Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBAMS:2020:4642 
 
Datum uitspraak:15-09-2020
Datum gepubliceerd:25-09-2020
Instantie:Rechtbank Amsterdam
Zaaknummers:8337197 CV EXPL 20-3320
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:De parkeerovereenkomst tussen Q-Park en een van de (vaste) gebruikers van de Mahler parkeergarage op de Zuidas is niet aan te merken als huurovereenkomst, omdat het object van het gehuurde onvoldoende bepaalbaar is.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
huurovereenkomst
stallen
 
Uitspraak
vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 8337197 CV EXPL 20-3320
vonnis van: 15 september 2020



vonnis van de kantonrechter in het incident

I n z a k e

de besloten vennootschap DIPL (Netherlands) General Partner B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident
nader te noemen: [naam]
gemachtigde: mr. M.F. Vermeer

t e g e n

de besloten vennootschap Q-Park Operations Netherlands B.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident
nader te noemen: Q-Park
gemachtigde: mr. S.J. van Leeuwen


VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De kantonrechter is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:

- dagvaarding van 14 februari 2020, met producties;- conclusie van antwoord met producties, tevens houdende incidentele vordering tot onbevoegdheid;
- conclusie van antwoord in het incident;- dagbepaling vonnis in het incident.











GRONDEN VAN DE BESLISSING



Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat – voor zover van belang in het incident – het volgende vast:

1.1.
Q-Park exploiteert de aan de Zuidas gevestigde Mahler parkeergarage (hierna: de parkeergarage). In de parkeergarage zijn circa 1750 parkeerplaatsen.


1.2.

[naam] is sinds 3 november 2007 erfpachter van één van de boven de parkeergarage gelegen kantoorpanden, het FOZ-gebouw.


1.3.
Tussen partijen is de eeuwigdurende ‘Huurovereenkomst parkeerplaatsen alsmede beschikbaarheidsgarantie’ (hierna: de parkeerovereenkomst) van kracht.


1.4.
De parkeerovereenkomst bestaat uit twee onderdelen: ‘stallingsovereenkomst’ en ‘abonnementen’. Op grond van het onderdeel stallingsovereenkomst maakt [naam] gebruik van een aantal parkeerplaatsen van Q-Park in de parkeergarage. Op grond van het onderdeel abonnementen kunnen bedrijven en personen die kantoorruimte van [naam] huren (kantoorhuurders) jegens Q-Park aanspraak maken op parkeergelegenheid in de parkeergarage in de vorm van een parkeerabonnement. Q-Park sluit in dat geval rechtstreeks een overeenkomst met de kantoorhuurder.


1.5.
De parkeerplaatsen die Q-Park ter beschikking stelt aan (kantoorhuurders van) [naam] zijn niet-gereserveerde parkeerplaatsen (ook wel zwervende parkeerplaatsen of zwerfplekken genoemd).




Vordering en verweer

2. De vorderingen van [naam] in de hoofdzaak hebben – kort gezegd – betrekking op de (uitleg en nakoming van de) parkeerovereenkomst. Volgens [naam] is de kantonrechter ingevolge artikel 93 lid c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.

3. Q-Park vordert in het incident dat [naam] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen, althans dat de zaak wordt doorverwezen naar de rechtbank Amsterdam, sector civiel.

