verzet.


Is het overeengekomen concurrentiebeding geldig?



4.3.
Allereerst moet de voorzieningenrechter beoordelen of het door partijen overeengekomen concurrentiebeding geldig is. [de vrouw] stelt zich op het standpunt dat dit beding nietig althans vernietigbaar is en zij voert daarvoor twee gronden aan, die de voorzieningenrechter afzonderlijk zal bespreken.



4.4.
Het eerste verweer dat [de vrouw] voert is dat zij zich bij het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst niet bewust was van (de consequenties van) het concurrentiebeding, omdat de arbeidsovereenkomst in het Nederlands is opgesteld en dit niet haar moedertaal is. Volgens [de vrouw] is het onder uitzendbureaus gebruikelijk dat er een vertaling van de arbeidsovereenkomst in de moedertaal van de desbetreffende werknemer ter beschikking wordt gesteld. Nu aan [de vrouw] geen Poolse vertaling van de arbeidsovereenkomst is aangeboden, wist zij niet waar zij voor tekende en kon zij de consequenties van het beding niet overwegen, aldus [de vrouw] . Op de zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat zij pas in de zomer van 2023 een afschrift van de arbeidsovereenkomst heeft ontvangen.



4.5.
De voorzieningenrechter volgt [de vrouw] niet in haar betoog. Euro Werk heeft de stellingen van [de vrouw] gemotiveerd weersproken. Volgens Euro Werk spreekt [de vrouw] wel voldoende Nederlands om de tekst van de arbeidsovereenkomst te kunnen lezen en te kunnen begrijpen dat daarin een concurrentiebeding is opgenomen. Euro Werk wijst er verder op dat het niet de eerste arbeidsovereenkomst was die [de vrouw] ondertekende en dat zij vanwege de gevoelige functie die zij bekleedde (waarin zij nauw contact met zowel de uitzendkrachten als met de klanten van Euro Werk onderhield) moest begrijpen dat het concurrentiebeding voor haar gold. [de vrouw] heeft haar stellingen vervolgens niet nader onderbouwd, terwijl dat wel op haar weg had gelegen, te meer omdat zij naar eigen zeggen in haar functie bij Optimal mogelijk ook als tolk zou worden ingezet. Die omstandigheid duidt er juist op dat [de vrouw] de Nederlandse taal voldoende beheerst om het concurrentiebeding en de gevolgen ervan te kunnen begrijpen. Verder is ook niet gebleken dat [de vrouw] , die kennelijk sinds de zomer van 2023 over een afschrift van de laatst ondertekende arbeidsovereenkomst beschikt, op enig moment bij Euro Werk heeft aangekaart dat zij de inhoud ervan niet goed heeft begrepen of een derde om hulp heeft gevraagd. Gelet op dit alles is [de vrouw] er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was om de inhoud van de arbeidsovereenkomst – en dus ook het concurrentiebeding – te kunnen begrijpen en dat de bodemrechter zal oordelen dat het concurrentiebeding om die reden nietig of vernietigbaar is. Daarbij kan in het midden blijven of zij, mocht ze de tekst van de arbeidsovereenkomst niet (goed) hebben begrepen, om tekst en uitleg of een vertaling had kunnen vragen.



4.6.
Als tweede verweer voert [de vrouw] aan dat het concurrentiebeding als gevolg van een functiewijziging zwaarder is gaan drukken en het beding om die reden niet in stand kan blijven. Niet ter discussie staat dat [de vrouw] gedurende haar dienstverband is gepromoveerd van de functie van coördinator (zoals vermeld in de meest recente arbeidsovereenkomst) naar de functie van hoofd coördinator. [de vrouw] heeft echter onvoldoende onderbouwd waaruit blijkt dat wijziging van functie van zo’n ingrijpende aard is geweest dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. [de vrouw] heeft toegelicht dat de verzwaring is gelegen in het feit dat zij meer beslissingen nam en het eerste aanspreekpunt werd voor klanten, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat onvoldoende om aan te nemen dat het beding dusdanig zwaar is gaan drukken dat over het beding opnieuw wilsovereenstemming noodzakelijk was. Ook dit verweer van [de vrouw] slaagt dus niet, zodat de voorzieningenrechter de geldigheid van het concurrentiebeding in dit kort geding tot uitgangspunt neemt.


Kan Euro Werk rechten ontlenen aan het concurrentie- en/of relatiebeding?



