Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHDHA:2021:2149 
 
Datum uitspraak:09-11-2021
Datum gepubliceerd:02-12-2021
Instantie:Gerechtshof Den Haag
Zaaknummers:200.275.735/01
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:koopovereenkomst, non-conformiteit, dwaling, was cornage bij het paard op het moment van de aflevering aanwezig?, bewijslastverdeling”.
Trefwoorden:koopovereenkomst
paarden
 
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.275.735/01

Zaaknummer rechtbank : 7169616 RL EXPL 18-19297

arrest van 9 november 2021

inzake


[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

tegen


[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J.A. Weda te Haarlem.

Het geding

1. Bij dagvaarding van 11 maart 2020 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, tussen partijen gewezen vonnissen van 18 januari 2019 en 14 januari 2020. Bij memorie van grieven heeft [appellante] vijftien grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Vervolgens is de datum voor arrest bepaald.

Waar deze zaak over gaat

2. [appellante] heeft van [geïntimeerde] het paard Christiano gekocht. Op enig moment na de aflevering is gebleken dat Christiano een aandoening aan de stembanden (cornage) had. De vraag is of [appellante] vanwege deze aandoening de koop kan ontbinden of vernietigen, en of [geïntimeerde] schadevergoeding aan [appellante] moet betalen. Voor de beantwoording van die vragen is onder meer relevant of de cornage reeds ten tijde van de aflevering aanwezig was.

Feiten


3.1
De feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 van het vonnis van 14 januari 2020 (hierna: het eindvonnis) zijn niet in geschil. Het hof zal ook van deze feiten uitgaan, en zelf nog enige feiten vaststellen. [appellante] heeft in de memorie van grieven aangevoerd dat de kantonrechter de feiten in het eindvonnis onvolledig heeft vastgesteld. Er is echter geen rechtsregel die de rechter verplicht alle relevante feiten als zodanig te benoemen. Voor zover [appellante] bedoelt dat niet alle relevante feiten zijn meegewogen, verwijst het hof naar zijn overwegingen hieronder waarin de door [appellante] genoemde feiten en omstandigheden worden besproken voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van het hoger beroep.



3.2

[geïntimeerde] is op enig moment eigenaar geworden van het paard Christiano. Uit het bij het paard Christiano behorende paardenpaspoort blijkt dat het paard is geboren op 2 mei 2014 en voorzien is van het chipnummer [nummer].



3.3

[geïntimeerde] heeft Christiano in mei 2017 te koop aangeboden. [appellante] was geïnteresseerd in het paard en heeft twee bezichtigingen afgesproken met [geïntimeerde].



3.4

[geïntimeerde] heeft ten tijde van de (eerste) bezichtiging van Christiano een keuringsrapport getoond, opgemaakt door dierenarts [de dierenarts], en dit naderhand bij de aflevering van het paard aan [appellante] overhandigd. Partijen verschillen van mening over de vraag of dit rapport betrekking heeft op Christiano.



3.5
Op 21 mei 2017 heeft [geïntimeerde] Christiano verkocht aan [appellante] voor een bedrag van € 5.000,-. Christiano is dezelfde dag aan [appellante] geleverd.



3.6

[appellante] heeft Christiano in mei 2018 laten keuren door Facilitair Paardencentrum de Hofstede. In het keuringsrapport van 24 mei 2018 staat voor zover relevant het volgende:

“algemeen - anamnese : Paard aangeboden met probleem van "geluid" maken in de galop en prestatie niveau niet naar verwachting ->

endoscopie ivm cornage onderzoek.


bevindingen : Klinisch en Respiratie onderzoek: gb.


Endoscopie voorste luchtwegen: duidelijke laryngeale asymmetrie aanwezig met nagenoeg geen beweeglijkheid van het linker


arytenoid. Reageert niet op slap test en neus dichthouden.


diagnose : Linker-zijde Laryngeal Hemiplegia (Cornage) graad IV


advies / therapie : NVT”



3.7
Christiano is op 15 mei 2019 overleden.




Het verloop van de procedure bij de rechtbank


4.1

[appellante] heeft in eerste aanleg – samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang – de vernietiging dan wel de ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd met terugbetaling aan [appellante] van de koopsom van € 5.000,-. Daarnaast heeft [appellante] betaling gevorderd van een bedrag van € 8.267,46 aan schadevergoeding, een en ander te vermeerderen met rente en kosten. [appellante] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat Christiano als gevolg van de cornage niet geschikt was voor het doel waarvoor zij Christiano heeft aangeschaft, te weten de aanschaf van een onbeleerd paard voor de dressuursport althans om te worden opgeleid voor de dressuursport. Verder heeft [appellante] zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] niet de waarheid, althans zeker niet de volledige en/of het relevante deel van de waarheid heeft medegedeeld aan [appellante], waardoor [appellante] is misleid en een onjuiste voorstelling van zaken had voorafgaand aan het sluiten van de koop. Bij een juiste voorstelling van zaken over de fysieke conditie van Christiano en als sprake was geweest van een juist en volledig uitgevoerd keuringsrapport had zij nooit de overeenkomst gesloten.