4. Q-Park heeft aan haar vordering in het incident ten grondslag gelegd dat de kantonrechter niet bevoegd is om van de vorderingen van [naam] kennis te nemen. De vorderingen van [naam] zijn gegrond op de tussen partijen bestaande parkeerovereenkomst. Deze overeenkomst heeft betrekking op willekeurige en niet specifieke parkeerplaatsen in de parkeergarage. [naam] dan wel haar kantoorhuurders hebben het recht om een voertuig gedurende een periode ergens te stallen, op een plek die op dat moment beschikbaar is, waarbij – nadat het voertuig weer is weggereden – een andere persoon op diezelfde plek gerechtigd is te parkeren. Het in gebruik verstrekken van deze niet specifieke parkeerplaatsen, op een willekeurige locatie, tegen een overeengekomen tegenprestatie, kwalificeert (anders dan [naam] stelt) niet als huur in de zin van artikel 7:201 Burgerlijk Wetboek (BW). Het object van het gehuurde is niet voldoende bepaalbaar. De uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam waarnaar [naam] ter onderbouwing van haar standpunt verwijst (Rechtbank Rotterdam 6 juni 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4908) en waarin kort gezegd is beslist dat een overeenkomst met betrekking tot een aantal willekeurige parkeerplaatsen kan worden aangemerkt als huurovereenkomst, is een onjuiste uitspraak. De kantonrechter heeft in die uitspraak een onjuist criterium gehanteerd, aldus steeds Q-Park.

5. [naam] heeft aangevoerd dat de parkeerovereenkomst dient te worden gekwalificeerd als huurovereenkomst. Ter onderbouwing van haar standpunt dat het gehuurde voldoende bepaalbaar is, heeft zij verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam en een uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2010 over twee flexplekken in een kantoorruimte waarvan is geoordeeld dat de overeenkomst die daarop betrekking heeft kwalificeert als huurovereenkomst. De rechten en verplichtingen van partijen ingevolge de parkeerovereenkomst zijn immers voldoende duidelijk en ook het object waarop de parkeerovereenkomst betrekking heeft, te weten de parkeergarage en het aantal parkeerplaatsen, is bekend, aldus steeds [naam] .



Beoordeling

6. Tussen partijen is in geschil of de kantonrechter bevoegd is om van de vorderingen van [naam] in de hoofdzaak kennis te nemen. In dat kader dient beoordeeld te worden of de parkeerovereenkomst kwalificeert als huurovereenkomst in de zin van artikel 7:201 BW. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt.

7. Voor de beantwoording van de vraag of een overeenkomst kwalificeert als huurovereenkomst, is van essentieel belang of tenminste voldaan wordt aan de volgende cumulatieve criteria: de ene partij, de verhuurder, verbindt zich aan de andere partij, de huurder, een zaak of gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder verbindt zich tot een tegenprestatie (artikel 7:201 BW). Voor beide essentialia (‘de zaak’ en ‘tegenprestatie’) geldt dat zij voldoende bepaalbaar moeten zijn in de zin van artikel 6:227 BW.

8. Aan dit bepaalbaarheidsvereiste van artikel 6:227 BW is voldaan als ‘aan de hand van de inhoud van de overeenkomst de inhoud van de verbintenis kan worden bepaald dan wel de overeenkomst een procedure bevat waarlangs dit laatste kan plaatsvinden, zoals een nadere vaststelling van de inhoud van de verbintenis door een derde’ (zie HR 29 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:769, NJ 2018/41 (https://www.navigator.nl/document/idc92d8f08776d4568ba1f20a31d95f95e?h1=((voldoende%20bepaalbaar))%2C((art.%206%3A227%20BW))%2C(bepaalbaar)&idp=LegalIntelligence)). Oftewel: ten tijde van het sluiten van de overeenkomst hoeven de rechten en verplichtingen van partijen over en weer nog niet vast te staan, maar op dat moment moet wel bekend zijn op grond van welke criteria deze rechten en verplichtingen kunnen worden vastgesteld.

9. In deze zaak gaat het om de vraag of de zaak (of een gedeelte daarvan) waarop de parkeerovereenkomst betrekking heeft voldoende bepaalbaar is om te kunnen spreken van huur. Daarbij geldt dat het gebruik van de zaak (of een gedeelte daarvan) gedurende de huurovereenkomst niet volledig, exclusief of onafgebroken hoeft te zijn. Zo kan het recht van de huurder zijn beperkt tot een bepaalde vorm van gebruik of kan diens gebruik zijn beperkt tot bepaalde tijdstippen (vgl. HR 26 juni 1953, NJ 1953/634 (Heijdens/Gofilex)). Ook gedeeld gebruik kan huur zijn, mits de gehuurde zaak voldoende bepaalbaar is (vgl. HR 15 maart 1974, NJ 1074/393 (Gastarbeiderspension)). Wel is van belang dat het gebruik enigszins moet kunnen worden afgebakend van dat van andere gebruikers, zowel in tijd als in ruimte (zie [naam 1] 7-II, 2017/21). Daar wringt wat betreft de kantonrechter in deze zaak de schoen.

