Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBDHA:2024:6662 
 
Datum uitspraak:20-03-2024
Datum gepubliceerd:02-05-2024
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:NL23.18803
Rechtsgebied:Vreemdelingenrecht
Indicatie:MK-tussenuitspraak. 8 EVRM, meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, onjuist toetsingskader en onjuiste beoordeling. Hechte persoonlijke banden, onjuist toetsingskader en onjuiste beoordeling. Verweerder dient in dit licht een nieuwe belangenafweging te maken.
Trefwoorden:levensonderhoud
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.18803 T

[V-Nummer]


tussenuitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen



[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] 1953, van Syrische nationaliteit, eiseres (gemachtigde: mr. D. Brouwer),

en



de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).



Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag van 4 december 2017 voor een mvv voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (referente)’.


1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 28 maart 2018 afgewezen. Eiseres heeft op 18 april 2018 hiertegen bezwaar ingesteld.



1.2.
Eiseres heeft op 19 maart 2019 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft dit beroep op 6 mei 2019 gegrond verklaard en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.



1.3.
Met een besluit van 1 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het daartegen ingestelde beroep bij uitspraak van 30 september 2020 ongegrond verklaard. Op 11 augustus 2022 is het hoger beroep van eiseres gegrond verklaard en heeft de Afdeling de uitspraak van 30 september 2020 en het besluit van 1 oktober 2019 vernietigd.




1.4.
Op 6 juni 2023 heeft verweerder met het bestreden besluit het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.



1.5.
Op 28 juni 2023 heeft eiseres nogmaals beroep ingediend.



1.6.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.



1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook waren meerdere familieleden van eiseres aanwezig, waaronder haar dochter (referente) en haar kleinkinderen [naam 1] en [naam 2] . Als tolk in de Arabische taal was T. Ayash aanwezig.




Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak de afwijzing van de aanvraag voor een mvv voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] ’.


Waar deze zaak over gaat


2.1.
Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en verblijft momenteel in Syrië. Zij wil in Nederland verblijven bij haar meerderjarige kinderen (referente, [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] ), haar meerderjarige kleinkinderen ( [naam 1] en [naam 7] ) en haar minderjarige kleinkinderen ( [naam 2], [naam 6] en [naam 6] ).


2.2.
De partner van eiseres is in 1993 overleden in Syrië. Eiseres heeft het gezin anderhalf jaar financieel onderhouden met onder andere het maken van kettingen en armbanden. [naam 3] is vervolgens van 1995 tot zijn vertrek verantwoordelijk geweest voor het gezinsinkomen. Referente, geboren op [geboortedatum] 1973 en ook van Syrische nationaliteit, is in 1995 getrouwd en in de buurt van haar moeder blijven wonen. Eiseres werd tot het vertrek van referente door haar verzorgd. Referente nam telkens haar kinderen mee naar eiseres. [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] hebben tot hun respectievelijk 38ste, 31ste en 28ste levensjaar samen met eiseres gewoond. De kinderen en kleinkinderen van eiseres zijn in 2014 of 2015 naar Nederland gekomen en aan hen is toen een asielvergunning verleend. Eiseres verblijft sindsdien alleen in Syrië. Zij is na het vertrek van haar (klein)kinderen haar huis verloren en sindsdien leidt zij een min of meer zwervend bestaan en slaapt zij afwisselend in moskeeën en op straat. Haar kleindochter [naam 6] is in Nederland geboren.


2.3.
Referente heeft eerder in 2014 tevergeefs een aanvraag gedaan om eiseres via een nareisprocedure naar Nederland te laten komen. Op 4 december 2017 heeft referente namens eiseres een mvv-aanvraag ingediend en deze aanvraag heeft geleid tot de huidige beroepsprocedure. Met de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019 is de nareisprocedure afgerond.