4.7.
Daarnaast stelt [de vrouw] dat Euro Werk geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en/of relatiebeding, omdat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [de vrouw] het gevolg is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Zij stelt daartoe, kort samengevat, dat zij tijdens haar dienstverband te maken heeft gekregen met discriminatie, vernedering, een gebrek aan respect en een zeer negatieve houding vanuit de werkgever vanwege haar geloof en achtergrond. Ook stelt zij dat haar arbeidstijd structureel werd overschreden en dat zij in haar vrije tijd moest werken zonder daar een vergoeding voor te ontvangen. Volgens [de vrouw] werd er gerommeld met contracten en betalingen, werd de cao niet nageleefd en waren er veel rechtszaken gestart door uitzendkrachten. Verder moest zij naar eigen zeggen als eerste aanspreekpunt van klanten liegen over het feit dat Euro Werk zou hebben gefraudeerd met coronasteun. [de vrouw] stelt dat zij van dit alles geestelijk en lichamelijk uitgeput is geraakt en dat opzegging van de arbeidsovereenkomst de enige weg was om zich te bevrijden uit deze situatie. [de vrouw] heeft ter onderbouwing van de hiervoor weergegeven stellingen stukken overgelegd, waaronder een eigen verklaring, diverse verklaringen van oud werknemers van Euro Werk, WhatsApp-correspondentie met haar werkgever, diverse krantenartikelen over Euro Werk en dwangbevelen gericht aan één van de rechtsvoorgangers van Euro Werk,



4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [de vrouw] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar een beroep op artikel 7:653 lid 4 BW in een bodemprocedure zal slagen. Op de zitting heeft Euro Werk de hiervoor genoemde stellingen van [de vrouw] gemotiveerd weersproken. Volgens Euro Werk was de relatie met [de vrouw] tijdens het dienstverband goed, waren de klanten tevreden en kenden de uitzendkrachten haar goed. Ook was er volgens Euro Werk geen sprake van discriminatie. Wat Euro Werk betreft had [de vrouw] bij haar in dienst kunnen blijven, maar heeft zij er zelf voor gekozen om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Verder heeft Euro Werk toegelicht dat er tijdens het dienstverband van [de vrouw] diverse ontwikkelingen zijn geweest in het bedrijf. Dit als gevolg van het feit dat Euro Werk in 2019 een frauderende boekhouder heeft ontslagen, die ervoor heeft gekozen om contact op te nemen met het platform Follow the Money. Euro Werk is naar eigen zeggen bezig om de onjuiste berichtgeving van Follow the Money te laten rectificeren. Verder heeft Euro Werk gemotiveerd weersproken dat er in haar organisatie fraude met coronasteun is gepleegd. Euro Werk heeft er tot slot op gewezen dat [de vrouw] de op haar rustende geheimhoudingsverplichting heeft geschonden door bedrijfsvertrouwelijke informatie van Euro Werk mee te nemen, waaronder de dwangbevelen die zij in deze procedure heeft overgelegd.



4.9.
De standpunten van partijen staan lijnrecht tegenover elkaar en er is onvoldoende houvast om de conclusie te kunnen trekken dat Euro Werk ernstig verwijtbaar jegens [de vrouw] heeft gehandeld. Daarvoor is nader onderzoek nodig en daar is in het kader van dit kort geding geen ruimte voor. Wat opvalt is dat [de vrouw] geen concreet bewijs van een onaangename werksfeer uit de periode waarin zij nog werkzaam was bij Euro Werk, heeft overgelegd. De overgelegde verklaringen zijn onvoldoende duidelijk en eenduidig om daarop af te kunnen gaan. De voorzieningenrechter gaat er bij de beoordeling van de vordering in dit kort geding daarom van uit dat Euro Werk rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding.


Is het concurrentie- en relatiebeding (gedeeltelijk) vernietigbaar?



4.10.
Verder heeft [de vrouw] de voorzieningenrechter verzocht om het concurrentiebeding (gedeeltelijk) te schorsen, omdat het concurrentiebeding haar ernstig belemmert in het vinden van een nieuwe en gelijkwaardige werkkring en zij onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot de te beschermen belangen van Euro Werk. Ook is het concurrentiebeding volgens [de vrouw] niet proportioneel, omdat het niet geografisch is beperkt, de tijdsduur te lang is en in het beding een omschrijving van activiteiten ontbreekt.



4.11.
Op grond van art. 7:653 lid 3 BW kan de (bodem-)rechter een concurrentiebeding en/of relatiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen, indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Er moet dan een afweging worden gemaakt tussen enerzijds het belang van Euro Werk op bescherming van haar bedrijfsdebiet en anderzijds het belang van [de vrouw] om vergelijkbare werkzaamheden bij een concurrent te verrichten.



