Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2021:57 
 
Datum uitspraak:08-01-2021
Datum gepubliceerd:18-01-2021
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:19/4642 AOW
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:De Raad heeft geen aanleiding gevonden de behandeling van deze zaak aan te houden. In het midden wordt gelaten of de rechtbank de ter zitting aangevoerde beroepsgrond terecht als in strijd met de goede procesorde heeft aangemerkt, nu appellant zijn gronden tegen het bestreden besluit in hoger beroep volledig aan de orde heeft kunnen stellen. Vaste rechtspraak van de Raad is dat onder het begrip Rijk, zoals dat was opgenomen in de AOW tot 1990, moet worden verstaan het Rijk in Europa. De AOW-opbouw van voormalig ingezetenen van Suriname is, nu het wettelijk kader de rechter geen ruimte biedt, ook onder de aandacht van de wetgever gebracht. Tot op heden heeft dat niet tot een voorziening geleid. Afgezien nog van de vraag of appellant tot de in die motie (van het lid Van Weyenberg c.s. ingediend op 15 oktober 2020) genoemde doelgroep behoort, ziet de Raad geen aanleiding deze zaak aan te houden in afwachting van het advies van de commissie van wijzen. Indien de politieke besluitvorming daartoe te zijner tijd aanleiding geeft, kan appellant een verzoek om herziening overwegen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Trefwoorden:aow
 
Uitspraak
194642 AOW

Datum uitspraak: 8 januari 2021


Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 oktober 2019, 19/3050 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellant] te [woonplaats] , Suriname (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)


PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Groen, die via videobellen heeft deelgenomen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse, die eveneens via videobellen heeft deelgenomen.




OVERWEGINGEN


1.1.
Bij besluit van 8 november 2018 heeft de Svb aan appellant met ingang van november 2018 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, waarop een korting is toegepast van 34% wegens niet-verzekerde periodes van afgerond 17 jaar. Hierbij is - voor zover in dit geding van belang - rekening gehouden met afgerond zeven jaar waarin appellant geen ouderdomspensioen op grond van de AOW heeft opgebouwd, omdat hij in de periode van 7 oktober 1968 (aanvangsleeftijd) tot en met 18 juli 1975 in Suriname woonde en niet verzekerd was voor de AOW.



1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 november 2018 is bij besluit van 21 mei 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant de stelling dat hij in de periode waarin hij in Suriname woonde, geacht moet worden in Nederland te hebben gewoond omdat Suriname in die tijd deel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden, in strijd met de goede procesorde pas ter zitting van de rechtbank naar voren heeft gebracht. Ter voorlichting van appellant heeft de rechtbank er nog op gewezen dat zijn stelling niet strookt met vaste rechtspraak van de Raad waarin is overwogen dat onder het begrip Rijk wordt verstaan het Rijk in Europa.

3. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn beroepsgrond in strijd met de goede rechtsorde is aangevoerd. Verder is appellant van mening dat de Raad in zijn vaste rechtspraak waarnaar de rechtbank heeft verwezen, uitgaat van een onjuiste rechtstoepassing. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant verzocht om aanhouding van deze zaak om twee redenen. Het is appellant in verband met technische problemen niet gelukt om vanuit Suriname aan de zitting deel te nemen, terwijl hij wel graag zijn zegje wil doen. Ten tweede wordt om aanhouding verzocht in verband met het politieke debat met betrekking tot de groep ouderen die in Suriname hebben gewoond in de jaren tussen 1957 en 1975 en die hierdoor een onvolledige AOW-opbouw hebben.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.



4.1.
De Raad heeft geen aanleiding gevonden de behandeling van deze zaak aan te houden. Op verzoek van appellant is een eerder geplande zitting al een keer uitgesteld en hij heeft in de tussentijd voldoende gelegenheid gehad al zijn argumenten schriftelijk naar voren te brengen. Dat het nu technisch niet is gelukt om een videoverbinding tot stand te brengen, komt voor risico van appellant. Ook de politieke ontwikkelingen geven de Raad geen aanleiding het verzoek om aanhouding te honoreren.



4.2.
In het midden wordt gelaten of de rechtbank de ter zitting aangevoerde beroepsgrond terecht als in strijd met de goede procesorde heeft aangemerkt, nu appellant zijn gronden tegen het bestreden besluit in hoger beroep volledig aan de orde heeft kunnen stellen.



4.3.
Vaste rechtspraak van de Raad is dat onder het begrip Rijk, zoals dat was opgenomen in de AOW tot 1990, moet worden verstaan het Rijk in Europa. Zie de uitspraak van de Raad van 1 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1225, overweging 4.1 en de daarin opgenomen rechtspraak. In die uitspraak is - onder verwijzing naar de parlementaire behandeling van de positie van ingezetenen van Suriname voorafgaand aan de onafhankelijkheid van dit land - overwogen dat de staatkundige relatie tussen Nederland en Suriname tot gevolg heeft gehad dat Suriname steeds verantwoordelijk is geweest voor zijn eigen socialezekerheidsstelsel. De Nederlandse overheid is daarom voor de jaren dat personen in Suriname hebben gewoond niet verantwoordelijk voor het ouderdomspensioen. Appellant heeft geen argumenten naar voren gebracht die aanleiding geven deze vaste rechtspraak niet meer te volgen.



4.4.
De AOW-opbouw van voormalig ingezetenen van Suriname is, nu het wettelijk kader de rechter geen ruimte biedt, ook onder de aandacht van de wetgever gebracht. Tot op heden heeft dat niet tot een voorziening geleid. In 2017 heeft de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in een brief van 5 oktober 2017 (kenmerk 2017-0000157748) in reactie op vragen uit de Tweede Kamer geantwoord geen mogelijkheid te zien voor een speciale regeling voor de niet volledige AOW-opbouw van Nederlandse (voormalig) ingezetenen van Surinaamse herkomst. In de brieven van 26 juni 2019 (kenmerk 2019-0000082987) en 19 augustus 2020 (kenmerk 2020-0000102690) heeft de minister van SZW desgevraagd te kennen gegeven geen aanleiding te zien af te wijken van het in de brief van 5 oktober 2017 weergegeven standpunt.



4.5.
Appellant heeft bij zijn verzoek om aanhouding gewezen op de motie van het lid Van Weyenberg c.s. ingediend op 15 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2020-2021, 29389, nr. 103). In die - op 27 oktober 2020 aangenomen - motie is aan de regering verzocht om een adviescommissie van wijzen in te stellen die nogmaals nagaat of er geen juridische grondslag kan worden gevonden die ruimte geeft om gericht en uitsluitend deze groep toenmalige Rijksgenoten die leefde in Suriname in de periode 1957 tot 1975 en nu langere tijd woonachtig is in Nederland, tegemoet te komen voor hun onvolledige AOW-opbouw.



4.6.
Afgezien nog van de vraag of appellant tot de in die motie genoemde doelgroep behoort, ziet de Raad geen aanleiding deze zaak aan te houden in afwachting van het advies van de commissie van wijzen. Indien de politieke besluitvorming daartoe te zijner tijd aanleiding geeft, kan appellant een verzoek om herziening overwegen.



4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.





BESLISSING


De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2021.



(getekend) T.L. de Vries



(getekend) E.M. Welling



Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
Link naar deze uitspraak