Standpunten partijen

3. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres en referente niet met documenten de familierechtelijke relatie hebben aangetoond. Voor zover uit moet worden gegaan van de familierechtelijke relatie, is de band tussen referente en eiseres volgens verweerder niet zo bijzonder dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheid die de normale emotionele banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgt. Bovendien is volgens verweerder niet gebleken dat eiseres en referente niet zonder elkaar kunnen functioneren. Verder stelt verweerder dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is op gezinsleden die een aanvraag indienen om verlening van een afgeleide verblijfsvergunning asiel, maar niet voldoen aan de voorwaarden. Ook is volgens verweerder niet gebleken dat internationale verplichtingen tot inwilliging van de aanvraag nopen of dat op grond van klemmende redenen van humanitaire aard een verblijfsvergunning dient te worden verleend.


3.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Anders dan in het primaire besluit heeft verweerder wel aangenomen dat eiseres de familierechtelijke relatie tussen haar en referente aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft in het bestreden besluit getoetst aan de banden tussen eiseres en referente, tussen eiseres en haar andere kinderen en tussen eiseres en haar meerderjarige en minderjarige kleinkinderen. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat tussen eiseres en haar kinderen en tussen eiseres en haar meerderjarige kleinkinderen. Daarnaast stelt verweerder dat er ook geen hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar minderjarige kleinkinderen bestaan. Verweerder concludeert daarom dat eiseres het familieleven niet aannemelijk heeft gemaakt. Vervolgens heeft verweerder geconcludeerd dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan het belang van eiseres. Verweerder heeft hierbij veel waarde gehecht aan de aard en de intensiteit van het gezinsleven en aan de economische belangen. Daarnaast kan verweerder eiseres niet volgen in haar stellingen dat zij rechten kan ontlenen aan de Gezinsherenigingsrichtlijn en dat verweerder de hoorplicht zou hebben geschonden.


3.2.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar kinderen en tussen eiseres en haar meerderjarige kleinkinderen. Eiseres heeft hierbij gewezen op de langdurige samenwoning, de volledige financiële afhankelijkheid, de medische omstandigheden van eiseres, de praktische afhankelijkheid en de emotionele afhankelijkheid die ook uit de medische stukken blijkt. Bovendien stelt eiseres dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om een algehele cumulatieve beoordeling te maken van deze omstandigheden. Daarnaast kan eiseres zich niet verenigen met de vaststelling van verweerder dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar minderjarige kleinkinderen. Eiseres stelt ook hierbij dat het toetsingskader te streng is en wijst met name op de PTSS die [naam 2] ervaart door het gemis van eiseres. Ook is eiseres het niet eens met de gemaakte belangenafweging. Eiseres stelt dat verweerder niet alle relevante omstandigheden heeft betrokken bij deze afweging en onvoldoende gewicht heeft toegekend aan andere omstandigheden. Eiseres wijst dan met name op haar medische omstandigheden , op de PTSS van [naam 2] en op de stressklachten van de rest van de familie. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd welk specifiek belang van de staat hier zwaar weegt. Tot slot verzoekt eiseres alvast om bij de uitspraak een schadevergoeding vast te stellen wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.


Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie


4. Als eerste is aan de orde of tussen eiseres en haar meerderjarige familieleden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid (‘further elements of dependancy, involving more than the normal emotional ties’). Volgens het EHRM kan immers dan pas worden gesproken van beschermenswaardig familieleven tussen ouders en meerderjarige (klein)kinderen.



4.1.
Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin.



4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd door te beoordelen of eiseres in staat is zonder haar familieleden zelfstandig te functioneren. Uit de hierboven genoemde jurisprudentie van het EHRM volgt dat moet worden beoordeeld of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Door de toetsing te beperken tot de vraag of eiseres zonder referente in staat is zelfstandig te functioneren, werpt verweerder naar het oordeel van de rechtbank een te hoge lat op die niet uit rechtspraak van het EHRM volgt. Verweerder beroept zich ten aanzien van dit toetsingskader op nationale jurisprudentie, maar deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerder al geoordeeld dat voor dit criterium geen enkele grondslag te vinden is in de arresten van het EHRM.