10. De parkeerovereenkomst houdt – kort gezegd – in dat Q-Park een aantal (tussen partijen is in geschil hoeveel dat er exact zijn) parkeerplaatsen in de parkeergarage in gebruik geeft aan (kantoorhuurders van) [naam] tegen betaling van een vergoeding. Het betreft een gebruiksrecht op willekeurige parkeerplaatsen; er zijn in de parkeergarage geen specifieke parkeerplaatsen aangewezen. Daarnaast ontbreekt in de parkeerovereenkomst een criterium om vast te kunnen stellen wat de specifieke gehuurde zaak is, bijvoorbeeld de afspraak dat de gebruiker op enig moment een parkeerplaats mag kiezen ter vast eigen gebruik tijdens de huurperiode. De gebruiker van de parkeergarage kan telkens een willekeurige parkeerplaats kiezen uit de ruim 1700 aanwezige parkeerplaatsen in de parkeergarage. Een dergelijk gedurende de looptijd van de parkeerovereenkomst gebruikrecht op een steeds wisselende parkeerplaats, verschaft naar het oordeel van de kantonrechter een (naar tijd en ruimte) niet voldoende bepaalbaar gebruiksrecht van een zaak om dit recht als huur te kunnen aanmerken. De conclusie van het voorgaande is dat de parkeerovereenkomst niet kan worden gekwalificeerd als huurovereenkomst in de zin van artikel 7:201 BW.

11. Een andere uitkomst zou ook niet verenigbaar zijn met de bepalingen en het systeem van titel 7.4 BW waaruit voortvloeit dat zowel de huurder als de verhuurder ten aanzien van het gehuurde object bepaalde rechten en verplichtingen hebben, en zou de nodige praktische bezwaren met zich mee brengen. In het geval als het onderhavige, waarbij willekeurige en niet specifieke parkeerplaatsen in gebruik zijn gegeven zodat het gehuurde object onduidelijk is, is moeilijk voorstelbaar hoe huurder en verhuurder aan deze verplichtingen kunnen voldoen en/of deze rechten kunnen effectueren (waarbij bijvoorbeeld kan worden gedacht aan de rechten en verplichtingen van huurder en verhuurder in het kader van gebreken aan het gehuurde object).

12. Nu de Parkeerovereenkomst niet kwalificeert als huurovereenkomst in de zin van artikel 7:201 BW, is artikel 93 lid c Rv, waarin is bepaald dat de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van zaken betreffende een huurovereenkomst, niet van toepassing. De kantonrechter is ook anderszins niet bevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen, zodat de zaak op grond van artikel 71 Rv in de stand waarin deze zich thans bevindt zal worden verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken, te weten naar de afdeling privaatrecht, team handelszaken. De zaak zal dienen op de rolzitting van woensdag 14 oktober 2020 om 10:00 uur.

13. Partijen worden erop gewezen dat ook Q-Park als oorspronkelijk gedaagde partij griffierecht verschuldigd is en dat een hoger griffierecht van toepassing is.

14. Over de proceskosten van dit incident zal in de hoofdzaak worden beslist.








BESLISSING

De kantonrechter:


verklaart zich onbevoegd van de hoofdzaak kennis te nemen;



verwijst de zaak in de stand waarin deze zich thans bevindt naar de rolzitting van woensdag 14 oktober 2020 te 10:00 uur van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken in deze rechtbank, te weten afdeling privaatrecht, team handelszaken.


Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.


de griffier de kantonrechter
Link naar deze uitspraak