4.12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt [de vrouw] door onverkorte toepassing van het concurrentiebeding onbillijk benadeeld en is voldoende aannemelijk dat een bodemrechter het concurrentiebeding om die reden gedeeltelijk zal vernietigen. Het concurrentiebeding treft [de vrouw] in een zwaarwegend belang, namelijk de manier waarop zij in haar levensonderhoud voorziet, terwijl het belang dat Euro Werk als werkgever heeft bij handhaving van het concurrentiebeding afneemt naarmate de tijd vordert en, gelet op de branche waarin Euro Werk werkzaam is, en naarmate de afstand tot haar vestigingsplaats toeneemt. Het overeengekomen concurrentiebeding heeft een duur van twee jaar en is niet geografisch beperkt. Tegenover de evidente belangen van [de vrouw] om bij Optimal te kunnen werken – volgens [de vrouw] levert het werken bij Optimal haar een aanzienlijke positieverbetering op, biedt Optimal haar goede doorgroeimogelijkheden en heeft ze meer ruimte om voor haar zieke moeder te zorgen – heeft Euro Werk onvoldoende zwaarwegende omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat [de vrouw] onverkort aan het concurrentiebeding kan worden gehouden. De voorzieningenrechter ziet na een afweging van de wederzijdse belangen aanleiding om het concurrentiebeding te schorsen voor zover dit de duur van één jaar overstijgt en voor zover het concurrentiebeding betrekking heeft op activiteiten buiten een afstand (straal) van 30 kilometer rondom de vestigingsplaats van Euro Werk te Den Haag. Het concurrentiebeding luidt, na gedeeltelijke schorsing ervan door de voorzieningenrechter, als volgt (waarbij de uiterst ongelukkige dubbele ontkenning die twee maal voorkomt in het beding letterlijk is overgenomen):

“Het is de werknemer zonder schriftelijke toestemming van de werkgever niet toegestaan om gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van het dienstverband binnen een afstand (straal) van 30 kilometer rondom de vestigingsplaats van werkgever, in enigerlei vorm een onderneming gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de werkgever te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect. Het is de werknemer in die periode evenmin niet toegestaan om in een dergelijke onderneming enig aandeel of belang te hebben, noch is het de werknemer niet toegestaan om bij of voor een dergelijke onderneming werkzaam te zijn, al dan niet in dienstbetrekking.”

Het relatiebeding, waarvan [de vrouw] geen schorsing heeft gevorderd, blijft onverkort in stand.


Heeft [de vrouw] het concurrentie- en relatiebeding geschonden?



4.13.
De vervolgvraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of [de vrouw] het concurrentie- en relatiebeding daadwerkelijk heeft geschonden. Euro Werk stelt dat dit het geval is en voert ter onderbouwing aan dat [de vrouw] werkzaam is (geweest) voor directe concurrent Optimal en dat [de vrouw] tijdens haar dienstverband bij Optimal uitzendkrachten heeft geworven en daarbij ook actief uitzendkrachten heeft benaderd die bij Euro Werk werkzaam zijn. [de vrouw] betwist deze stellingen van Euro Werk. Volgens [de vrouw] is Optimal geen concurrent van Euro Werk, wijkt de functie die zij bij Optimal had – als administratief medewerkster en zo nodig chauffeur en tolk – af van de functie die zij bij Euro Werk uitvoerde – als hoofd coördinator – en blijkt tot slot nergens uit dat zij uitzendkrachten van Euro Werk zou hebben benaderd.



4.14.
Niet ter discussie staat dat [de vrouw] tot 12 februari 2024 in dienst is geweest bij Optimal. Verder leidt de voorzieningenrechter uit de stellingen van [de vrouw] af dat zij graag (weer) bij Optimal in dienst zou treden. Hoewel [de vrouw] betwist dat Optimal een concurrent is van Euro Werk, ziet de voorzieningenrechter dat anders. [de vrouw] heeft op de zitting weliswaar verklaard dat Optimal voornamelijk uitzendkrachten voor de productie- en inpakbranche (waaronder bakkerijen) levert en dat Euro Werk vooral actief is voor tuinders en de agrarische branche, maar uit de website van Optimal blijkt wat anders. Op die website – waarnaar Euro Werk in haar pleitnota heeft verwezen en die de voorzieningenrechter op de zitting heeft geraadpleegd – staat vermeld dat Optimal onder andere uitzendkrachten aanbiedt voor de logistiek-, tuinbouw-, bloemen- en planten- en AGF-branche. Daarmee is voldoende aannemelijk dat Euro Werk en Optimal directe concurrenten zijn en dat [de vrouw] het concurrentiebeding heeft geschonden. Niet beslissend is of [de vrouw] al dan niet een andere functie uitvoerde (of uit zal voeren) bij Optimal. In ieder geval is onvoldoende duidelijk geworden dat is uitgesloten dat [de vrouw] , in een (nieuwe) functie bij Optimal, op geen enkele wijze betrokken zal (kunnen) zijn bij concurrerende gedragingen met het oog waarop het beding door Euro Werk is aangegaan met [de vrouw] .