4.2.1.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte niet alle elementen in samenhang heeft bekeken. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit per familielid wel alle elementen individueel zichtbaar heeft beoordeeld, maar de rechtbank merkt op dat verweerder vervolgens niet zichtbaar een integrale toets van alle elementen in onderlinge samenhang heeft gemaakt. Door enkel in het bestreden besluit op te nemen dat “al het bovenstaande in ogenschouw genomen” niet aannemelijk is gemaakt dat er banden zijn die uitstijgen boven de gebruikelijk banden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet zichtbaar gemaakt welke waarde wordt gehecht aan de individuele elementen en hoe die individuele elementen samen al dan niet de lat van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie halen.



4.2.2.
Verder heeft verweerder op de zitting toegelicht dat bij de beoordeling of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie gekeken wordt naar het specifieke gezin in hun specifieke situatie en niet of de band tussen de familieleden gebruikelijk is in het algemeen. In het geval een gezin traumatische gebeurtenissen meemaakt, gaat verweerder ervan uit dat die gebeurtenissen zorgen voor sterkere banden en toetst verweerder vervolgens, zo begrijpt de rechtbank verweerders uitleg, of de sterkere banden die daardoor zijn ontstaan gebruikelijk zijn of dat die sterkere banden de gebruikelijke sterkere banden overstijgen. De rechtbank is van oordeel dat ook dit een verkeerd toetsingskader is. Van belang is niet of de afhankelijkheid bijzonder is vergeleken met anderen in een soortgelijke situatie. Van belang is of de afhankelijkheid tussen eiseres en haar familieleden verder gaat dan de gebruikelijke afhankelijkheid tussen een ouder en (klein)kinderen die geen traumatische ervaring, zoals het moeten vluchten uit een oorlogsland of het op jonge leeftijd verliezen van een vader, hebben meegemaakt. Het is daarbij ook relevant dat bij de beoordeling of een bepaalde afhankelijkheid gebruikelijk is of juist de gebruikelijke afhankelijkheid tussen ouder en kind overstijgt, rekening gehouden moet worden met wat naar Nederlandse maatstaven gangbaar is, en niet met wat gangbaar zou zijn in het land van herkomst van de vreemdelingen.




4.3.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Het bovenstaande neemt niet weg dat verweerder feitelijk de verschillende hierboven in rechtsoverweging 4.1. genoemde elementen van afhankelijkheid wel heeft beoordeeld, zij het dat daarbij een verkeerd toetsingskader is gehanteerd. De rechtbank ziet in het kader van finale geschilbeslechting en vanwege het grote tijdsverloop sinds de aanvraag van 4 december 2017 aanleiding om die beoordeling te toetsen. Daarbij is van belang of het geheel aan elementen samen beoordeeld tot de conclusie moet leiden dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verder is het van belang dat de rechtbank verweerders beoordeling vol moet toetsen, nu het hier gaat om de vaststelling of sprake is van beschermenswaardig familieleven.


4.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aard, de duur en de intensiteit van de samenwoning ten onrechte niet bij de besluitvorming heeft betrokken. Niet in geschil is dat [naam 5] , [naam 4] en [naam 3] respectievelijk 28, 31 en 38 jaar met eiseres hebben samengewoond. De rechtbank acht deze duur een zeer relevant element. Het is namelijk niet gebruikelijk dat zoons tot hun 31ste of zelfs hun 38ste levensjaar samenwonen met hun moeder. Dat verweerder stelt dat het in Syrië wel gebruikelijk kan zijn om bij de ouder(s) te wonen zo lang men niet getrouwd is, acht de rechtbank niet van belang voor de beoordeling of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Dit dient namelijk beoordeeld te worden naar wat naar Nederlandse maatstaven gangbaar is. Verweerder heeft daarom ten aanzien van dit element ten onrechte geconcludeerd dat dit geen aanknopingspunt biedt voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.



