Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBMNE:2024:2392 
 
Datum uitspraak:17-04-2024
Datum gepubliceerd:02-05-2024
Instantie:Rechtbank Midden-Nederland
Zaaknummers:UTR 23/3486
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Afwijzing verzoek vergoeding kosten mbo-opleiding. Toepassing artikel 6:22 Awb. Beroep ongegrond.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
bijstandsuitkering
uitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 23/3486

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),

en

het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder
(gemachtigden: M. Arendsen en J. Sluis).




Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers mondelinge verzoek om vergoeding van de kosten van een MBO-opleiding.

2. Verweerder (de RDWI) heeft dit verzoek met het (primaire) besluit van 30 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 juni 2023 op het bezwaar van eiser is de RDWI bij de afwijzing van het verzoek gebleven.

3. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De RDWI heeft een verweerschrift ingediend.

4. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld door mr. L.M. Henderson. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de RDWI. De opleider van mr. Henderson (mr. S.G.M. van Veen) was ook bij de zitting aanwezig.

5. Op 7 maart 2024 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend omdat deze uitspraak in verband met de langdurige afwezigheid van mr. Henderson door een andere rechter moet worden gedaan. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om de rechtbank te informeren of zij de zaak opnieuw op zitting wilden bespreken. Omdat partijen daarvan hebben afgezien, heeft de rechtbank vervolgens op 15 april 2024 het vooronderzoek gesloten.



Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser ontving sinds 11 maart 2015 een bijstandsuitkering. Hij is in het bezit van een MBO-diploma Detailhandel. Op 13 december 2022 is met eiser een plan van aanpak besproken. Tijdens dit gesprek heeft eiser gezegd dat hij als koerier wil gaan werken. Later die maand heeft eiser gemeld in de zorg te willen gaan werken. Daarvoor wilde eiser een opleiding volgen. Op 29 december 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met eisers consulent om dit te bespreken. Na afloop van dit gesprek heeft de consulent op 20 januari 2023 de afspraken in een e-mail vastgelegd waarin onder meer is vermeld:
‘Voor de helderheid hieronder onze afspraken:
1. Jij zoekt een baan of trekt je uitkering in.
2. Wij bekostigen de studie, zodra wij van jou een arbeidsovereenkomst ontvangen of een email waarin je aangeeft afstand te doen van je uitkering. Wanneer ik dit ontvangen heb, kan ik een aanvraag indienen bij mijn leidinggevende.’

Uit het rapport Monitoren klant van 25 maart 2023 blijkt dat eiser op 24 maart 2023 een arbeidscontract had bij [koeriersbedrijf] . Op eisers verzoek werkte hij daar maximaal 15 uur per week. Daarmee was eiser volgens verweerder niet uitkeringsonafhankelijk. Eiser is op 1 september 2023 begonnen met zijn opleiding en is per 1 november 2023 uit de bijstand.

6. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers verzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

7. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.


Heeft de RDWI het vertrouwensbeginsel geschonden?

8. Eiser heeft aangevoerd dat de RDWI ten onrechte zijn verzoek om vergoeding van de kosten van zijn opleiding heeft afgewezen. Volgens eiser heeft de RDWI met de e-mail van 20 januari 2023 de toezegging gedaan om eisers opleiding te vergoeden als hij een arbeidsovereenkomst kon tonen. Eiser heeft een arbeidsovereenkomst getoond. Dat dit geen fulltimecontract was, is niet relevant omdat dit niet als voorwaarde was gesteld door de RDWI. Hiermee heeft eiser voldaan aan de door de RDWI gestelde voorwaarde. Eiser stelt dat de RDWI het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door zijn opleiding niet te vergoeden.

9. Ter zitting is met partijen besproken binnen welk juridisch kader de toezegging is gedaan. Eiser heeft gewezen op artikel 8 van de Beleidsregel Re-integratie participatiewet RDWI 2021 (de Beleidsregel). Dit artikel houdt in dat de RDWI onder bepaalde voorwaarden kosten van scholing kan vergoeden. Volgens de RDWI was de toezegging niet gedaan in het kader van dit artikel en was hier sprake van maatwerk in het kader van eisers re-integratie traject.

10. De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Hiervan kan ook sprake zijn indien deze toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Dat er sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.

11. In geschil is of eiser uit de e-mail van 20 januari 2023 redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de RDWI eisers opleidingskosten vergoedt terwijl hij met deze arbeidsovereenkomst van 15 uur per week alsnog uitkeringsafhankelijk was.

