Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:CRVB:2022:114 
 
Datum uitspraak:19-01-2022
Datum gepubliceerd:21-01-2022
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:19/3895 WIA
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Schatting. Mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op 40,48%. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.
Trefwoorden:agrarisch
uitkering
 
Uitspraak
19 3895 WIA, 21/2778 WIA

Datum uitspraak: 19 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2019, 18/5877 (aangevallen uitspraak)





Partijen:



[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)





PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.B. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het Uwv heeft op 1 december 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar , geregistreerd onder nummer 21/2778 WIA, genomen.

Appellant heeft zijn zienswijze gegeven op de gewijzigde beslissing op bezwaar. Het Uwv heeft daarop gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong en K. Manuelyan als tolk. Namens het Uwv heeft mr. W. de Rooy-Bal via videobellen aan de zitting deelgenomen.




OVERWEGINGEN
1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als agrarisch medewerker voor ongeveer 47 uur per week. Op 13 oktober 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Later zijn ook psychische klachten ontstaan. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 november 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 11 januari 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 10 oktober 2017 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 18 juli 2018 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 liggen rapporten van 9 juli 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 17 juli 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat voldoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies passen binnen de bij appellant vastgestelde beperkingen.

3.1.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft een tweede verzekeringsarts bezwaar en beroep op 4 augustus 2020 een gewijzigde FML opgesteld, waarin in verband met het medicatiegebruik van appellant verdergaande beperkingen zijn vastgesteld in rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een deel van de geselecteerde functies verworpen en nieuwe functies bij geduid. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 40,48%. Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 1 december 2020 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en met ingang van 10 oktober 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering aan hem toegekend.



3.2.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat, ook in bestreden besluit 2, zijn mate van arbeidsongeschiktheid te laag is vastgesteld. Hij acht zich als gevolg van zijn psychische klachten en medicatiegebruik beperkt ten aanzien van geheugen, concentratie, handelingstempo, samenwerken en direct contact met klanten en/of collega’s. Ook hadden volgens appellant verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen in verband met zijn rugklachten. Deze klachten bestaan al langere tijd en zijn toegenomen nadat bij een nieroperatie een zenuw is beschadigd. De stelling van het Uwv dat het gaat om aspecifieke klachten is volgens appellant niet juist, er is immers een discopathie L4-L5 vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de in het dossier aanwezige brieven van zijn fysiotherapeut van 11 oktober 2017 en van de neuroloog van 29 juni 2016. Tijdens de zitting heeft appellant er nog op gewezen dat hij diverse allergieën heeft die kunnen leiden tot ademhalingsproblemen. Verder heeft appellant naar voren gebracht dat hij nauwelijks kan lezen en schrijven in de Nederlandse taal. Hij acht zich niet in staat om de geselecteerde functies te vervullen, omdat in die functies schriftelijke opdrachten of instructies worden gegeven en dus een goede leesvaardigheid vereist is.


3.3.
Het Uwv heeft verzocht om bestreden besluit 2 te betrekken in het hoger beroep van appellant en het beroep tegen dat besluit ongegrond te verklaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.


4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.


4.2.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard, niet in stand kan blijven. Zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 1 zullen worden vernietigd.



4.3.
Met bestreden besluit 2 is het Uwv niet volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellant. Op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het hoger beroep dan ook mede betrekking op bestreden besluit 2.


4.4.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 10 oktober 2017 heeft vastgesteld op 40,48%.


4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Zowel de psychische klachten als de lichamelijk klachten aan onder andere de rug en de allergieën waren bekend bij de verzekeringsartsen. In verband met deze klachten heeft de verzekeringsarts, op basis van haar eigen onderzoeksbevindingen, de via de huisarts verkregen specialistenbrieven en de brief van de oncologisch chirurg van 1 november 2017, beperkingen vastgesteld in het persoonlijk- en sociaal functioneren en de fysieke belastbaarheid. Ook is in de FML (beoordelingspunt 3.9) opgenomen dat appellant hooikoorts heeft en dat hij allergisch is voor gerbera’s, stof, (wal)noten, pindakaas en rijst. In de gewijzigde FML van 4 augustus 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet alleen beperkingen voor verhoogd persoonlijk risico (beoordelingspunt 1.9.9) en beroepsmatig autorijden (beoordelingspunt 2.12.6) toegevoegd, maar ook opgenomen dat appellant is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen (beoordelingspunt 1.9.6), veelvuldige deadlines of productiepieken (beoordelingspunt 1.9.7) en waarin geen hoog handelingstempo vereist is (beoordelingspunt 1.9.8). Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat met de vastgestelde beperkingen in het persoonlijk- en sociaal functioneren onvoldoende rekening is gehouden met de bij appellant bestaande psychische klachten en het medicatiegebruik. Wat betreft de rugklachten is van belang dat de brieven van de fysiotherapeut en de neuroloog waar appellant naar heeft verwezen door de verzekeringsartsen in de beoordeling zijn betrokken. Zij hebben inzichtelijk toegelicht dat uit deze stukken en uit de overige medische informatie geen verklaring naar voren komt voor de klachten die appellant tijdens het spreekuur heeft omschreven. Ook de stelling van appellant dat bij de nieroperatie een zenuw is beschadigd, vindt geen steun in de aanwezige medische informatie. Bovendien is appellant zowel door de verzekeringsarts als door de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk onderzocht, waarbij geen afwijkingen zijn gebleken. Het enkele feit dat bij röntgenonderzoek in juni 2016 een geringe discopathie L4L5 is waargenomen geeft onder deze omstandigheden geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in haar standpunt dat met de vastgestelde beperkingen de belastbaarheid van de rug op de datum in geding niet wordt overschat.


4.6.
In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 augustus 2020 is afdoende gemotiveerd dat de in hoger beroep geselecteerde functies passen binnen de bij appellant vastgestelde beperkingen. Ook wat appellant heeft aangevoerd over de slechte beheersing van de Nederlandse taal, geeft geen aanleiding om de arbeidskundige beoordeling voor onjuist te houden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 16 juni 2021 inzichtelijk toegelicht dat een beperkte leesvaardigheid in de Nederlandse taal geen belemmering vormt voor het vervullen van de geselecteerde functies. Voor zover in deze functies een interne opleiding moet worden gevolgd, is deze grotendeels praktisch van aard en is nauwelijks leesvaardigheid vereist. Ook in de dagelijkse uitvoering van het werk bestaat geen noodzaak tot ‘begrijpend lezen’, eventuele schriftelijke instructies betreffen coderingen van te plaatsen onderdelen in de volgorde waarin dat moet gebeuren (functie medio soldering operator, SBC-code 111180), het aflezen van numerieke codes in pakinstructies en magazijnstellingen (functie medewerker logistiek, SBC-code 111220), het soms raadplegen van een productiemap met afbeeldingen (functie stikster, SBC-code 272043) en het aflezen van een werkkaart waarop alleen de cijfermatige informatie wisselt met de opdracht (functie productiemedewerker metaalbewerking, SBC-code 264122). Daarbij is ook van belang dat volgens vaste rechtspraak van de Raad ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in het Nederlands doorgaans in staat kan worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509).


4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht met ingang van 10 oktober 2017 heeft vastgesteld op 40,48%. Dit betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.

5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting) en op € 1.897,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze naar aanleiding van de gewijzigde beslissing op bezwaar en 1 punt voor de zitting), in totaal € 3.415,50 voor verleende rechtsbijstand.




BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep



vernietigt de aangevallen uitspraak;


verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;


verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;


veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.415,50;


bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.



Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022.



(getekend) J.S. van der Kolk



De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Link naar deze uitspraak