4.3.2.
Over de financiële afhankelijkheid is tussen partijen niet in geschil dat [naam 3] vanaf zijn 18de tot zijn vertrek (twintig jaar later) verantwoordelijk is geweest voor het gezinsinkomen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet gebruikelijk is. Dat verweerder stelt dat het gangbaar is dat volwassen kinderen gaan werken en bijdragen aan het levensonderhoud volgt de rechtbank in deze context dan ook niet. Er was namelijk geen sprake van slechts bijdragen. Eiseres was tot aan het vertrek van [naam 3] financieel volledig afhankelijk van hem. Dit is een omstandigheid die het gangbare overstijgt. Daarnaast is eiseres ook na het vertrek van haar kinderen financieel van hen afhankelijk gebleven. Zo heeft eiseres op de hoorzitting gezegd dat zij financieel afhankelijk is van haar kinderen en dat zij de huur voor haar betalen als zij een plek vindt om te verblijven. Verweerder heeft niet betwist dat de kinderen eiseres na hun vertrek financieel steunen, maar verweerder stelt dat eiseres slechts vier overschrijvingen heeft overgelegd en hieruit blijkt volgens verweerder niet dat eiseres financieel afhankelijk is van haar (klein)kinderen. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Eiseres en haar kinderen hebben namelijk een verklaring gegeven voor de reden waarom zij maar vier overschrijvingen overgelegd hebben, namelijk dat het geld – vanwege de oorlogssituatie – via tussenpersonen wordt opgestuurd en niet digitaal via een bank. Nu verweerder aanneemt dat eiseres financieel volledig afhankelijk was van [naam 3] tot aan zijn vertrek en ook aanneemt dat eiseres zelf niet in haar levensonderhoud voorziet, is het aannemelijk dat, zoals eiseres zelf heeft aangegeven, haar (klein)kinderen haar financieel zijn blijven ondersteunen. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat eiseres wel aannemelijk heeft gemaakt dat zij financieel afhankelijk is van haar (klein)kinderen. Dat deze financiële ondersteuning op afstand kan plaatsvinden, is niet relevant voor de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid omdat dit niets zegt over de band tussen twee personen. Dat is een omstandigheid die een rol kan spelen bij de belangenafweging.



4.3.3.
Over de medische afhankelijkheid overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres rapporteert meerdere klachten. Tijdens het gehoor heeft eiseres aangegeven dat zij lijdt aan een zenuwontsteking, zenuwpijn, hernia, ontsteking in de wervels en duizeligheid. Tijdens de hoorzitting hebben referente en de kleindochter aangegeven dat eiseres slecht ter been en slechthorend is, bloedarmoede heeft en ondervoed is. Daarnaast zijn er bij de familie van eiseres zorgen dat zij Alzheimer heeft. Eiseres heeft om haar medische klachten te onderbouwen onder andere twee medische verklaringen van [dokter] overgelegd. Uit de in 2018 overgelegde verklaring blijkt dat eiseres aan ernstige angsten, algemene paniekaanvallen, bloedarmoede en een gebrek aan calcium en vitamine D3 lijdt. Verder volgt uit deze verklaring dat de symptomen van schade aan de gewrichten van eiseres’ wervelkolom, knieën en zenuwbanen zijn toegenomen. Uit de in 2023 ingebrachte medische verklaring volgt dat sprake is van een verslechterde gezondheidssituatie. Eiseres lijdt aan ernstige aanvallen veroorzaakt door spierontstekingen, waardoor ze niet voor zichzelf kan zorgen, en loopt daarnaast het risico om te vallen wegens aanvallen door een vestibulaire stoornis of zij raakt bewusteloos als gevolg van een acute daling van de arteriële druk. Daarnaast is haar psychische gesteldheid verslechterd wegens de angst en de negatieve symptomen en gaan haar concentratievermogen en geheugen ernstig achteruit. Volgens de meest recente verklaring heeft eiseres in haar situatie een passende behandeling en dagelijkse zorg nodig, ter behoud van haar lichamelijke, psychische en mentale gezondheid. Verweerder stelt dat hij de documenten niet op echtheid kan onderzoeken en er een lagere bewijswaarde aan toekomt, omdat het om kopieën gaat. Echter, verweerder heeft op de zitting ook gezegd de documenten en de inhoud daarvan niet te betwisten. Het is de rechtbank daarom niet duidelijk waarom verweerder minder bewijswaarde hecht aan de verklaringen van de dokter, als hij deze verklaringen niet betwist. De rechtbank is het met verweerder eens dat niet helemaal duidelijk is welke zorg eiseres nodig heeft, maar in de context van wat is verklaard tijdens de hoorzitting en de verklaringen van de dokter is de rechtbank van oordeel dat eiseres wel aannemelijk heeft gemaakt dat zij hulp nodig heeft bij haar algemene dagelijks levensverrichtingen.