4.2
De kantonrechter heeft bij mondeling vonnis van 18 januari 2019 [appellante] opgedragen te bewijzen dat Christiano op het moment van koop en levering een gebrek vertoonde. [appellante] heeft als getuigen laten horen zichzelf, [getuige 2] en [getuige 3]. [geïntimeerde] heeft in de contra-enquête [de dierenarts] en [getuige 4] als getuigen laten horen. De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 januari 2020 geoordeeld dat [appellante] niet geslaagd is in het haar opgedragen bewijs en heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen.




Beoordeling van het hoger beroep


5.1
In hoger beroep vordert [appellante] dat de vonnissen van 18 januari 2019 en 14 januari 2020 worden vernietigd en dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van beide vonnissen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.



5.2
Het hof begrijpt de stellingen van [appellante], mede gelet op de processtukken in eerste aanleg, aldus dat primair de vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling en subsidiair de ontbinding van de overeenkomst wordt gevorderd wegens non-conformiteit. Het hof ziet aanleiding om eerst te bespreken of sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.


Tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst




5.3

[appellante] stelt dat zij Christiano heeft gekocht om het geschikt te maken als dressuurpaard, en dat door de cornage Christiano niet voor dit doel geschikt is, en Christiano daarom niet aan de overeenkomst voldoet. [geïntimeerde] betwist dat Christiano ten tijde van de aflevering leed aan cornage. Bij cornage is sprake van een verlamming van – veelal de linker – stemband van een paard. Hierdoor kan de luchtdoorgang worden vernauwd. Wanneer het paard dan inademt, veroorzaakt de werveling van de lucht een fluitend of piepend geluid. Dit geluid is met name goed te horen wanneer het paard zich inspant en versnelt ademt. Door een ernstige vorm van cornage kan het uithoudingsvermogen van het paard worden aangetast.



5.4
Het hof overweegt dat op grond van artikel 7:17 BW een afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.



5.5
Het is op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv in beginsel aan [appellante] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat Christiano niet aan de koopovereenkomst voldoet. [appellante] kan, anders dan zij betoogt met grief VII, niet profiteren van het in artikel 7:18 lid 2 BW neergelegde bewijsvermoeden. Het hof volgt namelijk niet de stelling van [appellante] dat sprake is van een consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5 BW. [appellante] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht dat [geïntimeerde] handelde in de uitoefening van beroep of bedrijf. [appellante] heeft weliswaar aangevoerd dat [geïntimeerde] in de periode van de aankoop door [appellante] meer paarden te koop aanbood, maar [geïntimeerde] heeft daar onbetwist tegenover gesteld dat zij dit deed voor anderen. Ook heeft [appellante] niet betwist dat [geïntimeerde] geen bedrijfsnaam of eigen bedrijfsruimte had en niet bij de kamer van koophandel was ingeschreven. Dat Christiano bezichtigd kon worden bij een manege, waar [geïntimeerde] stallingsruimte voor Christiano huurde, maakt ook niet dat [geïntimeerde] moet worden aangemerkt als een partij die handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf.



5.6
De kantonrechter heeft dus terecht geoordeeld dat het [appellante] is die moet bewijzen dat Christiano ten tijde van de aflevering leed aan cornage. In de memorie van grieven heeft [appellante] met verschillende argumenten (grieven I, II, IV, VI en VIII) naar voren gebracht dat in dit geval de bewijslast van haar op non-conformiteit gebaseerde stellingen niet op haar rust. Deze argumenten slagen niet. [appellante] heeft onder meer gewezen op door haar bijeengebracht bewijsmateriaal dat volgens haar op de juistheid van haar stellingen duidt, waaronder de verklaring van [getuige 3]. Dat [appellante] haar stellingen heeft onderbouwd met onder meer verklaringen, maakt niet dat de bewijslast moet worden omgekeerd. Het is immers [appellante] die haar stellingen voldoende moet onderbouwen. Voor een omkering van de bewijslast is alleen plaats in uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld als een partij door toedoen van de wederpartij in een onredelijk zware bewijspositie is geraakt. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.