4.15.
Conclusie is dat [de vrouw] het concurrentiebeding heeft geschonden en het door Euro Werk onder I. gevorderde verbod (waarbij dus ook schending van het relatiebeding zal worden verboden) toewijsbaar is, met dien verstande dat daarbij de beperking van het concurrentiebeding als genoemd in 4.12 geldt.



4.16.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.


Is Euro Werk een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW aan [de vrouw] verschuldigd?



4.17.

[de vrouw] maakt verder aanspraak op een vergoeding in de zin van artikel 7:653 lid 5 BW. Zij voert aan dat de strekking van het concurrentiebeding zo ruim is dat het niet mogelijk is voor haar om in dezelfde branche werkzaam te zijn, terwijl zij daar sterk aan is gebonden.



4.18.
De voorzieningenrechter volgt [de vrouw] hierin niet. Het enkele feit dat het concurrentiebeding [de vrouw] belemmert in het vinden van ander werk, is onvoldoende voor toekenning van een vergoeding. Het gaat bij deze vergoeding niet om een schadevergoeding, maar om een vergoeding naar billijkheid. Daarvoor is nodig dat de bedingen [de vrouw] in belangrijke mate belemmeren. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat de bodemrechter tot die conclusie zal komen. Van [de vrouw] mag worden verwacht dat zij – in ieder geval voor de periode waarin de bedingen nog gelden – ook naar ander werk in een andere sector uitkijkt. [de vrouw] heeft niet onderbouwd dat zij, gelet op haar ervaring en kwaliteiten, niet in staat is om een dienstbetrekking met acceptabele arbeidsvoorwaarden te aanvaarden die zich richt op een andere branche dan waarin Euro Werk werkzaam is of die buiten een straal van 30 kilometer van de vestigingsplaats van Euro Werk ligt. Bij die stand van zaken acht de voorzieningenrechter geen grond aanwezig voor toekenning van een voorschot als bedoeld in artikel 7:653 lid 5 BW, zodat die vordering zal worden afgewezen.


Moet [de vrouw] een voorschot van € 35.000,-- aan Euro Werk betalen?



4.19.
De vordering van Euro Werk strekkende om [de vrouw] te veroordelen tot het betalen van een voorschot van € 35.000,-- op de in de bodemprocedure te verwachten toe te wijzen contractuele boete zal worden afgewezen. Dat Euro Werk bij betaling van het voorschot een voldoende spoedeisend belang heeft, is niet gebleken. Weliswaar heeft zij gesteld dat zij schade lijdt als gevolg van het handelen van [de vrouw] , maar in hoeverre en in welke mate schade aan [de vrouw] zou zijn toe te rekenen is niet uit de verf gekomen. De omzichtigheid waarmee geldvorderingen in kort geding behandeld (behoren te) worden dwingt in dit geval tot afwijzing.


Moet [de vrouw] de buitengerechtelijke kosten aan Euro Werk vergoeden?



4.20.
Euro Werk maakt ook aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter zal deze vordering daarom afwijzen.


Moet Euro Werk de door haar gelegde beslagen opheffen?



4.21.
Tot slot vordert [de vrouw] opheffing van het conservatoire (derden)beslag onder de ING bank en het beslag op haar auto. [de vrouw] stelt dat het door Euro Werk ingeroepen recht ondeugdelijk is, dat het beslag onnodig is en dat Euro Werk geen belang heeft om een dergelijk beslag te leggen. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van die vordering onderscheid maken tussen het conservatoire beslag onder de ING bank en het executoriale beslag op de auto van [de vrouw] .


Conservatoir (derden)beslag onder de ING bank



4.22.
Uit de door [de vrouw] overgelegde stukken volgt ten eerste dat Euro Werk op 21 februari 2024 ten laste van [de vrouw] conservatoir (derden)beslag heeft gelegd onder de ING bank. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv wordt een gelegd conservatoir beslag onder meer opgeheven als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert (in dit geval [de vrouw] ) om, met inachtneming van de beperkingen van een kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger (Euro Werk) gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. De vordering van [de vrouw] tot opheffing van het beslag doorstaat deze toets naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet.