4.3.4.
Daarnaast zorgen de kinderen op afstand voor eiseres. Zij zorgden bijvoorbeeld voor een taxi naar Beiroet zodat eiseres de hoorzitting kon bijwonen. Dit speelt mee in de materiële praktische afhankelijkheid. Verweerder heeft verder erkend dat de kinderen van eiseres haar tot hun vertrek ondersteunden in de dagelijkse bezigheden. Daarnaast heeft verweerder op de zitting erkend dat het feit dat referente, nadat zij in 1995 uit huis is gegaan, achttien jaar lang elke dag langskwam bij eiseres om haar te verzorgen, duidt op een sterkere band tussen eiseres en referente dan in een situatie waarin zij niet dagelijks langskwam. Verweerders stelling dat eiseres zelf voor haar eten kan zorgen, zichzelf kan wassen en aankleden en dat daardoor niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, volgt de rechtbank niet. Dat eiseres door de noodgedwongen scheiding voor haarzelf probeert te zorgen en in die zin aan het overleven is, betekent niet dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van referente. Uit de hoorzitting blijkt namelijk dat eiseres enkel nog voedsel uit blik kan eten en het wassen op sommige plekken voor haar niet mogelijk is. Ook stelt verweerder ten onrechte in de beoordeling of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie dat de zorg die eiseres nodig heeft ook door anderen verleend kan worden en dat zij bijvoorbeeld naar een verzorgingshuis zou kunnen gaan. De vraag of eiseres al dan niet verzorgd kan worden door anderen of naar een verzorgingstehuis kan, zegt namelijk niets over de band van haar met haar (klein)kinderen. Dat is een vraag die naar het oordeel van de rechtbank in de belangenafweging thuishoort.



4.3.5.
Over de emotionele afhankelijkheid overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft op de zitting erkend dat ten aanzien van de emotionele afhankelijkheid er sprake is van sterke banden tussen eiseres en haar (klein)kinderen, die iets meer zijn dan gangbaar. Verweerder heeft ook aangenomen dat eiseres haar (klein)kinderen mist en dat haar (klein)kinderen eiseres missen. Verweerder stelt alleen dat dit niet leidt tot een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, omdat referente en eiseres na de scheiding nog steeds kunnen functioneren. De rechtbank heeft in een eerdere overweging en in een eerdere uitspraak al geoordeeld dat dit een verkeerde toets is om te hanteren in de beoordeling of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de overgelegde verklaringen van de huisarts van referente, waarin staat dat referente en de kleindochter van eiseres stressklachten ervaren vanwege het gemis van eiseres en dat de spanningsklachten lichamelijke uitingen als duizeligheid, pijn op de borst en slapeloosheid tot gevolg hebben. De kleindochter van eiseres heeft hier cognitieve gedragstherapie voor gevolgd. Uit de overgelegde stukken volgt dan ook onmiskenbaar dat zowel eiseres, als referente als de kleindochter psychisch lijden ten gevolge van de scheiding. De rechtbank is van oordeel dat dit een omstandigheid is die het gangbare overstijgt. Het is immers niet gebruikelijk dat een ouder en een volwassen (klein)kind psychisch lijden ten gevolge van een scheiding. Dit duidt naar het oordeel van de rechtbank op een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid tussen in ieder geval referente en eiseres en de kleindochter en eiseres.