5.7

[appellante] heeft verder aangevoerd dat de kantonrechter – in het licht van het door [appellante] bijgebrachte bewijsmateriaal – een rechterlijk vermoeden had moeten aannemen van de juistheid van de stelling van [appellante] dat Christiano bij de aflevering cornage had. Bij deze grief IV heeft [appellante] geen belang, omdat de kantonrechter getuigen van beide zijden heeft gehoord en op basis van al het voorhanden bewijsmateriaal heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat Christiano tijdens de koop aan cornage leed.



5.8

[appellante] heeft met grief III aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte bewijs heeft opgedragen in een mondeling vonnis, omdat [appellante] zelf niet op de zitting aanwezig was. Wat verder zij van de juistheid van deze stelling, bij deze grief heeft [appellante] geen belang, omdat het hof – zoals blijkt uit het voorgaande – van oordeel is dat de bewijslastverdeling juist is.



5.9
Grieven IX tot en met XIV richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat Christiano op het moment van de aflevering leed aan cornage. Het hof zal hierna aan de hand van alle overgelegde stukken en de afgelegde verklaringen zelfstandig beoordelen of [appellante] in de bewijslevering is geslaagd. Het hof stelt daarbij het volgende voorop. Het is tussen partijen niet in geschil dat alleen een onderzoek door het kijken met een endoscoop in het keelgebied en de stembanden (laryngoscopie) uitsluitsel kan geven over de vraag of een paard cornage heeft. Ook zijn zij het er over eens dat cornage op ieder moment bij een paard kan ontstaan. De Hofstede heeft op 24 mei 2018 een laryngoscopie bij Christiano verricht, en de zwaarste graad cornage (graad IV) vastgesteld. Bij de beantwoording van de vraag of [appellante] het in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat de cornage reeds op het moment van de aflevering aanwezig is, acht het hof het relevant in hoeverre de bij cornage passende symptomen (zie rov. 5.3) op dat moment bij Christiano aanwezig waren.



5.10
Uit het keuringsrapport van dierenarts [de dierenarts] volgt dat [geïntimeerde] Christiano op
21 april 2017 heeft laten keuren. Als conclusie staat in het keuringsrapport vermeld “mooi paard in goede conditie”. Er staat geen opmerking over een bijzonderheid aan de luchtwegen. Volgens [appellante] heeft dit keuringsrapport geen betrekking op Christiano. Het chipnummer van Christiano zou namelijk niet overeenkomen met het chipnummer in het keuringsrapport. Het hof volgt [appellante] op dit punt niet. [de dierenarts] heeft verklaard dat zij bij de keuring met een chipreader heeft gecontroleerd of het paard bij het paspoort past. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het chipnummer in het keuringsrapport overeenkomt met het chipnummer in het paspoort van Christiano. In het onderzoeksrapport van De Hofstede staat weliswaar een ander chipnummer vermeld, maar [geïntimeerde] heeft onweersproken aangevoerd dat dit nummer een combinatie is van het chipnummer en het levensloopnummer van Christiano, zodat het aannemelijk is dat in het rapport van De Hofstede sprake is van een verschrijving. In dit licht is het niet relevant dat [de dierenarts] bij de geboortedatum van Christiano abusievelijk de datum heeft genoteerd waarop de moeder van Christiano voor het laatst is gedekt, omdat uit het chipnummer en de verklaring van [de dierenarts] volgt dat het rapport wel degelijk betrekking heeft op Christiano.



5.11

[de dierenarts] heeft bij de kantonrechter over de gang van zaken tijdens de keuring verklaard dat zij Christiano aan een inspanningstest heeft onderworpen. Daarbij heeft Christiano vijf à tien minuten vrij rondgelopen op een zachte ondergrond, en heeft [de dierenarts] Christiano zo nodig met een zweep aangemoedigd. [de dierenarts] heeft Christiano niet op cornage getest, want dit is, ook volgens [appellante], bij een veterinaire keuring niet gebruikelijk. [de dierenarts] heeft bij de inspanningstest geen afwijkende ademhaling geconstateerd. [appellante] heeft vraagtekens gezet bij de deskundigheid van [de dierenarts] omdat zij eerstelijns dierenarts is voor kleinvee, maar [de dierenarts] heeft verklaard dat zij ook eerstelijns dierenarts is voor paarden. Het hof ziet, anders dan [appellante], geen aanleiding om te twijfelen aan de professionaliteit van [de dierenarts]. De slordigheden van [de dierenarts] waar [appellante] op wijst zeggen niets over haar vaardigheden als dierenarts. Ten slotte heeft [geïntimeerde] onweersproken aangevoerd dat zij Christiano op 21 april 2017 heeft gekocht, en bij die gelegenheid op zoek is gegaan naar een dierenarts in de buurt van de locatie (Haghorst) waar zij het paard heeft gekocht. [geïntimeerde] is toen terechtgekomen bij de praktijk van [de dierenarts] in Arendonk (België). Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat [geïntimeerde] op het moment van de keuring belang had bij een deugdelijk keuringsrapport van een Belgische dierenarts. Het hof ziet, kortom, geen aanleiding om te twijfelen aan de bevinding van [de dierenarts] dat bij de inspanningstest niets opvallends is geconstateerd.