4.23.
Euro Werk stelt dat de inzet van de nog aanhangig te maken bodemprocedure de vordering tot betaling van de contractuele boete betreft. [de vrouw] heeft die boete volgens Euro Werk verbeurd omdat [de vrouw] het concurrentie- en relatiebeding heeft geschonden. De voorzieningenrechter begrijpt uit de stellingen van [de vrouw] dat zij vindt dat het door Euro Werk ingeroepen recht ondeugdelijk is, omdat zij het concurrentie- en relatiebeding niet heeft geschonden, het boetebeding niet geldt bij een eventuele schending van het concurrentiebeding en dat het boetebeding bovendien op grond van artikel 7:651 BW nietig is, omdat daarin is opgenomen dat naast de boete ook schadevergoeding verschuldigd zou zijn.



4.24.
Of Euro Werk daadwerkelijk een geslaagd beroep kan doen op het in de arbeidsovereenkomst opgenomen boetebeding, zal in de door Euro Werk aanhangig te maken bodemprocedure moeten blijken. Binnen het bestek van dit kort geding is – mede gelet op het feit dat beide partijen daarover zeer beknopte standpunten hebben ingenomen en het partijdebat ter zake dus nog niet voldoende is uitgekristalliseerd – onvoldoende ruimte om die vraag in dit kort geding te beantwoorden. Nu [de vrouw] haar standpunten niet nader heeft geconcretiseerd, is in dit kort geding niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door Euro Werk ingeroepen recht gebleken.



4.25.
Nu van de summierlijke ondeugdelijkheid van de door Euro Werk gestelde vordering niet is gebleken, terwijl evenmin van de onnodigheid van het beslag is gebleken is voor opheffing geen grond. Ook een belangenafweging leidt niet tot een andere beslissing. [de vrouw] heeft slechts aangevoerd dat Euro Werk geen belang heeft om beslag te leggen, maar zij heeft niet toegelicht waarom dat belang bij Euro Werk ontbreekt. Ook heeft zij in het geheel niet onderbouwd waarom haar belang bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van Euro Werk bij behoud van zekerheid tot verhaal van haar vorderingen. Dat had wel op haar weg gelegen, te meer omdat Euro Werk onweersproken heeft gesteld dat het beslag geen doel heeft getroffen.


Executoriaal beslag op de auto van [de vrouw]



4.26.
Daarnaast heeft Euro Werk op 29 februari 2024 executoriaal derdenbeslag laten leggen op de auto van [de vrouw] . De grondslag voor dit executoriale derdenbeslag is volgens de door [de vrouw] overgelegde deurwaardersexploten gelegen in het verstekvonnis van 9 februari 2024. Nu het verstekvonnis van 9 februari 2024, zoals hierna zal blijken, zal worden vernietigd, komt daarmee ook de grondslag voor het executoriale beslag te vervallen. Daarom zal de voorzieningenrechter, voor zover nodig, het executoriale beslag op de auto van [de vrouw] opheffen.





Slotsom en proceskosten



4.27.
De slotsom is dat het verstekvonnis zal worden vernietigd en dat zowel de vorderingen van Euro Werk in conventie als de vorderingen van [de vrouw] in reconventie gedeeltelijk zullen worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum omschreven.



4.28.
Omdat beide partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.






5De beslissing (in verzet)

De voorzieningenrechter:


in conventie



5.1.
vernietigt het op 9 februari 2024 tussen partijen gewezen verstekvonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank met zaak- / rolnummer C/09/659991 / KG ZA 24/45;

en opnieuw rechtdoende:



5.2.
verbiedt [de vrouw] om vanaf de datum van dit vonnis nog langer te handelen in strijd met het concurrentie- en relatiebeding, opgevat zoals hiervoor in 4.12 overwogen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, echter tot een maximum van € 25.000,--;



5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;



5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;



5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;


in reconventie




5.6.
schorst het concurrentiebeding voor zover deze de duur van één jaar overstijgt en voor zover het concurrentiebeding betrekking heeft op activiteiten buiten een afstand (straal) van 30 kilometer rondom de vestigingsplaats van Euro Werk te Den Haag, zoals hiervoor in 4.12 overwogen;



5.7.
heft het op 29 februari 2024 door Euro Werk gelegde executoriale beslag op de auto van [de vrouw] op;



5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;



5.9.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;



5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.


Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.

liv/fjs
Link naar deze uitspraak