4.4.
Uit de voorgaande overwegingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat tot het vertrek van het gezin de (klein)kinderen en eiseres een grote afhankelijkheid van elkaar hadden. Vervolgens hebben de (klein)kinderen direct na het verlenen van hun asielvergunning gevraagd om overkomst van eiseres, ondersteunen de (klein)kinderen eiseres waar het maar kan op afstand, zijn zij emotioneel sterk betrokken bij eiseres en houden referente en haar dochter zelfs psychische klachten over aan de scheiding. Daarom is de rechtbank van oordeel dat ook na het vertrek van de (klein)kinderen een grote onderlinge afhankelijkheid bestaat tussen eiseres en haar kinderen en meerderjarige kleinkinderen. Deze elementen gezamenlijk bezien leiden tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en daarmee ook ten onrechte heeft vastgesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen eiseres en haar kinderen en eiseres en haar meerderjarige kleinkinderen.


Hechte persoonlijke banden


5. Dan is de vraag aan de orde of er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar minderjarige kleinkinderen [naam 2] , [naam 6] en [naam 6] . Zoals de Afdeling eerder in uitspraken heeft overwogen volgt uit de jurisprudentie van het EHRM dat voor het bestaan van familie- en gezinsleven tussen kleinkinderen en grootouders niet relevant is of meer dan de normale emotionele banden ('more than the normal emotional ties') bestaan. Of familie- en gezinsleven bestaat is een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden ('close personal ties'/ 'sufficiently close family ties'). Bij de beantwoording van de vraag of familie- en gezinsleven bestaat dient verweerder dus de banden van een grootouder met een kleinkind, zoals die zijn gevormd door de feitelijke omstandigheden, te betrekken. Voorts heeft het EHRM in paragraaf 108 van het arrest Kruškić overwogen dat, hoewel het samenwonen van een grootouder en een kleinkind geen vereiste is voor het aannemen van familie- en gezinsleven, aangezien frequent contact ook voldoende kan zijn voor het ontstaan van hechte persoonlijke banden, deze banden doorgaans worden aangenomen indien een grootouder en een kleinkind een tijd hebben samengewoond.



5.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder ook een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd ten aanzien van de beoordeling van hechte persoonlijke banden door te stellen dat om hechte persoonlijke banden aan te kunnen nemen deze de gebruikelijke omgang moeten overstijgen. Dit volgt namelijk niet uit jurisprudentie van het EHRM. Daarnaast heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en [naam 2] . Verweerder stelt namelijk dat het gebruikelijk is dat eiseres en haar kleinkinderen elkaar vaak zagen in Syrië, dat het gangbaar is dat [naam 2] eiseres mist en dat het spijtig is dat hij spanningsklachten ervaart door de afwezigheid van eiseres. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het is immers niet gebruikelijk dat een kleinkind spanningsklachten ervaart vanwege de scheiding met zijn grootouder. Verweerder heeft verder op de zitting gesteld dat er wel sprake is van een goede band tussen [naam 2] en eiseres, omdat [naam 2] geregeld langsging bij eiseres. Ook neemt verweerder aan dat eiseres dagelijks contact had (en heeft) met de kleinkinderen, waaronder [naam 2] . [naam 2] , inmiddels meerderjarig, heeft zelf op de zitting aangegeven nog geregeld telefonisch contact te hebben met eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet hierop dus wel sprake van hechte persoonlijke banden tussen [naam 2] en eiseres.
Ten aanzien van [naam 6] en [naam 6] is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke hechte banden met eiseres. Niet is gebleken van frequent contact als bedoeld in het arrest Kruškić noch is op andere wijze gebleken dat er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en [naam 6] en [naam 6] .