5.12
Het hof acht verder relevant dat [appellante] zelf bij de eerste bezichtiging van Christiano in mei 2017 qua geluid geen bijzonderheden heeft opgemerkt, terwijl Christiano toen wel van stal is gehaald en in een bak rondjes heeft gelopen in stap en draf, en soms in galop. [appellante] heeft niet gesteld dat zij tijdens deze bezichtiging onvoldoende gelegenheid heeft gehad om Christiano onder inspanning te bezichtigen. Ook in de eerste negen maanden na de koop heeft [appellante] niet het vermoeden gehad dat sprake zou zijn van problemen aan de luchtwegen. [appellante] heeft bij de rechtbank weliswaar verklaard dat Christiano in de eerste negen maanden na de koop niet zodanig werd belast dat een probleem aan de luchtwegen duidelijk had kunnen worden, maar het hof acht dit niet overtuigend. [appellante] heeft in het voorjaar van 2018 juist via Facebook Messenger aan [getuige 3] laten weten dat Christiano in juli en augustus [2017] “vol in arbeid heeft [ge]staan” en dat [appellante]“absoluut niks van [cornage heeft, hof] gemerkt”.



5.13
De verklaringen van [getuige 3], [naam] en [getuige 2] leggen gelet op het voorgaande onvoldoende gewicht in de schaal. [getuige 2] heeft Christiano in het jaar na de koop samen met [appellante] zadelmak gemaakt en bereden, en zij verklaart juist dat haar niets bijzonders aan Christiano is opgevallen, anders dan dat “het paard misschien wat zwaar ademende”. Dit duidt naar het oordeel van het hof niet eenduidig op het bestaan van fysieke problemen bij Christiano. Bovendien volgt uit de verklaring van [getuige 2] niet wanneer de verzwaarde ademhaling haar voor het eerst is opgevallen, zodat de verklaring ook om die reden geen nader aanknopingspunt biedt voor de vraag wanneer de cornage bij Christiano is ontstaan. [getuige 3] en [naam] hebben, volgens [appellante], beiden als potentiële kopers Christiano bij [geïntimeerde] bezichtigd, maar hebben uiteindelijk van de koop afgezien. [getuige 3] heeft bij de rechtbank verklaard dat zij Christiano in maart of april 2017 heeft gezien. Bij het loslopen van Christiano in een buitenbak heeft [getuige 3] het “beruchte geluid” gehoord, en zij is toen weggegaan. Uit de schriftelijke verklaring van [naam] volgt dat zij Christiano op 28 april 2017 heeft bezichtigd. Na een korte inspanning van het paard aan de longe, heeft [naam] waargenomen dat het paard “buiten adem is” en “zwaar ademt”. Op grond hiervan vermoedde [naam] het bestaan van fysieke problemen bij het paard, waaronder cornage. Het hof is van oordeel dat doorslaggevend is dat zowel [de dierenarts] bij de keuring, als [appellante] zelf gedurende de eerste negen maanden na aflevering, niets hebben waargenomen dat aanleiding gaf voor het vermoeden dat het paard leed aan cornage. Wat Boers en [naam] stellen te hebben waargenomen kan ook niet zonder meer worden toegeschreven aan cornage. Het hof zal daarom voorbij gaan aan het aanbod van [appellante] om [naam] te horen als getuige. Ook als [naam] haar verklaring onder ede zou herhalen, kan dit gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel van het hof leiden. [appellante] heeft in de memorie van grieven bovendien niet aangevoerd dat [naam] meer of anders kan verklaren dan zij in haar schriftelijke verklaring heeft gedaan.