12. De rechtbank overweegt dat voor de beantwoording van deze vraag in dit geval in het bijzonder betekenis toe komt aan de context waarin de toezegging is gedaan. Uit het dossier volgt dat de toezegging is gedaan in het kader van eisers re-integratietraject en als uitvloeisel van het plan van aanpak. Het doel van dit traject was om eiser te begeleiden naar betaald werk waardoor bij bijstandsonafhankelijk werd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de RDWI met de toezegging uitvoering zou hebben gegeven aan artikel 8 van de Beleidsregel. Eiser voldeed immers niet aan de toepassingsvoorwaarden die in het tweede lid van dat artikel worden gesteld. Zo heeft eiser bijvoorbeeld geen intentieverklaring van de werkgever overlegd zoals vereist door artikel 8, tweede lid, onder b van de Beleidsregel.
Een redelijke lezing van de bewoording van de email van 20 januari 2023, gezien in de context waarin deze is gedaan, leidt tot de conclusie dat eiser niet redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de RDWI met het woord ‘arbeidsovereenkomst’ iedere arbeidsbetrekking bedoelde ongeacht omvang en loon. Nu de toezegging is gedaan in het kader van re-integratie en het plan van aanpak, met als doel bijstandsonafhankelijkheid van eiser, houdt een redelijke lezing van voornoemde e-mail in dat de arbeidsovereenkomst een arbeidsbetrekking moest betreffen waarmee eiser bijstandsonafhankelijk werd. Zodra aan deze voorwaarde werd voldaan, zou de consulent eisers aanvraag indienen bij haar leidinggevende. Eisers arbeidsovereenkomst voor 15 uur per week heeft niet geleid tot bijstandsonafhankelijkheid (en eiser heeft evenmin afstand heeft gedaan van zijn uitkering), waardoor eiser niet aan deze voorwaarde heeft voldaan en zijn consulent ook niet een aanvraag heeft hoeven indienen bij haar leidinggevende. De beroepsgrond slaagt niet.


Heeft de RDWI in bezwaar moeten toetsen aan het evenredigheidsbeginsel?

13. Volgens eiser heeft verweerder in de bezwaarfase zijn beroep op het evenredigheidsbeginsel niet bij het bestreden besluit betrokken. De RDWI had gelet op de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2022 moeten toetsen aan geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. Het bestreden besluit heeft geen blijk gegeven van een afweging van de nadelige (financiële) gevolgen voor eiser.

14. De rechtbank overweegt dat toetsing aan het evenredigheidsbeginsel afhankelijk is van een veelheid aan factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze (kunnen) plaatsvinden. Dat heeft tot gevolg dat niet met betrekking tot elk bestreden besluit categorisch een dergelijke drietrapstoets moet worden uitgevoerd. Waar het uiteindelijk om gaat bij het evenredigheidsbeginsel is niet het tegengaan van alle nadelige gevolg van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen.

15. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit geen blijk geeft van een toetsing aan evenredigheid waarbij de mogelijke nadelige (financiële) gevolgen voor eiser nadrukkelijk zijn afgewogen tegen het doel van het bestreden besluit. Dit werd ter zitting door de RDWI ook niet betwist. De rechtbank oordeelt dat daarom sprake is van een motiveringsgebrek.

16. Uit het verweerschrift en de nadere toelichting van de RDWI ter zitting volgt dat verweerder met het besluit heeft beoogd om het (beperkte) opleidingsbudget doelmatig in te zetten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gerechtvaardigd doel.
De door eiser gestelde nadelige financiële gevolgen van het besluit, namelijk dat eiser zelf zijn opleiding moest betalen, zijn naar het oordeel van de rechtbank geen gevolgen van het bestreden besluit. Eiser heeft na de afwijzing van zijn verzoek op 30 maart 2023 namelijk alsnog zelf de keuze gemaakt om zich in te schrijven voor de opleiding. Niet gesteld of gebleken is dat eiser verdere nadelige effecten heeft ondervonden als gevolg van het bestreden besluit. Verweerder heeft het bestreden besluit met de toelichting op zitting dan ook nog alsnog deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het motiveringsgebrek te passeren omdat niet aannemelijk is dat eiser door het motiveringsgebrek is benadeeld.



Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat zoals hiervoor in 15. geoordeeld, wordt de RDWI veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Ook ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.






Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de RDWI het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de RDWI tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.




Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024.














de griffier is verhinderd deze



rechter





uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.


ECLI:NL:CRVB:2022:2207.


Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
Link naar deze uitspraak