Belangenafweging


6. De rechtbank dient te toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.



6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alle relevante elementen bij de belangenafweging heeft betrokken en dat verweerder zich zonder nadere motivering niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de belangenafweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ waarbij het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in een nieuw te nemen besluit nogmaals dient te maken met inachtneming van onderstaande rechtsoverwegingen.


6.1.1.
De rechtbank zal eerst ingaan op de belangen van eiseres. De rechtbank stelt vast dat verweerder de objectieve belemmering om het familieleven in Syrië uit te oefenen niet ten onrechte in het voordeel heeft meegewogen, maar de rechtbank is wel van oordeel dat verweerder mee zou moeten wegen dat de familie vanaf 2014 al bezig is om eiseres naar Nederland te halen. De objectieve belemmering bestaat dus al tien jaar. Verweerder heeft op de zitting ook erkend dat de lange duur van de procedures niet kenbaar terug te zien is in de belangenafweging. Daarnaast volgt de rechtbank verweerder niet helemaal in het standpunt dat eiseres een sterke band heeft met Syrië. De rechtbank is van oordeel dat dit aspect met nuance moet worden beoordeeld, omdat het gaat om een verscheurd land waarin eiseres al lange tijd niet meer in haar eigen regio verblijft, geen eigen woning heeft en periodes op straat leeft. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van de minderjarige kleinkinderen. Verweerder stelt dat het belang van de kleinkinderen is gelegen in het krijgen van zorg en bescherming en dat daar sprake van is, maar de rechtbank acht dit een te nauwe omschrijving van het belang van het kind. Voorts dient verweerder in de belangenafweging mee te nemen dat alle kinderen en kleinkinderen van eiseres in Nederland zijn en dat eiseres in Syrië geen familie heeft waar zij op kan terugvallen.



6.1.2.
Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de door verweerder gestelde belangen van de staat. Verweerder heeft in het voordeel mogen wegen dat eiseres geen gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder heeft daarentegen naar het oordeel van de rechtbank niet in het nadeel mogen wegen dat het gaat om een eerste toelating, in ieder geval heeft verweerder dit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat een eerste toelating een minder sterk uitgangspunt is dan wanneer iemand eerder rechtmatig verblijf zou hebben gehad, maar waarom dit aspect in het nadeel zou moeten wegen is de rechtbank onduidelijk gebleven. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verweerder de onvrijwillige scheiding niet kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken, daarbij is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit in het voordeel van eiseres had dienen te betrekken. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder het economisch belang eenzijdig bekeken heeft. Verweerder heeft in het voordeel gewogen dat de familieleden van eiseres in haar onderhoud willen en kunnen voorzien, maar heeft toch het economisch belang in het nadeel gewogen omdat verweerder stelt dat eiseres voor langere tijd gebruik zal moeten maken van de publieke voorzieningen. Uit het verweerschrift en op de zitting is duidelijk geworden dat het hier vooral gaat om het beroep op het sociaal stelsel en de gezondheidszorg dat eiseres zal doen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit belang van de staat onvoldoende gemotiveerd heeft. Niet wordt immers betwist dat de familie van eiseres voldoende geld heeft om de zorgverzekering en het dagelijkse levensonderhoud voor eiseres te betalen. Aan deze omstandigheid had verweerder naar het oordeel van de rechtbank meer gewicht moeten toekennen. Ook heeft verweerder ten onrechte geen gewicht toegekend aan de intentie van de familie om eiseres op te vangen en haar te verzorgen. De familie heeft immers bij herhaling gesteld zich volledig in te spannen om ervoor te zorgen dat het beroep op de openbare kas minimaal zou zijn. Dat eiseres, ook met het afsluiten van een ziektekostenverzekering, beroep zal doen op algemene middelen is juist. In Nederland is nou eenmaal gekozen voor een zorgstelsel waarbij iedereen verplicht is een verzekering af te sluiten. Eiseres kan hier niets aan doen. Ook als zij zeer vermogend zou zijn, zal beroep worden gedaan op het zorgstelsel. Nu dit een omstandigheid is waar de vreemdeling niets aan kan doen, mag hier geen al te groot gewicht aan worden toegekend.