5.14

[appellante] heeft verder gesteld dat [geïntimeerde], dankzij [getuige 3], al wist van het verdachte geluid, en pas daarna een beroep heeft gedaan op [de dierenarts]. [geïntimeerde] heeft volgens [appellante] doelbewust [de dierenarts] geen opdracht gegeven om expliciet cornage te onderzoeken. Aan het keuringsrapport zou daarom geen waarde toekomen. Het hof volgt [appellante] op dit punt niet. Het hof neemt, zoals hiervoor in rov. 5.11 is overwogen, als vaststaand aan dat het keuringsrapport is opgesteld naar aanleiding van de aankoop van Christiano door [geïntimeerde]. [geïntimeerde] betwist bovendien dat zij [getuige 3] heeft ontmoet, en uit de e-mail van 4 februari 2019 van [getuige 3] aan mr. […] volgt dat [getuige 3] zich niet meer kan herinneren of de bezichtiging “via [geïntimeerde] is gegaan, of zij destijds de verkoper was, of dat er nog een handelaar voor/tussen zat. Het paard is meerdere malen, door verschillende handelaren aangeboden in zowel verkoopgroepen op facebook als op Marktplaats”. Uit de verklaring van [getuige 3] kan dus niet worden afgeleid dat zij iets over het door haar waargenomen geluid tegen [geïntimeerde] heeft gezegd. Uit deze verklaring kan dus ook niet de conclusie worden getrokken dat [geïntimeerde] dit doelbewust heeft achtergehouden voor [appellante].



5.15
Bij deze stand van zaken is [appellante] er niet in geslaagd om te bewijzen dat Christiano op het moment van de aflevering leed aan cornage. Er bestaat dus ook geen aanleiding om [geïntimeerde] op te dragen tegenbewijs te leveren.


Dwaling




5.16
Met grieven I, II (gedeeltelijk), IV en V stelt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte aan het beroep van [appellante] op dwaling (6:228 BW) voorbij is gegaan. [appellante] heeft voor een beroep op dwaling de volgende twee gronden aangevoerd: (I) [geïntimeerde] heeft nagelaten mede te delen dat Christiano (tekenen van) cornage vertoonde, terwijl zij daartoe wel verplicht was en (II) [geïntimeerde] heeft in strijd met de waarheid medegedeeld dat er een op Christiano betrekking hebbend (volledig) keuringsrapport voorhanden was.



5.17
Voor beide dwalingsgronden rusten de stelplicht en bewijslast volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op [appellante] rusten. Er bestaan, zoals het hof al in rov. 5.6 heeft overwogen, geen redenen om in dit geval van de hoofdregel af te wijken. [appellante] stelt in grief II dat [geïntimeerde] niet heeft betwist dat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken, maar alleen heeft aangevoerd dat de dwaling voor rekening en risico van [appellante] behoort te blijven. Dit is volgens [appellante] een bevrijdend verweer, zodat de stelplicht en bewijslast in dit verband op [geïntimeerde] rusten. Het hof verwerpt deze stelling. [geïntimeerde] heeft in de processtukken wel degelijk betwist dat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken. Het is dus aan [appellante] om de dwaling te bewijzen.



5.18
Het hof overweegt met betrekking tot de eerste dwalingsgrond dat niet is komen vast te staan dat Christiano ten tijde van de aflevering aan cornage leed, en dus al helemaal niet dat [geïntimeerde] daarvan op de hoogte was. Er kan dan ook niet worden aangenomen dat [geïntimeerde] in dit verband een mededelingsplicht jegens [appellante] heeft geschonden. Ook het beroep op de tweede dwalingsgrond slaagt niet. Het keuringsrapport van [de dierenarts] van 21 april 2017 heeft immers, zoals het hof hierboven in rov. 5.10 heeft overwogen, wel degelijk betrekking op Christiano. [appellante] heeft met betrekking tot het keuringsrapport ook nog aangevoerd dat [geïntimeerde] heeft verzwegen dat geen laryngoscopisch onderzoek is uitgevoerd, maar het hof ziet niet in waarom [geïntimeerde] dit zou moeten hebben mededelen. Een laryngoscopie is namelijk, ook volgens [appellante], geen standaardonderdeel van een veterinaire keuring.


Slotoverwegingen




5.19
De slotsom is dat het hof de vonnissen van de kantonrechter zal bekrachtigen. Dit betekent dat ook grief XV, waar [appellante] klaagt dat zij door de kantonrechter ten onrechte in de kosten van de procedure is veroordeeld, niet slaagt. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Die kosten bedragen aan de zijde van [geïntimeerde] € 760,- aan griffierecht en € 1.114,- aan salarisadvocaat (1 punt x tarief II).





Beslissing

Het hof:

- bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 18 januari 2019 en 14 januari 2020;

- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 760,- aan verschotten en € 1.114,- aan salaris advocaat;



Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. Kuipers, D.A. Schreuder en F.J. Verbeek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Link naar deze uitspraak