Conclusie en gevolgen

7. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit op meerdere punten genomen in strijd met het motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.

8. In het kader van finale geschilbeslechting heeft de rechtbank het gebrek wat betreft de vraag of er tussen eiseres en haar (klein)kinderen sprake is van beschermingswaardig gezins- en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, al hersteld. De rechtbank is van oordeel dat er tussen eiseres en haar kinderen en eiseres en haar meerderjarige kleinkinderen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid (r.o. 4.4). Ook is de rechtbank van oordeel dat er tussen eiseres en [naam 2] sprake is van hechte persoonlijke banden (r.o. 5.1).


8.1.
De door de rechtbank geconstateerde gebreken in de belangenafweging heeft de rechtbank niet hersteld. Ondanks de zeer lange duur van de onderhavige procedure – al bijna tien jaar probeert eiseres zich bij haar familie te voegen en de onderhavige procedure duurt inmiddels bijna zes en een half jaar – is de rechtbank van oordeel dat het vooralsnog eerst aan verweerder is om dit gebrek te herstellen. Het is immers voor het eerst dat verweerder een belangenafweging zal maken tegen het licht dat er sprake is van beschermingswaardig familieleven. Wel dient verweerder dit zo snel mogelijk te doen. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Verweerder zal bij de nieuwe belangenafweging de punten dienen mee te nemen die zijn genoemd in rechtsoverweging 6.1.1 en 6.1.2. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.



8.2.
De rechtbank zal eiseres vervolgens in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder een tweede zitting uitspraak doen op het beroep.



8.3.
Mocht verweerder op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb overigens geen gebruik willen maken van de geboden gelegenheid om de gebreken te herstellen dan dient verweerder dit uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak te vermelden.

9. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten, het griffierecht, of eiseres rechten kan ontlenen aan de Gezinsherenigingsrichtlijn en de schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn nu nog geen beslissing neemt.




Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- mocht verweerder van de gelegenheid gebruik maken om de gebreken tijdig te herstellen dan krijgt eiseres vier weken de tijd om daarop te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.


Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, en mr. M.B de Boer en mr. Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van mr.I.S. Roefs, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:


Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.



Machtiging tot voorlopig verblijf.


Zaaknummer AWB 19/2086.


Zaaknummer AWB 19/8250.


Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


Zaaknummer: 202005460/1/V1.


[naam 2] is op [datum] 2023 meerderjarig geworden.


Zaaknummer: 2016/06477/1/V1.


Richtlijn 2003/86/EG.


Posttraumatische stressstoornis.


Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.


Europees Hof voor de Rechten van de Mens.


Zie bijvoorbeeld het arrest van 12 juni 2010, Khan tegen het VK, app.no. 47486/06.


Arrest van 17 april 2012, Kof en Liberda tegen Oostenrijk, app.no. 1598/06.


Arrest van 19 november 2014, Senchishak tegen Zwitserland, app.no. 5049/12.


Arrest van 20 september 2011, A.A. tegen Verenigd Koninkrijk, app.no. 8000/08.


Arrest van 10 oktober 1994, Gül tegen Zwitserland, app.no. 23218/94.


Beslissing van 28 juni 1995, Jankovic tegen Oostenrijk, app.no. 25777/94.


Arrest van 7 november 2000, Kwakye-Nti en Dufie tegen Nederland, app.no. 31519/96.


Uitspraak van 27 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11425.


Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 juli 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4836.


Uitspraak van 5 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:383 en uitspraak van 3 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2050.


Vergelijk bijvoorbeeld par. 150 van K. en T. tegen Finland, arrest van 12 juli 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0712JUD002570294 en par. 108 van Kruškić tegen Kroatië, arrest van 25 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013; hierna: het arrest Kruškić.


Uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2050.


Tanda-Muzinga t. Frankrijk, 10 juli 2014, 2260/10.


De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.
Link naar deze uitspraak